Home > Beheermaatregelen

Beheermaatregelen

In de teksten over de beheertypen op deze website staan specifieke herstel- en inrichtingsmaatregelen genoemd. Daarnaast bestaan tal van meer generieke maatregelen die voor in veel beheertypen worden toegepast, en maatregelen voor dagelijks beheer. In het menu vindt u de maatregelen die hier nader worden besproken.

Bij Publicaties kunt u onderzoeken filteren op specifieke beheermaatregelen!

Baggeren

Baggeren is het uit permanente of tijdelijke wateren verwijderen van slib en ander niet in een bodemhorizont gestructureerd organisch materiaal, dat onder invloed van verzuring en/of vermesting is ontstaan. Baggeren wordt als herstelbeheer toegepast in vennen en laagveenwateren. Het verwijderen van oude pakketten vast veen (d.w.z. niet sterk veraard veen) is geen effectgerichte maatregel. Vanwege de archiefwaarde van onverstoorde oude veenpakketten is het wenselijk deze te behouden.

Doel

Afvoer van nutriënten en zuren door het verwijderen van sliblagen en andere lagen week organisch materiaal die ontstaan zijn onder invloed van verzuring en/of vermesting.

 

Aandachtspunten

  • In de Vennensleutel is een stappenplan aangegeven om voor een ven het juiste maatregelenpakket te kiezen.
  • Na baggeren kan de hervestiging van soorten een flessenhals vormen voor herstel van levensgemeenschappen. Er is daarom aandacht nodig voor locaties met restpopulaties (refugia). Het sparen van delen van de vegetatie kan hierbij een oplossing zijn.
  • In vennen kan het nodig zijn baggeren te combineren met maatregelen om herverzuring te voorkomen. Dit kan in de vorm van inlaat van grondwater of inlaat van gebufferd oppervlaktewater en bekalking van het inzijggebied.
  • Baggeren wordt vaak uitgevoerd in combinatie met het plaggen van de (ven)oevers en het vrijstellen van de oevers van bos tot 30 meter uit de hoogwaterlijn. Het doel van het vrijstellen van oevers is:
    1. het tegengaan van (her)eutrofiëring van wateren door inwaaien van blad, stuifmeel en strooisel,
    2. het herstel van de windwerking op het water en
    3. het verminderen van verdamping waardoor langdurig hogere waterpeilen optreden en de periode van droogval niet te lang wordt voor amfibische gemeenschappen van planten en dieren.

Begrazen

Onder begrazing wordt verstaan de inzet van vee om de productie van de vegetatie weg te nemen. Het wordt als herstelbeheer en regulier beheer toegepast in veel verschillende natuurtypen.

Doel

Het terugdringen van de bedekking van hoogproductieve, concurrentiekrachtige plantensoorten die profiteren van de effecten van verdroging, verzuring en/of vermesting om zo de concurrentieverhoudingen in de vegetatie te wijzigen ten gunste van laagproductieve, weinig concurrentiekrachtige soorten.
De afvoer uit (verschraling) dan wel herverdeling binnen een terrein van biomassa met daarin aanwezige voedingsstoffen. Het gaat hierbij om een vorm van herstelbeheer.
Het laten ontstaan van mozaïeklandschappen met een grote afwisseling in vegetatiestructuur. Dan gaat het om regulier beheer of vervolgbeheer dat wordt toegepast in aansluiting op herstelbeheer of een inrichtingsproject.

Aandachtpunten

  • Er zijn verschillende vormen van begrazing (jaarrond-begrazing, seizoenbegrazing, kuddebegrazing, drukbegrazing). Het tijdstip van begrazen, de keuze van de diersoorten die begrazen en de intensiteit van begrazing is situatie-afhankelijk en de verantwoordelijkheid van de beheerder.
  • De effecten van begrazing zijn sterk afhankelijk van de terreinomstandigheden, productiviteit van de vegetatie, het soort vee, de periode van begrazing en de veedichtheid. Het wordt daarom sterk aanbevolen om begrazingsprojecten periodiek te evalueren en hierbij een deskundige in te schakelen.
  • Bij de toepassing van begrazing zijn de volgende kostenposten aan de orde: rasters; klaphekken; veeroosters; drinkvoorzieningen; bouw van stal, kooi of veekraal; aanschaf van vee; kosten veeverzorging; onderhoud raster; begeleidende inrichtingswerkzaamheden, zoals maaien en afvoeren van vegetatie, plaggen, verwijderen bosopslag, de bouw van een veebrug of een dam.
  • Bij zwaar vergraste, maar niet verdroogde terreinen kan eerst plaggen wenselijk zijn.
  • Begrazing kan een tijdelijke maatregel zijn, om het proces van vergrassing te doorbreken, waarna ‘natuurlijke’ verjonging kan optreden.
  • Bij het inzetten van begrazing is het belangrijk dat dit niet ten koste gaat van de bodem en biodiversiteit van natte terreindelen vanwege overmatige betreding en begrazing door het vee.
  • Voor een effectieve afvoer van voedingsstoffen of het terugdringen van vergrassing door begrazing kunnen zeer hoge veedichtheden (drukbegrazing) nodig zijn. Zelfs bij hoge veedichtheid is de hoeveelheid voedingsstoffen die wordt afgevoerd echter zeer gering in vergelijking met andere vormen van beheer. Hoge veedichtheden zijn nadelig voor veel planten en vooral dieren, onder meer omdat het sterke betreding met zich meebrengt en omdat het leidt tot het verdwijnen van structuurvariatie en bemesting van open plekken, omdat het vee daar rust.

Bekalken

Onder bekalken wordt verstaan het toevoegen van kalk of kalkhoudende stoffen, om de effecten van verzuring tegen te gaan. Verzuring kan in natte systemen ook worden tegengegaan door het toevoegen van basische stoffen (bufferstoffen) door middel van het aanvoeren van gebufferd grond- of oppervlaktewater.

 

Doel

Doel van het toevoegen van bufferstoffen is het herstel van de zuurgraad van de bodem of het oppervlaktewater. Hiermee wordt beoogd de basenverzadiging of buffercapaciteit van de bodem of het water op peil te brengen, waardoor het systeem beter bestand is tegen de effecten van verzuring of de gevolgen van verzuring worden verholpen.

Aandachtspunten

  • Toevoegen van basische stoffen kan in de vorm van een kalkgift, beleming of buffering met gebufferd voedselarm grond- of oppervlaktewater.
  • Toevoegen van kalk of kalkhoudende stoffen aan de waterlaag van (zeer) zwak gebufferde wateren leidt tot eutrofiëring en is daarom geen effectgerichte maatregel.
  • Toevoegen van basische stoffen wordt vaak in combinatie met andere maatregelen uitgevoerd. Met name in geval van geaccumuleerd, voedselrijk organisch materiaal, is het toevoegen van basische stoffen zonder plaggen of baggeren in de regel niet zinvol.
  • Indien buffering met grond- of oppervlaktewater onmogelijk is, bijvoorbeeld door verzuurd kwelwater, en de zaadbank is nog (deels) intact, is bekalking van het inzijggebied een optie. Dit wordt doorgaans in combinatie met plaggen en/of baggeren uitgevoerd. Vanwege de complexiteit van zo’n herstelproject is advisering door het OBN-deskundigenteam gewenst.
  • Verdere informatie over het toepassen van bekalking is te vinden onder herstelbeheer van Droge heide , Natte heide , Duinheide , Heischraal grasland , Bloemrijk grasland , Eikenhakhout en Vochtig Weidevogelgrasland.
  • Bij het herstelbeheer van (zeer) zwakgebufferde vennen komt het toevoegen van basische stoffen in de vorm van inlaat van grondwater of inlaat van gebufferd oppervlaktewater en bekalking van het inzijggebied aan bod.

Branden

Onder branden wordt verstaan het opzettelijk verbranden van de vegetatie om de effecten van vermesting en verzuring tegen te gaan. Het kan worden toegepast in het reguliere beheer van heide, waarin het mogelijk nuttig is voor het verhogen van de voedingswaarde van heideplanten, om meer afwisseling in het landschap te krijgen of bij veel dode staande biomassa, als voorbereiding op begrazing. Branden is eventueel ook te gebruiken als een maatregel voor herstelbeheer. Als het branden intensief gebeurt, resulteert de maatregel namelijk in een afvoer van voedingsstoffen en in een vergroting van het aandeel dat de kale, minerale bodem inneemt in de totale oppervlakte. 

Chopperen

Chopperen is een vorm van verdiept maaien of van ondiep plaggen, afhankelijk van de diepte, waarop de machine wordt afgesteld. Chopperen kan als vorm van plaggen worden gebruikt op plaatsen waar de strooisellaag dunner is dan twee centimeter.

Doel

Afvoer van de overmaat aan voedingsstoffen en zuren die zich in de loop der jaren in het systeem hebben opgehoopt in vegetatie, strooisel en de bovenste bodemlaag onder invloed van de VER-thema’s door het diep wegmaaien van de vegetatie, en opnieuw beginnen van de vegetatiesuccessie vanaf een vrijwel kale bodem.

Uitvoeringsvoorschriften

  • In verdroogde situaties alleen in combinatie met hydrologische maatregelen, tenzij deze (vooralsnog) niet mogelijk zijn en bepaalde gemeenschappen met kenmerkende soorten ter plaatse ernstig worden bedreigd en dienen te worden behouden.
  • Bij een pHKCl≤4,2 van de bodem in oorspronkelijk zwak gebufferde heiden en heischrale graslanden  binnen één jaar na chopperen bekalken van de chopperplek met 2.000 kg kalk per hectare.
  • Restpopulaties van zeldzame planten en dieren dienen gespaard te worden. Hetzelfde geldt voor restpopulaties van soorten met een kortlevende zaadbank.

Aandachtspunten

Zie de aandachtspunten onder de beheermaatregel plaggen.

Aanvullende maatregelen

  • Verwijderen van bosopslag. Het kan nodig zijn als voorbereidende maatregel de plagplek en de directe omgeving daarvan vrij te maken van bosopslag.
  • Maaien na chopperen. Indien op de chopperplek in de jaren na chopperen veel zaailingen van bomen ontkiemen, kan jonge opslag worden gemaaid.

Verbeteren hydrologische situatie

Met het verbeteren van de hydrologische situatie worden twee typen maatregelen bedoeld:

  • Maatregelen die gericht zijn op het verbeteren dan wel herstellen van het vroegere grond- en/of oppervlaktewaterregime d.w.z. van het verloop van de vroegere grondwaterstanden of oppervlaktewaterpeilen met bijbehorende stroming (stagnatie, oppervlakkige afvoer, kwel) en chemische samenstelling van het water.
  • Maatregelen die gericht zijn op het verbeteren van de waterkwaliteit op zich.

Doel

Hydrologische maatregelen zijn gericht op het tegengaan van verdroging en/of het bestrijden van de daardoor ontstane eutrofiëring en/of verzuring.

Aandachtspunten

  • Voordat hydrologische maatregelen genomen kunnen worden is een goede ecohydrologische systeemanalyse noodzakelijk. Daarbij gaat het meestal niet alleen om het betreffende natuurgebied, maar is het voor succesvol herstel noodzakelijk de wijdere omgeving in de analyse en het herstelplan te betrekken.
  • Voor het verbeteren van de hydrologische situatie kunnen, afhankelijk van de terreinsituatie, zeer uiteenlopende maatregelen noodzakelijk zijn, zowel binnen als buiten het natuurgebied.
  • Maatregelen gericht op verbetering of herstel van het grondwaterregime betreffen vaak het aanpassen van de (detail)ontwatering: dempen van sloten en greppels, plaatsen of verwijderen van stuwen en dammen, omleiden van waterlopen, verondiepen van waterlopen.
  • Voorbeelden van maatregelen gericht op de verbetering van de grondwaterkwaliteit in de wortelzone van de vegetatie zijn: herstel van natuurlijke buffering door herstel van kwel van basen- en ijzerrijk grondwater of vermindering van de inzijging van zuur regenwater, tegengaan van de inlaat van gebiedsvreemd water, herstel van droogvallen van oppervlaktewateren, beperken van versnelde wegzijging door langer vasthouden van gebiedseigen water of juist herstel van natuurlijke afvoeren (over maaiveld, via beken) om interne eutrofiëring tegen te gaan.
  • Op specifieke terreintypen gerichte maatregelen ter verbetering van de waterkwaliteit zijn het verlengen van de aanvoerweg van ingelaten nutriëntenrijk boezemwater, het toepassen van alternatieve “bronnen” van inlaatwater, defosfateren, hydrologische isolatie, maatregelen voor het instellen van een natuurlijker en flexibeler peilregime in laagveenwateren en veenweidegebieden en het inlaten van gebufferd grondwater of oppervlaktewater in (zeer) zwak gebufferde vennen .
  • Op specifieke terreintypen gerichte maatregelen ter verbetering van het grondwaterregime zijn het aanleggen van bufferzones of compartimenteren van hoogvenen en begreppelen of bevloeien van natte schraallanden in beekdalen.
  • Het verwijderen van bosopslag, die het gevolg is van verdroging (in combinatie met vermesting), kan bijdragen aan verbetering van de hydrologische situatie. Hierbij kan gedacht worden aan het verwijderen van bos van (lokale) inzijggebieden, verwijderen van berkenbossen van verdroogd veen, verwijderen van struweel van verdroogde moerassen.

Kappen

Kappen is in het kader van het natuurbeheer onderdeel van het aanpassen van de bosvegetatie. Het betreft het kappen van groepen bomen in bosopstanden in combinatie met stimulering van natuurlijke verjonging en het planten van bosplantsoen. De maatregel kan worden uitgevoerd in monoculturen van 20 jaar of ouder waar de te planten boomsoorten niet aanwezig zijn.

Doel

De doelen van de maatregel “aanpassen van de bosvegetatie” zijn:

  • Het verbeteren van de strooiselvertering.
  • Het tegengaan van verdere verzuring.
  • Het introduceren van boomsoorten met een positief effect op de strooiselvertering.
  • Het sturen naar een gewenste boomsoortensamenstelling en opstandstabiliteit.
  • Het ontwikkelen en bevorderen van natuurwaarden in bos.

 

Aandachtspunten

Op basis van onderzoek en de beheerpraktijk zijn in de OBN-handleiding de volgende uitvoeringsvoorschriften opgenomen:

  • Per 5 jaar mag 5% van de tot het eigendom behorende bosoppervlak in het natuurgebied worden aangevraagd en uitgevoerd.
  • Er blijven dode bomen liggen/staan (omgerekend aan de hand van de grootte van het door kap ontstane gat tenminste 20 dode bomen per ha gat.). De minimale diameter van de dode bomen dient op enig punt 30 cm te zijn. Indien bomen van deze omvang niet aanwezig zijn, dan de dikste bomen benutten.
  • De te kappen grootte van het gat bedraagt 2 – 4 maal de boomhoogte.
  • Tak en tophout van de in de groepen gevelde en afgevoerde bomen verwijderen uit de opstand en afvoeren naar buiten het natuurgebied. Er wordt maximaal 20% van de oppervlakte geklepeld.
  • Het is toegestaan bodemverwonding toe te passen.
  • In de ontstane groepen worden 750 stuks driejarig bosplantsoen per ha geplant. De volgende soorten komen hiervoor in aanmerking: Zomerlinde (Tilia platyphyllos), Winterlinde (Tilia cordata), Iep (Ulmus sp.) en Gewone es (Fraxinus excelsior). De Hazelaar (Corylus avellana), Ratelpopulier (Populus tremula), Haagbeuk (Carpinus betulus) en Gewone esdoorn (Acer pseudoplatanus) mogen als mengsoort worden gebruikt.
  • In gebieden met een hoge wilddruk dienen adequate beschermingsmaatregelen te worden genomen, zoals bijvoorbeeld het plaatsen van een (uitgevoerd in Ursusgaas 2 meter hoog, palen 4 meter h.o.h.)
  • Aanpassen van de bosvegetatie (of kappen) komt aan bod bij het reguliere beheer en herstelbeheer van de verschillende bostypen (Natuurtypen N14 t/m N17).
  • Het kappen van bos kan ook rondom vennen worden uitgevoerd, meestal in combinatie met baggeren van het ven en plaggen van de venoevers. Het gaat dan om het vrijstellen van de oevers van bos tot 30 meter uit de hoogwaterlijn. Het doel van het vrijstellen van oevers is: 1. het tegengaan van (her)eutrofiëring van wateren door inwaaien van blad, stuifmeel en strooisel, 2. het herstel van de windwerking op het water en 3. het verminderen van verdamping waardoor langdurig hogere waterpeilen optreden en de periode van droogval niet te lang wordt voor amfibische gemeenschappen van planten en dieren. 

Maaien

Maaien is het afvoeren van bovengrondse delen van planten, met daarin aanwezige nutriënten en organische stof. Doel
  • Afvoeren van organische stof en nutriënten.
  • Herstel van vroegere soortenrijkdom door het korter en open maken van een door enkele hoogproductieve plantensoorten gedomineerde vegetatie, waardoor minder concurrentiekrachtige soorten kunnen kiemen en uitgroeien.
  • Verjonging van de vegetatie.
  • Tegengaan van verbossing op plekken waar geplagd of gechopperd is, indien in de jaren na plaggen of chopperen veel zaailingen van bomen ontkiemen.

Aandachtspunten

  • Door maaien ontstaat wel een kortere vegetatie, maar de zode wordt steviger en dikker.
  • Bij grootschalig maaibeheer ontstaat een grote vlakte met een eenvormige vegetatiestructuur. Daarom is grootschalig maaibeheer over het algemeen ongunstig voor veel diersoorten.
  • Faseer het maaien in de tijd en ruimte. Het komt erop aan daarbij ten alle tijde een vluchtplaats te hebben voor soorten die slecht reageren op maaibeheer.
  • Berijding van terrein met machines zoveel mogelijk beperken. Denk hierbij aan bodemverdichting door zware apparatuur. Door kleine, lichte machines te gebruiken is bodemverdichting en bodembeschadiging te voorkomen. Het gebruik van machines met zeer brede banden heeft echter als groot nadeel dat mierenhopen, vlinderrupsen en andere dieren die zich in de vegetatie en op de bodem ophouden op grote schaal worden platgedrukt.
  • Van binnen naar buiten maaien, zodat dieren aan de randen kunnen ontsnappen. Bovendien de zogenoemde ‘wildredder’ die bij de maaimachine hoort, gebruiken!
  • Niet álle jonge bomen en niet ál het struweel dat in een terrein aanwezig is voorafgaand aan of tijdens het maaien verwijderen. Deze elementen kunnen van belang zijn voor speciale flora en/of fauna.
  • Laat een deel van het maaisel enkele dagen liggen voor het wordt afgevoerd, of schudt het, zodat de fauna de mogelijkheid krijgt te ontsnappen.
  • Plaatselijk hopen maaisel laten liggen in het terrein kan ook helpen om het afvoeren van fauna te beperken. Belangrijk is dat dit plaatselijk gebeurt, omdat het niet afvoeren van maaisel leidt tot versnelde verzuring en verruiging en verbossing.
  • Een richtlijn voor schrale vegetaties is: één maaitijdstip in de maand september is gunstig voor dagvlinders. Voor andere diergroepen geldt over het algemeen: bij voorkeur zo laat mogelijk maaien. Wanneer het maaibeheer gericht is op de verschralende werking, kan gemaaid worden op het tijdstip dat het meest effectief voedingsstoffen uit het systeem verwijderd worden, dat is meestal in juni of juli. Dit tijdstip is echter ongunstig voor veel dieren en het is dan beter om gefaseerd over meerdere jaren te werken.

Opslag verwijderen

Onder het verwijderen van bosopslag wordt verstaan:

  • Het vrijmaken van bosopslag van de te behandelen locatie en de directie omgeving als voorbereidende maatregel voor plaggen, chopperen, maaien of baggeren.
  • Het verwijderen van bosopslag dat het gevolg is van verzuring, vermesting of verdroging.
  • Het verwijderen van bosopslag ter verbetering van de hydrologische situatie
  • Het verwijderen van bosopslag ter aanpassing van de morfologie

 

Doel

  • Het mogelijk maken van maatregelen gericht op afvoer van organische stoffen.
  • Het tegengaan van verbossing van open vegetaties.

 

Uitvoeringsvoorschriften

  • In moerasheides – zoals in de veenmosrietlanden – treedt bodemverdichting op bij gebruik van zwaar materieel bij het maaien. Bij bodemverdichting krijgt Pitrus (Juncus effusus) de kans zich explosief uit te breiden met alle gevolgen van dien, met name verlies aan biodiversiteit.

Plaggen

Plaggen is het verwijderen van nutriënten en/of organische stof die in de vegetatielaag en het organische deel van het bodemprofiel aanwezig zijn, door het volledig verwijderen van de vegetatielaag en het geheel of gedeeltelijk verwijderen van het organische deel van het bodemprofiel.

Doel

Afvoer van de overmaat aan voedingsstoffen en zuren die zich in de loop der jaren in het systeem hebben opgehoopt in vegetatie, strooisel en organische horizonten onder invloed van de VER-thema’s, en opnieuw beginnen van de vegetatiesuccessie en bodemontwikkeling vanaf een kale bodem.

Uitvoeringsvoorschriften

  • In verdroogde situaties alleen in combinatie met hydrologische maatregelen, tenzij deze (vooralsnog) niet mogelijk zijn en bepaalde gemeenschappen met kenmerkende soorten ter plaatse ernstig worden bedreigd en dienen te worden behouden.
  • Bij een pHKCl≤4,2 van de bodem in oorspronkelijk zwak gebufferde heiden en heischrale graslanden binnen één jaar na plaggen bekalken van de plagplek met 2.000 kg kalk per hectare.
  • Restpopulaties van zeldzame planten en dieren dienen gespaard te worden. Hetzelfde geldt voor restpopulaties van soorten met een kortlevende zaadbank.

Aandachtspunten

  • Chopperen kan een goed alternatief zijn voor plaggen op plaatsen waar de strooisellaag dunner is dan twee centimeter.
  • Alleen bij aanwezigheid van een levensvatbare zaadbank en/of van kenmerkende soorten in de omgeving. Omdat in de minerale bodem vrijwel geen zaadvoorraad is, zullen planten en dieren zich op het geplagde gedeelte weer opnieuw moeten vestigen. Vooral om de vestiging van plantensoorten met een geringe zaadverspreiding te verzekeren, is het nodig plagbeheer uit te voeren in de nabijheid van restpopulaties. Het uitleggen van heidemaaisel op geplagde plekken waar geen zaadbank (meer) aanwezig is, bespoedigt de vestiging van heideplanten, waardoor groei van ongewenste soorten en bosopslag wordt vertraagd.
  • Geen plagstroken van opeenvolgende ‘leeftijden’ direct naast elkaar leggen om de hervestiging niet te bemoeilijken. Dus zoveel mogelijk variatie proberen aan te brengen in de leeftijdsstructuur van de te plaggen delen.
  • Plaggen kan over het algemeen het best worden uitgevoerd met een graafmachine die het mogelijk maakt om gevarieerd en nauwkeurig te plaggen, vooral ook omdat zulk een machine zijdelings kan kantelen. De reguliere plagmachines die hier in het verleden meestal voor werden gebruikt, zijn niet in staat reliëfvolgend te werken en nemen alles mee wat ze tegenkomen.
  • Handmatig plaggen, van 1-10 m2 grote stukken, verhoogt de variatie op kleine schaal.
  • Bij plaggen van oevers van verzuurde (zeer) zwak gebufferde wateren die oorspronkelijk grondwatergevoed waren eventueel in combinatie met bekalking van het inzijggebied.
  • Aanbevelingen voor het plaggen in Voedselarme Dennenbossen (NDT 3.64a) zijn te vinden in het rapport “Maatregelen om effecten van eutrofiëring en verzuring in bossen met bijzondere natuurwaarden tegen te gaan: synthese” (Bartelink et. al, 2001, OBN rapport nr. 13, EC-LNV). Plaggen in bossen geschiedt op een zelfde wijze als op de heiden: de struik-, kruid- en moslaag van de vegetatie, de stooisellaag en de laag ruwe humus en de eventueel aanwezige dunne A-horizont worden verwijderd.
  • Enigszins ‘slordig’ plaggen is beter dan netjes te werken. Het is gunstig om bij het afplaggen hier en daar een dun strooisellaagje te handhaven. Op die manier blijft een groter deel behouden van de zaadbank van hogere planten en van de bodemfauna, bijv. mijten en springstaarten. Ook populaties van nitrificerende bacteriën kunnen zich na ondiep plaggen snel herstellen, waardoor minder snel ammoniumvergiftiging van planten zal optreden. De gedeelten waar wel tot op de minerale bodem wordt geplagd, zijn van groot belang voor de warmteminnende fauna en voor korstmossen van heide.
  • De negatieve effecten van grootschalig plaggen zijn te verminderen door de oppervlakte die in een keer bewerkt wordt te beperken tot maximaal 100 m2, door daarbij stroken met een omlooptijd van 10 tot 20 jaar te plaggen, en ervoor te zorgen dat het reliëf van de bodem zo veel mogelijk behouden blijft.
  • Ideaal is als de plekken met kaal zand die als gevolg van het afplaggen ontstaan, een kleinschalig mozaïek vormen met plekken die begroeiingen dragen van allerlei successiestadia. Zulke plekken kaal zand bieden veel karakteristieke diersoorten de mogelijkheid om bijvoorbeeld hun eieren af te zetten of naar voedsel te zoeken. Bovendien krijgen karakteristieke korstmossen en plantensoorten van voedselarme milieus zo de beste nieuwe vestigingskansen.
  • Door voorafgaand aan het plaggen de uitgangssituatie vast te leggen, is beter met bedreigde en karakteristieke plant- en diersoorten rekening te houden. Zo kunnen bijv. overwinteringsplaatsen van de Adder worden ontzien.
  • Plaggen als maatregel heroverwegen of zoeken naar alternatieven indien een venige, vocht vasthoudende bodem aanwezig is boven het lokale grondwaterpeil, omdat dit een spontane ontwikkeling naar natte heide en hoogveenvorming kan onderbreken.
  • Over het algemeen lijkt oktober de beste maand om te plaggen. De meeste dieren hebben dan hun voortplantingsfase achter de rug en zijn nog niet in overwintering. Voor reptielen geldt het voorjaar, april tot juli, echter als beste periode, aangezien in augustus-november nog jongen worden geboren en ze zich in de winter ondergronds bevinden.

Aanvullende maatregelen

  • Verwijderen van bosopslag. Het kan nodig zijn als voorbereidende maatregel de plagplek en de directe omgeving daarvan vrij te maken van bosopslag.
  • Maaien na plaggen. Indien op de plagplek in de jaren na plaggen veel zaailingen van bomen ontkiemen, kan jonge opslag worden gemaaid.

Activiteiten agenda

06 mei 2025Kennisdag

Kennisochtend Heidevergrassing door pijpenstrootje

15 mei 2025Webinar

Insectvriendelijk maaibeheer

11 jun 2025Veldwerkplaats

Pioniersbegroeiingen op rotsbodem