N02.01 Rivier
Algemeen
Rivier omvat al het stromend water van de rivieren Rijn en zijtakken, Maas en Overijsselse vecht. Het gaat om alle buitendijkse wateren met hun oevers in de uiterwaarden van deze rivieren.
Iedere rivier en ieder riviertraject heeft een eigen karakter. De Grensmaas heeft een wat groter verval, stroomt daardoor wat sneller en heeft grindoevers. Niers, Roer (zijtakken van de Maas) en Overijsselse vecht zijn kleine rivieren met in de zomer soms weinig wateraanvoer. De Rijn met haar zijtakken heeft in de zomer een wat constantere wateraanvoer. De rivieren in het oosten en het zuiden stromen door zandige gebieden, meanderen breed en hebben vrij hoge zandige oeverwallen. De rivieren in de Betuwe liggen in komkleigebieden, meanderen wat minder en liggen tegenwoordig hoog in het landschap.
De westelijke rivieren vormen een netwerk, zijn breed, stromen heel traag en zijn te beschouwen als zoetwatergetijderivieren. De variatie in stroomsnelheid en waterkwaliteit is groot, in afgesnoerde strangen en wielen staat het water stil terwijl de stroming in buitenbochten van de rivier juist groot is. De stilstaande wateren kunnen dichtslibben en verlanden, bij hoog water in de winter kan de geul weer uitschuren. In de zomer kunnen de oevers en stranden breed zijn en begroeid raken met pioniers als slijkgroen. De stilstaande wateren in de uiterwaarden zoals oude geulen, afgesneden meanders en wielen lijken veel op zoete plas. Juist deze afwisseling en verandering zorgen voor een hoge diversiteit.
Rivieren zijn internationaal en nationaal van groot belang als leefgebied voor trekvogels, vissen, libellen, kokerjuffers, steenvliegen en haften. Het gaat bijvoorbeeld om rivierrombout, bataafse stroommossel, platte zwanenmossel, bever, barbeel, kopvoorn, rivierdonderpad, meerval, riviergrondel, sneep, winde, rivierprik, zeeprik en aal. Vooral voor trekvissen is het internationale belang groot. De trekvissen elft, fint, houting, steur, zalm komen in Nederland vrijwel niet meer voor. Slechts enkele waterplanten komen voor in de rivier zelf: rivierfonteinkruid, doorgroeid fonteinkruid (nu alleen kleine rivieren), en vlottende waterranonkel in de Grensmaas.
Het karakter van rivier is blijvend veranderd. De versnelde afvoer van water en hogere piekafvoeren worden veroorzaakt door de ontginning van de oorspronggebieden, de veranderingen in klimaat, de bedijkingen en het rechttrekken van stroomgeulen. Kribben en versteende oevers verhinderen erosie. Zandwinputten en grindgaten zijn zeer diep en veranderen het proces van sedimentatie van zand en slib en stroming van oppervlakte- en grondwater. Door afdammingen langs de kust is de invloed van het getij verminderd. Getijdeslag kwam voor tot de lijn Wijk bij Duurstede, Tiel, Oss.
Door vergroting van de overstromingsvlakten, verbetering van waterkwaliteit, verbetering van de mogelijkheden voor vistrek, verbetering van de aansluitingen op beken, en vergroting van de variatie in verschillende typen water, het spontaan laten ontstaan van zandige oevers kan echter veel gewonnen worden. Vooral de kleine rivieren bieden hiervoor perspectief.
Afbakening
- Het beheertype rivier omvat alle wateren (incl. strangen, grindgaten en oude rivierlopen) in de buitendijkse gebieden van Maas, Roer, Niers, Bergse maas, Afgedamde maas, Nederrijn, Lek, Nieuwe Maas, Waal, Merwede, Amer, Oude Maas, Nieuwe Waterweg, Rijn, IJssel, Overijsselse Vecht en Zwarte Water.
- Kanalen met stromend water; oude stroomgeulen en kreken in het laagveen- en kleigebied (Reitdiep, Amstel, IJ); en oude zijtakken van de Rijn die nu afgekoppeld zijn (Kromme Rijn Hollandse IJssel) worden tot zoete plas gerekend.
Bron: BIJ12 Index Natuur en Landschap
Bedreigingen en kansen
Beteugeling rivier hindert herstel
Grote waterstaatkundige veranderingen, met name na 1840, zijn ingrijpend geweest voor de rivieren. De oorspronkelijke brede overstromingsvlakte met veel mozaïeken en gradiënten tussen de verschillende biotopen is veranderd in een rechte, smalle en diepe hoofdgeul. Sedimentatie krijgt weinig kansen, waardoor ondiepe zand- en grindsubstraten met stromend water -belangrijk voor het onderwaterleven – ontbreken. Hierdoor gingen op grote schaal geschikte paaihabitats en opgroeigebied voor stromingminnende soorten verloren.
Ook buitendijkse, laagdynamische riviermoerassen zijn verloren gegaan door de beteugeling van de rivier. Het nauwe keurslijf heeft geleid tot extremere rivierwaterstanden met meer hoge waterstanden, maar ook een snellere drainage door de rivier in droge tijden. Dit laatste is het gevolg van de verdere insnijding van de rivierloop door de versnelde afvoer van water. Tegelijkertijd slibben de versmalde uiterwaarden sneller op. Dit proces is versterkt door de aanleg van zomerkades; het water achter de kades stagneert zodat het meegevoerde materiaal snel bezinkt en de uiterwaarden ophogen. Het gevolg is een sterke afname van kwel, waardoor tegenwoordig het realiseren van nieuwe kwelmilieus in het rivierengebied zeer lastig is. Agrarisch gebruik vangt bovendien kwelstromen af en zorgt voor een verslechtering van de grondwaterkwaliteit (meer nitraat en sulfaat). De afname van de hoeveelheid en de kwaliteit van het grondwater en het vaker voorkomen van hoge waterstanden leveren een meervoudige belemmering op voor het herstel van ondiepe laagdynamische moerassen.
Verstoring kwelstroom door landbouw
Het (voormalige) agrarische gebruik beïnvloedt de aquatische biotopen door verandering van de kwaliteit en kwantiteit van het grondwater. Kwelstromen zijn nog steeds vervuild of worden door detailontwatering binnendijks afgevangen, waardoor ze de buitendijkse gebieden niet meer bereiken. Daar waar kwelstromen zijn weggevallen, kan fosfaat geleidelijk worden gemobiliseerd, een proces dat wordt versterkt door de aanvoer van sulfaatrijk oppervlaktewater. Op veel plekken waar de kwel nog aanwezig is, is nitraatbelasting nog steeds erg hoog. Hierdoor neemt de ijzeraanvoer af, wordt vaak sulfaat gemobiliseerd en kunnen ook de ammoniumconcentraties sterk oplopen. Op plekken met verminderde of gewijzigde kwel kan waterstagnatie in de zomer tot interne eutrofiëring leiden, met blauwalggroei en botulisme tot gevolg.
Stuwen en kribben slecht voor waterleven
Door de aanleg van stuwen voor de scheepvaart verdwijnen ondiepe plekken met stroming, wat een belangrijke bedreiging oplevert voor veel soorten vissen en macrofauna. Bovendien vormen stuwen migratiebarrières voor trekvissen als zalm, zeeforel en houting. Kribben en andere kunstwerken vormen harde substraten waar maar weinig soorten op kunnen gedijen. Bovendien heeft scheepvaart ook directe gevolgen voor het onderwaterleven doordat rondom de kribben krachtige waterkolken ontstaan en door ‘klotseffecten’ in zijgeulen en beekmondingen met opwerveling en vertroebeling tot gevolg. Slechts weinig soorten zijn aangepast aan deze condities die over grote oppervlakte langs de hoofdgeul voorkomen. Bovendien is de aanwezigheid van klinkhout in de hoofdstroom niet meer mogelijk vanwege de belangen van de scheepvaart, maar in de zijwateren en nevengeulen bestaan hier wel kansen.
Recent wordt rond Dreumel en Varik op vrij grote schaal geëxperimenteerd met de aanleg van langsdammen. Deze moeten een alternatief vormen voor kribben. Ze worden op een bepaalde afstand uit de oever gelegd, waardoor een relatief brede oevergeul ontstaat. Enerzijds zorgen deze langsdammen voor luwe omstandigheden in de oevers en mogelijk beter habitat voor vissen. Anderzijds bestaan er bij ecologen zorgen over de effecten van deze langsdammen op de morfologische beschikbaar van zand in de oevers en op oeverwallen. Zandafzettingen op oevers zijn o.a. cruciaal voor stroomdalgraslandvegetaties en veel landgebonden fauna.
Opwarming rivierwater
De temperatuurstijging van het water door klimaatverandering en koelwater beïnvloedt de basale fysiologie van soorten en heeft gedocumenteerde effecten op de groei, fenologie, voortplantingssucces en overleving. Daarbij blijkt dat voor exotische vissoorten de optimumtemperatuur hoger is dan voor inheemse soorten, waardoor de concurrentiepositie van inheemse vissen verslechtert. Daarnaast kan de opwarming van het water de waterkwaliteit en vooral het zuurstofgehalte beïnvloeden. Dit komt omdat in warmer water minder zuurstof oplost terwijl tegelijkertijd veel koudbloedige dieren een hogere zuurstofbehoefte hebben doordat hun metabolisme versnelt. Dit betekent dat effecten van klimaatverandering kunnen worden versterkt door afname van de waterkwaliteit, of andersom, dat de negatieve effecten van temperatuur op zuurstofgehalte deels kunnen worden afgezwakt door verbeteringen in de waterkwaliteit.
Invloed van exoten
De watermacrofauna en in toenemende mate ook de visgemeenschappen worden sterk gedomineerd door een aantal exoten waaronder enkele kreeftachtigen en mossels, zoals de driehoeksmossel en Chinese korfmosselen. Bij de vissen zijn naast de roofblei ook een aantal grondelsoorten nu vaak talrijker in kribvakken dan inheemse soorten; het gaat met name om witvingrondel, zwartbekgrondel, gemarmerde grondel en Kessler’s grondel. Er is kennis nodig van de mate waarin deze exoten de verschillende aquatische biotopen in het rivierengebied gebruiken. Andere belangrijke vragen zijn in hoeverre zij daar het herstel van de inheemse soorten belemmeren en in welke watertypen inheemse soorten wel de concurrentieslag met de exoten kunnen winnen.
Delfstofwinning kan ook schaden
Waar de delfstofwinning enerzijds een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan het realiseren van nieuwe inrichtingsprojecten in het kader van ‘Ruimte voor de Rivier’, zien we recent weer meer vrijheidsgraden voor diepe zandwinningsvormen. Op provinciaal niveau wordt minder regie gevoerd op delfstofwinning dan voorheen, en ook in het kader van het Deltaprogramma en hoogwaterbestrijding worden bij het ontbreken van duidelijke kwaliteitscriteria, coalities met diepe zandwinning gesloten (o.a. langs de Maas). Hierdoor worden oude geul- en terrasstructuren vergraven, overstromingsgebieden overmatig verlaagd, grondwaterstromen onderbroken en natuurwaarden weggegraven. De schade die hierdoor ontstaat, zowel landschappelijk als ecologisch, is doorgaans irreversibel van aard.
Stroomlijn / vegetatielegger
Met het uitvoeren van project Stroomlijn heeft het ministerie van Verkeer en Waterstaat gekozen voor een strakkere controle op overmatige verruwing van het winterbed langs onze rivieren. Dit om te voorkomen dat opstuwing tijdens piekafvoeren plaatsvindt. Maximaal toelaatbare vegetatie is vastgelegd in een zogenaamde vegetatielegger, waar exact in staat welke vegetatie waar mag staan. Op verschillende punten schuurt dit met natuurdoelstellingen van rijk en provincies, maar ook van terreinbeheerders. Dit geldt zeker als het gaat om het uitbreiden van het areaal natuurlijk ooibos langs onze rivieren (Nature 2000).
Mogelijk problematischer is de rigide aard van de legger. Doordat op groot detailniveau is vastgelegd waar exact bos, ruigte en grasland mogen voorkomen, is niet alleen het totale areaal voor ruwe vegetaties begrenst, maar ook de positie in het landschap. In natuurterreinen waar de beheerder dus kiest (of afhankelijk is) van een zekere ruimtelijke dynamiek, waarbij vegetatie onder invloed overstromingen, begrazing etc. verschuift, kan hij / zij in de problemen komen. Dit probleem speelt extra knellend in gebieden die heringericht zijn, maar waarbij in de plannen onvoldoende reële ruimte voor opgaande vegetatie is verdisconteerd. De beheerder krijgt dan te maken met terugkerend, kostbaar beheer en dus met terugkerende verstoring van gebieden en de meerjarige ontwikkeling daarvan.
Herstel en inrichting
Beheerverandering: van landbouw naar natuur
De grootschalige onderzoeken van ‘Rijn in Beeld’ en ‘Maas in Beeld, maar ook andere onderzoeken, hebben aangetoond dat het realiseren van nieuwe natuurgebieden, waarbij landbouwgronden werden omgezet in natuurgebied, met afstand de belangrijkste succesfactor voor het herstel van onze riviernatuur was. Beheerverandering door beheerovereenkomsten met agrariërs bleek niet te werken, en heeft verdere achteruitgang niet kunnen stoppen.
Door het simpelweg veranderen van agrarisch naar extensief en meer natuurlijk beheer, bijvoorbeeld in gebieden als de Duursche Waarden en Millingewaard, kregen processen van zandafzetting, vernatting, bosontwikkeling, extensieve begrazing en overstroming de kans zich te manifesteren. De riviernatuur blijkt snel te reageren op dit soort veranderingen. Veel soorten zijn in staat op eigen kracht terug te keren als omstandigheden verbeteren. Lokaal werden ook extensieve hooilanden gerealiseerd, waardoor terreinen zich vaak floristisch konden verbeteren.
Uiterwaardinrichting: herstel van structuren en processen
In het kader van ‘Ruimte voor de Rivier’, het Grensmaasproject en verschillende andere hoogwaterprojecten zijn op veel plaatsen nieuwe geulen aangelegd of uiterwaarden verlaagd, in sommige gevallen geïnspireerd op oude zandgeulen in de ondergrond. Vaak gebeurde dit in projecten waar hoogwaterveiligheid, natuurontwikkeling, delfstofwinning en recreatie/stadsontwikkeling hand in hand gingen.
In de geulen kunnen aquatische levensgemeenschappen terugkeren die in de vaarweg van de rivier geen kans meer maken. In aangetakte nevengeulen liggen grote kansen om ondiep stromend habitat te herstellen, wat bijvoorbeeld voor veel stromingsminnende vissen kansen biedt. Langs sommige riviertrajecten, zoals de Waal, zijn stromende geulen kenmerkend. Langs andere trajecten zoals Kronkelwaarden langs de IJssel en de Terrassenmaas zijn niet-aangetakte grondwatergevoede geulen juist kenmerkend. Reeds aangelegde stromende geulen, bijvoorbeeld bij Gameren en Westenholte, blijken zich ecologisch goed te ontwikkelen.
Bij veel van deze inrichtingsprojecten verdwenen oude, kleiige toplagen met een bemestingsverleden en maakten plaats voor meer minerale bodems, ook in droge delen van de uiterwaarden. Juist hier zien we de terugkeer van veel planten- en insectensoorten.
Bij de combinatie met delfstofwinning moet ervoor worden gezorgd dat de kansen voor natuur en het inspelen op specifieke kenmerkend van het betreffende riviertraject ook voldoende gerespecteerd worden. Het aanleggen van diepe bassinvormige zandgaten en sterk overgedimensioneerde winningen draagt weinig bij aan natuurherstel en kan schade veroorzaken aan het landschap.
Vermindering van ontwatering en andere maatregelen bieden kansen voor herstel van de grondwaterinvloed. Daarnaast kan het nodig zijn om de instroom van nutriëntrijk grond- en oppervlaktewater te stoppen, zoals in de Rijnstrangen en kwelgeulen langs de Limburgse Terrassenmaas. In bestaande oude strangen en geïsoleerde nevengeulen kan de helderheid en de soortendiversiteit toenemen door de aanwezige dikke organische sliblagen of vervuilde waterbodem te verwijderen. Dit terugzetten van de vegetatiesuccessie komt in feite neer op het compenseren van het verlies van de natuurlijke procesgang waarbij dergelijke wateren door de rivier werden gecreëerd.
In het kader van KRW en het Deltaprogramma wordt de komende jaren gewerkt aan nieuwe inrichtingsprojecten. Het organiseren van voldoende ontwerpkwaliteit in deze toekomstige plannen en in planprocessen van deze projecten is één van de meest effectieve manieren voor natuurherstel en –ontwikkeling in het rivierengebied.
Dijken terugleggen
Ruimte creëren door het terugleggen van dijken is vanuit hoogwaterveiligheid soms een goed alternatief voor uiterwaardinrichting. Het betekent ook nieuwe kansen voor natuur omdat een meer complete hydrodynamische gradiënt kan worden hersteld, van hoogdynamische oevers tot laagdynamische delen verder van de rivier. Mits gekoppeld aan goede herinrichting en beheer kan dit veel opleveren. Veel soorten zijn immers gebonden aan meerdere ‘plekken’ in de gradiënt. Bovendien gebruiken mobiele soorten verschillende onderdelen van het landschap tijdens hun levenscyclus. Tevens zijn hooggelegen plekken voor veel diersoorten essentieel als vluchtplaats tijdens hoogwater.
Uit recente modelstudies blijkt dat er in de uiterwaarden op het ogenblik te weinig ruimte is om het hele scala aan biotopen te ontwikkelen. Door belangen op lokaal niveau en kosten, is dijkverlegging slechts op beperkte schaal gerealiseerd.
Blijvende aandacht voor waterkwaliteit
De waterkwaliteit en de visstand zijn de afgelopen jaren sterk verbeterd. Vooral de stroomminnende vissen, die het grootste deel van hun leven in de hoofdstroom doorbrengen, hebben van de verbeteringen geprofiteerd. Innovaties op het gebied van grootschalige waterzuivering zijn grotendeels doorgevoerd. Extra winst zal nu vooral te boeken zijn met het ontkoppelen van regenwater en rioolwater. Door het rioolwater niet onnodig met regenwater te verdunnen wordt een hogere zuiveringsefficiëntie gehaald en is bij grote neerslaghoeveelheden geen riooloverstort meer nodig. Behalve voor verbetering van de kwaliteit van het oppervlaktewater zorgt dit ook voor meer aanvulling van het grondwater.
Problemen door minder aanvoer van grondwater kunnen worden opgelost door ingrepen in de binnendijkse landbouw, met name door minder detailontwatering. Bij inrichting en herstel is het tevens van belang om rekening te houden met de biogeochemische veranderingen van de grondwaterkwaliteit (meer nitraat en sulfaat). Op plekken met verminderde of gewijzigde kwel kan waterstagnatie in de zomer tot interne eutrofiëring leiden met blauwalg en botulisme als gevolg. Kennis van de biogeochemische processen kan worden ingezet om dit te voorkomen.
Natuurlijke rivieroevers
Langs tal van riviertrajecten wordt gewerkt aan meer natuurlijke rivieroevers. Ondanks randvoorwaarden vanuit onder andere scheepvaart, zien we op steeds meer plaatsen harde oevers met breuksteen plaatsmaken voor zandige rivierstrandjes. Vooral langs de Maas en de Nederrijn, waar verstuwing een combinatie met scheepvaartbelangen makkelijker maakt, worden hiermee slagen gemaakt. Langs deze beide riviertrajecten wordt ook geëxperimenteerd met bomen in de rivier/oeverzone/zijwateren. Dit moet meer kansen geven aan houtgebonden macrofauna. Langs de Maas gaat oeverherstel vanuit de KRW samen met het ontstenen van beekmondingen.
De eerste monitoringgegevens lijken er op te wijzen dat er soortverschuivingen optreden van steengebonden soorten en invasieve exoten naar meer kenmerkende zandsoorten, zowel onder macrofauna als vissen; echter veel onderzoek is nog noodzakelijk.
Aanpassing kribvakken
In de hoofdstroom is de huidige natuurwaarde zeer gering, ondanks omvangrijke verbeteringen in de waterkwaliteit. Het ontbreekt aan geschikt habitat, met name aan ondiepe en luwere stukken. Kribben en andere hydraulische kunstwerken vormen harde substraten waar slechts weinig soorten kunnen gedijen. Gezien de verbetering van de waterkwaliteit kan nu vooral winst worden behaald voor de waterorganismen door kribben ecologisch te optimaliseren. Zo is recent een nieuw type krib bedacht, de eilandkrib. Deze verschilt van de gebruikelijke kribben doordat een deel van de krib verlaagd is, waardoor aan de kop van de krib een soort eilandje ontstaat. Het verlaagde deel vergroot de afvoercapaciteit van de rivier en het ‘eilandje’ heeft een betere stroomgeleiding tot gevolg. Dit voorkomt scheepvaarthinder. Ook zal er in de toekomst minder hoeven te worden gebaggerd. Door de vorm van de eilandkrib ontstaat aan weerszijden van de vaargeul een geul met een lagere stroomsnelheid. Hierdoor kunnen zich allerlei waterplanten vestigen. Vissen kunnen zich door de lagere snelheid beter stroomopwaarts verplaatsen en profiteren bovendien van het ontstaan van geschikt paai- en opgroeihabitat.
Bovendien biedt dit mogelijk kansen voor inheemse soorten die in deze meer natuurlijke ondiepe aquatische habitats de concurrentieslag met exoten wél kunnen winnen. Zo kunnen meer natuurlijke oevers langs de hoofdstroom, naast wateren in uiterwaarden, als toevluchtsoorden dienen voor inheemse vissoorten en watermacrofauna.
Cyclisch beheer
Cyclisch beheer kan een alternatief zijn voor het statisch handhaven van een leggerbeeld. Hierbij wordt getracht door het aanleggen van nieuwe geulen of door het uitgekiend verlegen van uiterwaarddelen, de successie van gebieden terug te zetten. Hierbij ontstaan nieuwe pioniersituaties en nieuwe kansen voor natuur (in feite wordt ingespeeld op wat riviersystemen eigen is). Er is echter slechts een beperkt aantal voorbeelden van projecten waar cyclische beheer (of cyclische verjonging) daadwerkelijk uitgevoerd is, waaronder de Ewijkse Plaat bij Ewijk, vaak omdat cyclisch beheer kostbaarder is dan het simpelweg verwijderen van aanwezig vegetatie.
Beheercasus
De Vreugderijkerwaard
De Vreugderijkerwaard ligt in een binnenbocht van de IJssel bij Zwolle. Tussen 2000 en 2002 is hier de eerste meestromende nevengeul van de IJssel gerealiseerd. Samen met een eeuwenoude oeverwal en de met moeras omgeven kolk IJsselstein vormt de nevengeul nu een gevarieerde uiterwaard.
De oeverwal is één van de weinig plekken in het Nederlandse rivierengebied die de grootschalige landbouwintensivering van na 1950 hebben doorstaan. Het terrein vormt een belangrijk reservaat voor stroomdalflora.
In het gebied zijn de volgende inrichtingsmaatregelen uitgevoerd:
- Realisatie van een meestromende nevengeul door het aantakken van bestaande kleiplassen en het vergraven van tussenliggende gronden.
- Sloop van een boerderij. Twee andere zijn gehandhaafd, maar niet meer in gebruik bij agrariërs.
- Het verleggen van de Vreugderijkerweg en het plaatsen van duikers in de Oude Veerweg om deze weg vanuit cultuurhistorische overwegingen te kunnen behouden.
- Inrichting van een begrazingseenheid met binnendijks een hoogwatervluchtplaats voor de grazers.
- Aanleg van een vogelobservatiehut en de aanleg van een recreatie- en uitkijkpunt bij het instroompunt van de nevengeul.
- Lokaal terugzetten van zachthoutooibos langs de geul.
Aanvankelijk werd het terrein jaarrond begraasd met een constante intensiteit. Tegenwoordig is de begrazing enigszins gecompartimenteerd, waarbij dichtheden en kuddesamenstelling verschillen per seizoen en per perceel.
De natuurwaarden van de Vreugderijkerwaard hebben zich na de herinrichting voorspoedig ontwikkeld. Door de aanleg van de nieuwe nevengeul en verlaagde stukken uiterwaard is veel nieuw biotoop ontstaan voor soorten van water, moeras en vochtige graslanden. Belangrijk hierbij was ook het afpellen van voormalige stukken landbouwgrond en de verandering van beheer op deze gronden, van intensief agrarisch naar extensieve jaarrondbegrazing.
De stromende nevengeul blijkt voor aquatische levensgemeenschappen een enorm succes. Naast de ontwikkeling van een bijzondere waterplantenvegetatie doen zowel de vissen als de macrofauna het bijzonder goed.
Lees meer in de Rapportage Vreugdenrijkerwaard.