N04.01 Kranswierwater

Beheertypen N04.01 Kranswierwater hoort bij:

N04 Stilstaande wateren

Grote zoete wateren

Laagveen- en zeekleilandschap

H3140 – Kranswierwateren

Algemeen

Kranswieren zijn grote vertakte algen met fijne bladeren, ze groeien meestal dicht bij de bodem en kunnen grote aaneengesloten velden vormen. Ze komen voor in meren van het laagveen- en IJsselmeergebied. Het water moet zeer helder, voedselarm en niet vervuild zijn. Doorgaans is het water zeer mineraalrijk, omdat het onder invloed van toestromend grondwater staat of omdat het een beetje brak is.

Kranswierwater komt nu vooral voor in het IJsselmeergebied en in meren waar toestroom is van grondwater uit de Veluwe of de Utrechtse heuvelrug plaats vindt. De klassieke vindplaatsen zijn de laagveenplassen, kleinere watertjes in het duingebied en de binnenduinrand en kwelgebieden op de overgang van de zandgronden naar het laagveengebied.

De begroeiingen bestaan uit vrij eenvormige vegetatiematten, vaak een beetje aangedrukt op de bodem liggend. Kranswieren sterven soms in de winter af en moeten dan vanuit sporen opnieuw uitlopen. Voor duurzaam behoud van kranswierwater moet het water zeer voedselarm en zeer helder zijn. Worden kranswieren met slib bedekt, dan sterven ze meestal snel af. Niet alle kranswiervegetaties worden tot kranswierwater gerekend. Het gaat om grote aaneengesloten vegetaties van kranswieren, niet om kranswieren die verspreid tussen andere waterplanten of in kleine poeltjes tussen moerasplanten groeien. Belangrijke soorten zijn sterkranswier, stekelharig kransblad, ruw kransblad, kraaltjes glanswier, kleinhoofdig glanswier, klein en groot boomglanswier, brakwaterkransblad, kustkransblad en gebogen kransblad. De krooneend is in belangrijke mate afhankelijk van kranswieren.

De grote plassen en meren met kranswieren in ons land behoren tot de grootste vindplaatsen hiervan in Europa. Ook is de soortenrijkdom in ons land hoog: van de ruim veertig kranswiersoorten in Europa komt de helft in ons land voor. Nederland is daarom van zeer groot belang voor dit type. Door vervuiling van het water zijn veel vindplaatsen verdwenen. De toekomst van kranswierwater in het IJsselmeergebied is onzeker. Experimenten met defosfateren van het water zijn hoopvol. In het Naardermeer bijvoorbeeld hebben de kranswieren zich weten te herstellen na het in gebruik nemen van een defosfateringsinstallatie. De kranswieren die van min of meer brak water afhankelijk zijn, blijven echter sterk bedreigd.

 

Afbakening

  • Het beheertype Kranswierwater omvat waterlichamen, zowel groot als klein, met een vegetatie die gedomineerd wordt door kranswieren. In de vegetatie komt tenminste één van de volgende kranswieren voor: sterkranswier, stekelharig kransblad, brokkelig kransblad, fijnstekelig kransblad, harig kransblad, ruw kransblad, teer kransblad, kraaltjesglanswier, kleinhoofdig glanswier, puntdragend glanswier, klein of groot boomglanswier, vertakt boomglanswier, brakwaterkransblad, kustkransblad en gebogen kransblad. De vegetaties zijn erg variabel in bedekking, ook in één seizoen. Omringend helder water zonder kranswieren kan daarom ook tot het beheertype gerekend worden.
  • Enkele kranswieren komen in de beheertypen Zwak gebufferd ven of in Vochtige duinvallei voor en worden dan tot dat type gerekend.
  • Sommige algemene kranswieren (gewoon kransblad, breekbaar kransblad en buigzaam glanswier) komen ook voor in vegetaties die gedomineerd worden door waterplanten van voedselrijk water, zoals fonteinkruiden. Dergelijke vegetaties behoren niet tot het beheertype Kranswierwater.
  • Soms is het onderscheid met brak water niet groot, alleen als de kranswieren domineren worden deze wateren tot dit beheertype gerekend.

 

Bron: BIJ12 Index Natuur en Landschap

Bedreigingen en kansen

Achteruitgang door eutrofiëring

De belangrijkste oorzaak van de achteruitgang van de Nederlandse kranswierwateren sinds de jaren ’50 is de toename van de externe fosfaatbelasting van oppervlaktewateren geweest. Bij lichte eutrofiëring worden kranswiervegetaties sneller weer door waterplanten verdrongen, vooral door soorten die veel licht weg kunnen vangen, zoals grof hoornblad, smalle waterpest of fonteinkruiden en op de zandgronden ook door de invasieve exoot watercrassula. In zeer voedselrijke wateren domineren eencellige algen of kroossoorten, waardoor er nauwelijks licht tot de bodem van het water doordringt en kranswieren niet meer kunnen groeien. In belangrijke kranswiergebieden als de Veluwerandmeren, de Wieden-Weerribben, de Utrechtse veengebieden en het Naardermeer zijn kranswiervegetaties in het verleden onder invloed van toename van de fosfaatbelasting sterk achteruitgegaan of geheel verdwenen. Recent treedt er lokaal herstel op.

 

Oorzaken van eutrofiëring en bestrijding

De slechte waterkwaliteit met veel fosfaat werd onder andere veroorzaakt door:

  • het ontbreken van rioolwaterzuivering;
  • het gebruik van fosfaten in wasmiddelen;
  • uit- en afspoeling uit landbouwgebieden;
  • verdroging van veengebieden, waarbij mineralisatie zorgt voor afbraak van het veen en het vrijkomen van voedingsstoffen (interne eutrofiëring);
  • de aanvoer van gebiedsvreemd oppervlaktewater.

 

Toelichting op het laatste punt: de landbouw heeft een hoog zomerwaterpeil nodig. Daarom wordt in een groot deel van Nederland een onnatuurlijk peilregime gehanteerd, met ’s zomers een hoger peil dan in de winter, en dat zorg voor aanvoer van oppervlaktewater uit de grote rivieren in kranswierwater. Dit oppervlaktewater is rijk aan sulfaat en bicarbonaat. Dat zijn stoffen die veenafbraak stimuleren, waarbij voedingsstoffen vrijkomen. Daarnaast wordt sulfaat onder zuurstofarme omstandigheden omgezet in sulfide, dat reageert met ijzer waardoor in de waterbodem aan ijzer gebonden fosfaat weer in het bodemwater terecht komt.

De zuivering van oppervlaktewater is de afgelopen decennia sterk verbeterd; zo zijn fosfaten in wasmiddelen in de ban gedaan. Inzicht in de effecten van de aanvoer van hard en sulfaatrijk water heeft er de laatste tien jaar toe geleid dat in veel natuurgebieden zoveel mogelijk gebiedseigen oppervlaktewater wordt vastgehouden, en dat er alleen tijdens extreme droogte nog gebiedsvreemd water wordt ingelaten.

Kleine wateren zijn gevoelig voor eutrofiëring. Zo kunnen grote grazers duinplassen of vennen bemesten als ze daarin langdurig verblijven. Duinplassen kunnen op dezelfde manier last hebben van watervogels als ganzen en meeuwen, vooral als die in groten getale aanwezig zijn. In kleinere wateren kunnen ook inwaaiende bladeren zorgen voor eutrofiëring.

 

Recreatie

Een andere belangrijke bedreiging voor kranswierwateren is de recreatievaart en beroepsvaart. Vooral de kleinere vaartuigen die de kranswierwateren kunnen bereiken, zorgen voor opwerveling van slib. Daardoor vertroebelt het water en krijgen de kranswieren te weinig licht, zodat ze verdwijnen. Ook wordt de vegetatie soms lokaal verwijderd om de bevaarbaarheid te vergroten. Dat kan leiden tot een grotere strijklengte van de wind, waardoor slib opwoelt en de helderheid van het water vermindert.

 

Verdwijnen van peildynamiek

Kranswieren profiteerden vroeger van een peildynamiek die grotendeels is verdwenen. Kranswieren verspreiden zich via oösporen die lang tegen droge omstandigheden kunnen. Vroeger kwamen kranswieren voor in wateren die incidenteel tot frequent uitdroogden vanwege dalend waterpeil, vooral in de laagveenwateren. Bij stijgend peil ontkiemden de oösporen van de kranswieren en vestigde zich een kranswiervegetatie. Doordat tegenwoordig, vooral in West-Nederland, het peil in de grote wateren tot op de centimeter geregeld is, wordt deze periodieke vestiging van kranswieren sterk geremd.

De oösporen zorgen ervoor dat kranswieren zich ook na jaren nog kunnen herstellen. In sommige wateren kan een peilverlaging de kieming van oösporen stimuleren, omdat daarmee licht en warmte tot de waterbodem doordringt.

 

Verzoeting en verzilting

Kranswierwateren komen voor over de hele reeks van zoete tot brakke wateren. Toch leidt zowel verzoeting als verzilting tot het verdwijnen van specifieke kranswiervegetaties die bij een bepaalde zoutconcentratie horen. Kenmerkend voor brakke wateren is vooral het sterk wisselende zoutgehalte. Hierdoor kunnen zich steeds andere plantensoorten vestigen en dit bevoordeelt pioniers als kranswieren. In brakke wateren op Texel en in Waterland staat de zeldzame Associatie van Brakwater-kransblad onder druk door verzoeting. Verbrakking kan in zoete wateren ook zorgen voor een verschuiving van soorten kranswieren. Brakke milieus zijn in Nederland echter zeldzaam geworden.

 

Verzuring

Op de zandgronden komen kranswieren vooral voor in ondiepe, zwak gebufferde poeltjes met een wisselende waterstand, in watertjes met een flinke grondwaterinvloed, in vennen met inlaat van gebufferd water en in pas opgeschoonde vennen. Het wegvallen van de invloed van gebufferd grond- of oppervlaktewater leidt vaak tot verzuring en het verdwijnen van kranswieren. Ook als de invloed van gebufferd water en de fosfaatbelasting boven de kritieke grens toeneemt, verdwijnen de kranswieren. Kranswieren kunnen zich in dit soort systemen vooral handhaven bij enige dynamiek, zoals droogval of periodiek troebel water. In veel pas opgeschoonde vennen verdwijnen kranswieren weer na enkele jaren.

Herstel en inrichting

Meestal meerdere maatregelen nodig

Herstelbeheer van kranswierwateren kan snel een positief resultaat opleveren, omdat kranswieren zich goed kunnen vestigen in pioniermilieus. Het is bekend dat kranswiervegetaties zich snel kunnen ontwikkelen na het verwijderen van slib of veen tot op de zandbodem. Oösporen in de zaadbank kunnen tientallen jaren overleven, waardoor soorten die al jaren verdwenen zijn bij verbetering van de waterkwaliteit plotseling weer op dezelfde plek kunnen opduiken. Ook verspreiding door vogels is erg effectief.

Bij herstelbeheer dient echter eerst een goede analyse gemaakt te worden van het probleem in een gebied. Meestal is het uitvoeren van één maatregel niet effectief en dient een pakket van verschillende maatregelen ingezet te worden om zowel externe als interne fosfaatbelasting tegen te gaan.

 

Verwijderen van fosfaat

Verwijderen van fosfaat uit het water is zeer effectief voor de terugkeer van grote kranswiervelden in Nederland. In het Veluwemeer en het Wolderwijd hebben kranswierwateren zich in de jaren ’90 hersteld nadat de fosfaatconcentratie in het water sterk was teruggebracht. Het is momenteel de vraag of dit herstel duurzaam is, of dat er sprake is van een natuurlijke successie. De kranswiervegetaties in het Veluwemeer zijn vanaf 2002 teruggelopen door een opnieuw verslechterde waterkwaliteit, maar lijken zich weer geleidelijk te herstellen. In bijvoorbeeld het Markermeer wordt het water alleen nog maar voedselarmer; daar is vooral langs de ondiepere vooroevers van de Noord-Hollandse kust een herstel van kranswiervegetatie te zien. Ook in het Naardermeer en Botshol heeft het verminderen van de fosfaatbelasting door defosfateren van het inlaatwater, in combinatie met het weren van gebiedsvreemd water en baggeren, een positief effect gehad op de kranswiervegetaties.

 

Weren slecht inlaatwater

Inlaatwater kan eutrofiërend werken door de aanvoer van nutriënten (externe eutrofiëring). Minder voedselrijk inlaatwater kan eutrofiërend werken als het water veel bicarbonaat en sulfaat bevat, omdat die stoffen de afbraak van organisch materiaal versterken. Sulfaat wordt bovendien als zwavel aan de bodem gebonden, waarbij in de waterbodem aan ijzer gebonden fosfaat vrijkomt in het water.

Kranswierwater kan zich herstellen door het verminderen van de aanvoer van gebiedsvreemd water. Dat lijkt in De Wieden te lukken. Het isoleren van het Natura 2000-gebied Botshol van agrarisch polderwater van buiten, heeft in combinatie met het defosfateren van het inlaatwater ook een zeer positieve invloed gehad.

Gebiedsvreemd water is niet per definitie slecht, het gaat om de kwaliteit van dit water. Daarom is een goede gebiedsanalyse nodig voordat hydrologische maatregelen genomen worden. In vennen is het belangrijk om een goede balans te vinden tussen de inlaat van gebufferd, vaak wat voedselrijker water en de invloed van meestal zuur en voedselarm grond- of oppervlaktewater.

 

Kwelstromen herstellen

Herstel van kwelstromen kan ook eutrofiëring tegengaan en zo bijdragen aan het herstel van kranswierwateren. Verdroging door wateronttrekking, versnelde afwatering en waterpeilregulatie heeft in veel gebieden de aanvoer van ijzerrijk en kalkrijk kwelwater verminderd. Kwelwater bevat kalk en vooral ijzer, en dat zorgt voor een grotere binding van fosfaat en vermindert de eutrofiëring. In opgeschoonde, zwak gebufferde wateren is aanvoer van grondwater ook van belang om voldoende kooldioxide aan te voeren voor de groei van kranswieren.

 

Baggeren

Veel van het in het verleden aangevoerde fosfaat ligt nu in het slib opgeslagen op de waterbodems. Om naleveren vanuit de bodem en troebelheid door opwerveling van slib tegen te gaan, kan deze sliblaag worden verwijderd. Het is belangrijk om te toetsen of de nieuwe waterbodem niet meer fosfaat nalevert dan het gebaggerde materiaal. Nalevering heeft ook als effect dat de onderwaterbodem van zuurstofarm weer zuurstofrijk kan worden, waardoor meer fosfaat aan ijzer bindt en de helderheid van het water toeneemt. In vennen heeft baggeren in ieder geval tijdelijk een positief effect op kranswiervegetaties. Om te voorkomen dat baggeren steeds herhaald moet worden, geldt echter wel dat ook de oorzaak van de baggervorming aangepakt dient te worden.
Bagger bestaat uit ten dele afgebroken organische stof, soms in combinatie met heel fijn anorganisch sediment. Het organische slib in bagger is afkomstig van:

  • resten van algen;
  • resten van hogere planten (en dieren), inclusief ingewaaid blad;
  • onvolledig afgebroken veen.

 

Een verhoogde baggerproductie ontstaat, vooral als gevolg van eutrofiëring, door een hoge productie van makkelijk afbreekbare biomassa van algen- en waterplantenmateriaal. Een versnelde veenafbraak kan plaatsvinden als het veen te lang droogvalt, of als er een hoge aanvoer is van nitraat of sulfaat, stoffen die door micro-organismen gebruikt worden om veen anaeroob te oxideren. Dit vindt alleen plaats als de pH hoog genoeg is. Daarom kan ook de aanvoer van bicarbonaatrijk water de productie van bagger stimuleren. Baggeren is dus alleen zinvol als de oorzaken van de baggerproductie worden aangepakt.

 

Bevorderen dynamiek in het landschap

Kranswieren vormen vaak pioniergemeenschappen in pas ontstane wateren. In de duinen en het rivierengebied hadden zulke pioniergemeenschappen veel kansen. Dit zijn landschappen die vroeger zeer dynamisch waren, maar nu door de mens grotendeels zijn vastgelegd. Het vergroten van de dynamiek kan in zulke landschappen het ontstaan van nieuwe wateren bevorderen en dat kan een positief effect hebben op kranswiervegetaties. Ook in de bestaande wateren kan het toestaan of vergroten van dynamiek sterk positief werken: periodieke doorstroming, wisselende waterstanden, afwisseling heldere en troebele omstandigheden, wisselende zoutgehalten, betreding en begrazing van oevers.

 

Verzilting en -verzoeting

Het terugbrengen van de historische zoutconcentratie in een gebied, wat voor sommige gebieden verzilting en voor andere gebieden verzoeting vereist, kan zorgen voor herstel of behoud van specifieke kranswiervegetaties. Door deze maatregelen kunnen huidige natuurwaarden echter verdwijnen. Daarnaast moet de kwaliteit van het ingelaten water beoordeeld worden. In Botshol heeft het afkoppelen van landbouwwater enerzijds gezorgd voor een toename van de zoutconcentratie in het water, maar anderzijds ook voor een verminderde toevoer van nutriënten. Het opnieuw inlaten van landbouwwater om te verzoeten zou een slechtere waterkwaliteit tot gevolg hebben.

 

Aanleg nieuwe wateren

Omdat kranswieren zich goed kunnen vestigen in pioniermilieus, hebben zij vaak baat bij de aanleg van nieuwe wateren, zoals nieuwe petgaten, nieuwe kleiputten in de uiterwaarden en stadswateren in nieuwbouwwijken. Omdat dit pioniersituaties zijn, is deze maatregel over het algemeen maar tijdelijk effectief. Het aanleggen van nieuwe wateren puur om kranswiergroei te bevorderen is daarom misschien niet te aan te raden. Kranswiergroei kan wel een positief bijeffect zijn als wateren voor de lange termijn worden aangelegd.

Beheercasus

Botshol

Voor 1960 Botshol een rijke kranswiervegetatie.  In 1988 werd als herstelmaatregel het landbouwgebied afgekoppeld en werd een defosfateringsinstallatie geplaatst bij de waterinlaat vanuit de Waver. Direct na deze vermindering van de externe fosfaatbelasting nam het fosfaatgehalte af en verbeterde het doorzicht (tot 2 meter); de zeldzame kranswieren kwamen weer terug. In de periode 1993 – 1995 nam het fosfaatgehalte weer toe en nam het doorzicht navenant af (tot 0,5 m.). Vanaf 1995 werd de waterkwaliteit weer beter en herstelden de kranswieren zich. De verbetering is echter niet stabiel, er blijft een wisseling in de fosfaatgehalten en dus een afwisseling tussen perioden met helder water en perioden waarin het water troebel is en arm aan waterplanten. Dit hangt samen met klimatologische omstandigheden.

Gerelateerde OBN onderzoeken

Robuuste en weerbare laagveensystemen tegen uitheemse rivierkreeft

Gerelateerde overige publicaties

Helaas, geen gerelateerde publicaties gevonden.

Gerelateerde activiteiten

Komende activiteiten

Helaas, geen gerelateerde activiteiten.

Afgeronde activiteiten

Helaas, geen gerelateerde activiteiten.