N04.02 Zoete plas

Beheertypen N04.02 Zoete plas hoort bij:

N04 Stilstaande wateren

Grote zoete wateren

Laagveen- en zeekleilandschap

H2190 – Vochtige duinvalleien

H3150 – Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden

Algemeen

Zoete plassen komen vooral voor in het lage deel van Nederland. Het gaat om grote en kleine wateren met voedselrijk, vrij helder, (vrijwel) stilstaand water, waarin waterplanten groeien en verlanding vanaf de oever plaatsvindt. Het kan gaan om meren, plassen, wielen, kolken en dobben, maar ook om relatief smalle, trek- of petgaten, vaarten, kanalen en afgekoppelde rivierarmen. (zoals Kromme Rijn, Hollandse IJssel en Amstel).

Gele plomp (Nuphar lutea) – Ankeveense plassen, Ankeveen, Vechtstreek, Vechtplassen, Noord-Holland, Nederland, Europa

Sommige meren, zoals de Leijen, Zuidlaardermeer en Naardermeer, hebben (gedeeltelijk) een natuurlijke oorsprong. De meeste laagveenplassen zijn ontstaan door vergraving, vervening of erosie. Bij grote plassen in het laagveengebied heeft de wind veel grip op het water waardoor hoge golven ontstaan en de kans op erosie toeneemt.

De zeer grote meren in het Delta- en IJsselmeergebied zijn ontstaan na afsluiting van de zee. Het Markermeer en de meeste randmeren (zie afbakening) zijn door compartimentering zodanig veranderd dat ze nu het beste opgevat kunnen worden als zoete plas. Ook de gegraven wateren van de zandgronden, kunnen gerekend worden tot zoete plas. De meeste van deze plassen hebben echter zulke steile oevers en zijn zo diep dat ze nauwelijks van ecologische betekenis zijn.

De variatie in een plas hangt af van verschillende factoren; wind, stroming van het water, diepte, grondsoort, helderheid van het water, aanwezigheid van slib, sloef of bagger en aanbod van voedingstoffen en mineralen. Planten en dieren hebben ook een grote invloed, watervlooien kunnen zoveel algen eten dat het water helder blijft, bodemwoelende vissen vertroebelen het water, waterplanten verminderen de golfslag en versnellen verlanding. De stroming in het water is meestal niet groot, maar wind en peilverschillen tussen verschillende waterlichamen kunnen wel stroming veroorzaken. De wind stuwt het water een beetje op aan de loefzijde zodat er over de bodem een stroming ontstaat naar de lijzijde. Het water stroomt min of meer een cirkelvormig; aan de oppervlakte met de wind mee en over de bodem tegen de wind in. De lage stroom, over de bodem, neemt licht bodemmateriaal mee. Omdat de overheersende windrichting zuidwest is, zal de bodem juist aan deze kant bestaan uit week en slap sediment. Helderheid en doorzicht worden mede bepaald door het aanbod van voedingstoffen. Algen groeien snel bij veel voedsel en vertroebelen het water.

De variatie in de plassen hangt samen met deze verschillende omstandigheden. In de diepste delen komen ondergedoken grote fonteinkruiden voor, wat ondieper staan waterplanten met grote drijvende bladen zoals witte waterlelie en gele plomp. De ondergedoken watervegetaties kunnen in mozaïek voorkomen met kranswierwater. Dit is bijvoorbeeld in sommige delen van de randmeren het geval. In de luwte achter de drijvende waterplanten komen, in ondiep water, andere waterplanten zoals krabbenscheer en groot blaasjeskruid voor. De oevers bestaat uit drijftillen met grote zeggen of riet- en biezenkragen. Op windstille plaatsen kunnen deze zoneringen heel breed zijn, aan de windzijde zijn ze heel smal of ontbreken.

Grote laagveenplassen zijn in Europa zeer zeldzaam. Ze zijn internationaal van belang voor visetende en grazende watervogels, rivierdonderpad, gestreepte waterroofkever, meervleermuis en krabbenscheer. Zoete plas is nationaal van grote betekenis als leefgebied voor otter, vissen zoals paling, kwabaal en snoek, libellen en kokerjuffers, zoals groene glazenmaker, plasrombout, en waterplanten zoals langstengelig fonteinkruid en watergentiaan.

Troebel water en een zeer hoog aanbod van voedingstoffen komen veel voor. Vermesting, uit landbouwgebieden of bij lozingspunten veroorzaken deze problemen. Ook het inlaten van gebiedsvreemd water waardoor uiteindelijk veel fosfaat vrijkomt in het water is een belangrijke oorzaak. Andere grote problemen zijn de vast ingestelde waterstanden; de waterpeilen zijn in de zomer lager dan in de winter, het gebrek aan mogelijkheden om te trekken en een tekort aan geleidelijke overgangen en ondiepe paaiplaatsen voor vissen en amfibieën.

 

Afbakening

  • Het beheertype Zoete plas omvat waterlichamen, breder dan 4 m. en dieper dan 20 cm. (gemiddelde waterdiepte), van stilstaande, of zeer langzaam stromende wateren, met fonteinkruiden, zannichellia, waterlelies, gele plomp, watergentiaan, krabbenscheer, kikkerbeet, groot blaasjeskruid, waterpesten, hoornbladen, vederkruiden, waterviolier, waterranonkels en soms ook sterrenkrozen. De vegetaties zijn erg variabel in bedekking, ook in één seizoen. Omringend water zonder de genoemde soorten en de drijftillen worden daarom ook tot het beheertype gerekend.
  • Stromende wateren (meer dan 10 cm/sec) behoren tot de beheertypen Rivier of Beek en bron. De wielen, strangen en oude rivierlopen in het buitendijkse deel van het rivierengebied worden tot Rivier gerekend.
  • Watervegetaties (binnendijks) met indicatoren voor brak water zoals ruppia, zeegras of zilte waterranonkel behoren tot het beheertype Brak water.
  • Zie ook afbakening bij Afgesloten zeearm. De daar genoemde wateren worden niet tot Zoete plas gerekend.
  • In het beheertype Zwakgebufferd ven of in Vochtige duinvallei kunnen ook enkele waterranonkels, fonteinkruiden en sterrenkrozen voorkomen en worden tot het beheertype Zwakgebufferd ven of Vochtige duinvallei gerekend. Grote diepe duinplassen kunnen wel tot het beheertype Zoete plas behoren.
  • Water met dominantie van kranswieren wordt gerekend tot Kranswierwater.
  • Kleine wateren die tot poel of klein historisch water kunnen worden gerekend vallen onder dat beheertype.

 

Bron: BIJ12 Index Natuur en Landschap

Bedreigingen en kansen

Om in te schatten welke bedreigingen en kansen spelen in een zoete plas, moeten beheerders weten hoe watersystemen en/of daaraan gekoppelde objecten functioneren. Hiertoe ontwikkelt en ontsluit STOWA kennis die een watersysteemanalyse mogelijk maakt. Binnen het onderzoeksprogramma Watermozaïek zijn Ecologische Sleutelfactoren ontwikkeld als hulpmiddel bij het uitvoeren van een systeemanalyse.

De 9 ecologische sleutelfactoren zijn op te delen in vier groepen:

  • Ecologische sleutelfactoren voor ondergedoken waterplanten:
    • productiviteit water;
    • lichtklimaat;
    • productiviteit bodem.
  • Ecologische sleutelfactoren voor gewenste soorten:
    • habitatgeschiktheid;
    • verspreiding;
    • verwijdering.
  • Ecologische sleutelfactoren voor specifieke situaties:
    • organische belasting;
    • toxiciteit.
  • Ecologische sleutelfactoren die de omgeving stelt:
    • beleving.

9 ecologische sleutelfactoren.

 

Ecologische sleutelfactoren voor ondergedoken waterplanten

ESF 1: Productiviteit water
De belangrijkste bedreiging voor zoete plassen is een hoge externe nutriëntenbelasting die leidt tot een ongewenste, troebele toestand (eutrofiëring). De beschikbaarheid van nutriënten wordt in beeld gebracht door het vaststellen van de toevoer van buitenaf (externe belasting), bijvoorbeeld via toestromend water of nutriëntenrijk grondwater. Dit kan ervoor zorgen dat bij een bepaalde belasting het watersysteem overgaat in een andere toestand, bijvoorbeeld de overgang van dominantie van ondergedoken waterplanten naar dominantie van kroos of algen.

ESF 2: Licht
Waterplanten hebben licht nodig om te groeien. Ook bij een lage nutriëntenbelasting – als aan de eisen van ESF 1 is voldaan – kan het water troebel zijn. Factoren als wind, vis en scheepvaart kunnen opwerveling van deeltjes veroorzaken. Dit leidt tot een afname van de diepte tot waarop licht in het water doordringt. Bronnen van zwevende deeltjes zijn, behalve algen: afkalvende oevers, afgestorven algen en afbraak van de waterbodem. Een andere negatieve invloed op het lichtklimaat is de aanwezigheid van humuszuren die tot kleuring van het water leiden.

ESF 3: Productiviteit Bodem
Als de nutriëntenbelasting goed genoeg is (ESF 1) en er voldoende licht is (ESF 2) is doorgaans groei van waterplanten mogelijk. Als de bodem echter rijk is aan nutriënten zal de vegetatie overheerst worden door woekerende soorten als smalle waterpest en grof hoornblad. Daarnaast speelt de waterbodem een dominante rol in het ecosysteem van verschillende categorieën zoete plassen:

  • bij zoete plassen met een zeekleibodem speelt de mariene historie een rol, waarbij er andere chemische processen (veel sulfaat, waardoor fosfor niet goed wordt gebonden) en biologische processen (andere typen bacteriën) spelen, die het herstel van een heldere en plantenrijke toestand kunnen bemoeilijken;
  • zoete plassen met een lage externe belasting, die tot en met het begin van de zomer helder zijn en waar planten groeien, kunnen in de zomer omslaan naar een troebele toestand met massale algenbloei door nalevering van fosfor.

Ecologische sleutelfactoren voor gewenste soorten

ESF 4: Habitatgeschiktheid
Ecologische sleutelfactor 4 is gericht op de belangrijkste habitateisen die specifieke organismen aan hun omgeving stellen. Het gaat hierbij onder meer om de samenstelling van het water, hydrologische omstandigheden en morfologische kenmerken. Wanneer deze ecologische sleutelfactor ‘op groen’ staat, is een geschikt habitat voor planten, vissen en macrofauna aanwezig.

ESF 5: Verspreiding
De ecologische sleutelfactor Verspreiding gaat over de mogelijkheden voor organismen om zich te verplaatsen van en naar watersystemen. Het gaat hierbij niet alleen over vissen, maar ook over planten(zaden) en macrofauna. Of deze organismen ook daadwerkelijk aanwezig zijn, hangt van twee voorwaarden af. Is het watersysteem voor deze soort bereikbaar? En zijn er in de omgeving andere populaties (restpopulaties) aanwezig van waaruit de soort zich kan verspreiden? Wanneer een plant niet in een gebied voorkomt, moeten zaden van die plant wel het gebied kunnen bereiken. Voor vissen moeten migratieroutes beschikbaar zijn; gemalen en stuwen kunnen voor vissen bijvoorbeeld barrières vormen.

ESF 6: Verwijdering
De ecologische sleutelfactor Verwijdering richt zich op het verwijderen van planten en dieren uit het watersysteem. Bijvoorbeeld vanwege schoningsbeheer (zoals maaien en baggeren) en door vraat van planten door ganzen en kreeften. Hierdoor kunnen specifieke soorten planten en dieren niet of weinig worden teruggevonden in het watersysteem. Bij verwijdering door onderhoudswerkzaamheden is de methode van onderhoud van belang. De hoeveelheid planten en dieren en de aanwezigheid van bepaalde soorten hangen af van het gebruikte materieel, het tijdstip in het jaar waarop de werkzaamheden plaatsvinden en hoe frequent het onderhoud wordt uitgevoerd.

Ecologische sleutelfactoren voor specifieke situaties

ESF 7: Organische belasting
Of het nu gaat om riooloverstorten, ongezuiverde lozingen, hondenpoep, ingewaaid blad, of brood voor de eenden dat in het water wordt gegooid: het zijn allemaal bronnen van organische belasting op een watersysteem. Een hoge organische belasting kan leiden tot zuurstofloosheid: er is zuurstof nodig voor het afbreken van de organische stoffen in het watersysteem. Zuurstofloosheid heeft twee mogelijke gevolgen. Organismen die afhankelijk zijn van zuurstof in het water, zoals vissen, kunnen sterven. Daarnaast kunnen bepaalde bacteriën gaan groeien die giftige stoffen produceren.

Het effect van organische belasting is veelal tijdelijk en lokaal en speelt vooral een rol in stedelijk gebied. Maar wanneer er een probleem is met organische belasting, vormt dit lokaal vaak het belangrijkste probleem, dat eerst opgelost moet worden.

ESF 8: Toxiciteit
Bepaalde stoffen in het watersysteem kunnen een toxisch effect hebben op de aanwezige planten en dieren. Het gaat hierbij om zware metalen, pesticiden, medicijnresten en andere microverontreinigingen. Het effect van deze verontreinigingen hangt onder meer af van de plaats waar de stoffen zich in het systeem bevinden en van de vorm waarin ze voorkomen. De gevoeligheid van soorten voor verontreiniging verschilt. Verontreinigingen kunnen acute toxische effecten op de aanwezige planten en dieren veroorzaken. Vaak speelt dit probleem lokaal en voor specifieke soorten. Effecten op systeemniveau zijn lastiger te duiden.

Ecologische sleutelfactoren die de omgeving stelt

ESF 9: Context
Sleutelfactor 9, Context, biedt een opening naar belangenafweging op een hoger niveau. Watersystemen in Nederland vervullen uiteenlopende functies. Wat is de ruimte voor verbetering van de ecologische kwaliteit in de bredere context van een watersysteem? Bestaan er conflicten met andere functies? De sleutelfactor Context zet aan tot het maken van een meer integrale afweging van doelen en daarmee tot het effectiever inzetten van middelen.

Lees meer over Ecologische sleutelfactoren

Herstel en inrichting

Meestal is het uitvoeren van één maatregel niet effectief genoeg en dient een pakket van verschillende maatregelen ingezet te worden. De volgorde van maatregelen is daarbij medebepalend voor de effectiviteit van de maatregelen. Als bijvoorbeeld de productiviteit van het water een knelpunt vormt, dan moeten maatregelen allereerst gericht zijn op dit knelpunt.

In grote lijnen is de te volgen strategie daarbij:

  1. bronmaatregelen om de nutriëntenbelasting te verminderen;
  2. systeemmaatregelen om de draagkracht te verhogen;
  3. interne maatregelen om het watersysteem te helpen in de overgang van troebel naar helder.

Drie strategieën voor herstelbeheer van zoete plassen (Bron: ‘Van helder naar troebel … en weer terug.’ STOWA, 2008-4).

 

Flexibel peilbeheer

In veel gebieden is nu sprake van een onnatuurlijk peilbeheer, waarbij het peil vast is of zelfs omgekeerd aan de natuurlijke situatie, met hoog water in de zomer en laag water in de winter. Dit is niet gunstig voor de groei van waterplanten en de ontwikkeling van natuurlijke oevers. Het leidt ook tot extra inlaat van water in de zomer, met als gevolg een hogere nutriëntenbelasting.

Met een natuurlijker peilbeheer worden deze negatieve effecten tegen gegaan. Een praktisch probleem is dat er bij hoge winterstanden wel voldoende capaciteit voor waterberging moet blijven. Daarnaast is het belangrijk om na te denken over een minimaal en maximaal waterpeil.

Flexibel peilbeheer werkt als bronmaatregel aan de verlaging van de nutriëntenbelasting (ESF 1), als systeemmaatregel aan het verbeteren van de lichtdoorlating (ESF 2) en ook als maatregel om habitats, zoals begroeide oeverzones, geschikter te maken (ESF 4).
OBN Natuurkennis heeft geadviseerd over het invoeren van een meer flexibel peilbeheer in het Naardermeer.

 

Weren van gebiedsvreemd of vervuild water

Weren of verbeteren van gebiedsvreemd of vervuild water heeft een positieve invloed op de nutriëntenbelasting van een zoete plas (ESF 1). Water van buiten zoete plassen komt vaak uit landbouwgebieden en bevat naast nutriënten soms ook slib. Gebiedsvreemd water kan bovendien vaak een andere samenstelling hebben dan gebiedseigen water. Hogere concentraties sulfaat en bicarbonaat kunnen de afbraak van organisch materiaal in het water versterken en daarmee de nutriëntenbelasting verhogen.

Gebiedsvreemd water is niet per definitie slecht, het gaat om de kwaliteit van dit water in vergelijking met gebiedseigen water. Dit pleit voor een goede gebiedsanalyse voordat hydrologische maatregelen genomen worden. Is de kwaliteit van het water uit de omliggende gebieden onvoldoende, dan is het zaak zo min mogelijk gebiedsvreemd water in te laten door onder meer zoveel mogelijk gebiedseigen water vast te houden. Dat gebeurt bijvoorbeeld in de laagveengebieden De Wieden en De Weerribben. Waar de kwaliteit van het water in de omgeving slecht is, kan het gebiedsvreemd water mogelijk worden afgekoppeld en omgeleid. Het is echter belangrijk om te realiseren dat de slechte waterkwaliteit ook intern veroorzaakt kan worden, door af- en uitspoeling van nutriënten en sulfaat vanuit omliggend land.

 

Fosfaat verwijderen uit inlaatwater

Lukt het niet om de aanvoer van gebiedsvreemd water te beperken, dan kan het effectief zijn om fosfaat uit het inlaatwater te verwijderen. Dit gebeurt reeds bij diverse meren in Nederland, zoals de Nieuwkoopse Plassen en het Naardermeer. Het verwijderen van het fosfaat uit het inlaatwater heeft een positieve invloed op de nutriëntenbelasting (ESF 1).

 

Kwelstromen herstellen

Hoewel het zaak is om allereerst de aanvoer van fosfor te verminderen, kan herstel van kwelstromen ook bijdragen aan het herstel van waterplantenrijke wateren (ESF 4). Kwelwater bevat vaak ijzer wat zorgt voor binding van fosfaat, waardoor eutrofiëring wordt tegengegaan (ESF 1). Een lager waterpeil in de zomer kan bijdragen aan het vergroten van de kwelstroom naar het water, doordat er minder tegendruk is. Let op dat in sommige gebieden kwelwater juist veel fosfor bevat. Hier moet kwel zoveel als mogelijk vermeden worden, en moet het waterpeil in de zomer dus juist niet uitzakken.

 

Systeemherstel

Er zijn veel beheermaatregelen die kunnen bijdragen aan het verbeteren van verschillende ecologische sleutelfactoren [link: Bedreigingen en kansen], en daarmee aan het systeemherstel van zoete plassen:

  • Herstel van kwelstromen kan bijdragen aan het herstel van waterplantenrijke wateren (ESF 4). Kwelwater bevat vaak ijzer wat zorgt voor binding van fosfaat, waardoor eutrofiëring wordt tegengegaan (ESF 1).
  • Het baggeren van de sliblaag kan noodzakelijk zijn om de nalevering van fosfaat vanuit de bodem en de opwerveling van deeltjes te verminderen (ESF 2, 3).
  • Interne maatregelen grijpen in op het voedselweb en kunnen worden toegepast als extra duw in de rug voor een systeem om te herstellen:
    • Tijdelijke droogval brengt de waterbodem in contact met zuurstof en vergroot daarmee het fosfaatbindend vermogen van de bodem. Ook wordt de kieming en ontwikkeling van waterplanten gestimuleerd (ESF 2, 3, 4).
    • Actief visstandbeheer grijpt in op het voedselweb en bevordert de ontwikkelingskansen voor ondergedoken waterplaneten (ESF 2, 4).

Een moeraszone kan positief bijdragen aan de waterkwaliteit, onder meer door afvang van nutriënten en als kraamkamer voor diverse fauna (ESF 1, 4). Voorwaarde is wel dat het moeras ecologische gezien goed functioneert (hiervoor is een natuurlijk peilbeheer nodig!) en dat het moeras functioneel in verbinding staat met de plas (bijvoorbeeld door geultjes te graven).

Beheercasus

Alde Feanen (LIFE)

In het N2000 gebied de Alde Feanen (Friesland) laat de waterkwaliteit te wensen over. Vanuit het LIFE+-project ‘Booming Business’ wordt gewerkt aan diverse maatregelen om de biodiversiteit in dit gebied te vergroten. Een van de doelen is het verbeteren van de waterkwaliteit en het herstel van ondergedoken watervegetaties. Na uitvoering van een systeemanalyse is een set aan maatregelen geïdentificeerd. Dit betreft onder meer actief visstandbeheer, baggeren en het enten van ondergedoken waterplanten.

 

Markiezaatsmeer

Ten zuiden van Bergen op Zoom ligt het Natura 2000-gebied Markiezaatsmeer van circa 1100 hectare groot. Dit meer is begin jaren ’80 afgesloten van de Oosterschelde en sindsdien is het meer langzaam verzoet (momenteel is het zwak brak). Een uitgevoerde systeemanalyse laat zien dat het meer al lange tijd troebel en erg productief is, ondanks dat de externe nutriëntenbelasting heel laag is. Vermoedelijk wordt dit veroorzaakt door interne bodemprocessen waarbij nutriënten onder invloed van zwavel snel worden rondgepompt en niet in de waterbodem worden vastgelegd. Dit proces is inherent aan dit watersysteem, omdat er vanwege de mariene historie veel zwavel aanwezig is. Daarom wordt op basis van de systeemanalyse geadviseerd om geen maatregelen te treffen om de waterkwaliteit te verbeteren. In plaats daarvan kunnen maatregelen beter focussen op herstel van de oevervegetatie. Hiervoor worden tijdelijke droogval en uitrastering als maatregelen voorgesteld. Resultaten van dit onderzoek staan in het rapport ‘Watersysteemanalyse zoute varianten Binnenschelde en Markiezaatsmeer’.

Gerelateerde OBN onderzoeken

Verondiepen uiterwaardplassen

- jan 2022

Monitoring van zonnebaarsbeheer – wegvangen en introductie van snoeken

- jan 2020

Gerelateerde overige publicaties

Klimaateffecten op riviernatuur

- jul 2024

BlueCAN: broeikasgasemissies uit oppervlaktewater

- jan 2023

Systeemgerichte bestrijding van watercrassula

- jan 2017

Gerelateerde activiteiten

Komende activiteiten

Helaas, geen gerelateerde activiteiten.

Afgeronde activiteiten

Helaas, geen gerelateerde activiteiten.