N04.03 Brak water

Beheertypen N04.03 Brak water hoort bij:

N04 Stilstaande wateren

Duin- en kustlandschap

Grote zoete wateren

Laagveen- en zeekleilandschap

H3140 – Kranswierwateren

Algemeen

Brak water komt voor in het kustgebied en de laagveengebieden die ooit onder invloed van de zee gestaan hebben. Het gaat vaak om ondiepe en kleine watertjes; kolkgaten, poelen en dobben van kwelders of inlagen en kwelsloten achter de dijk, maar ook om oude (geïsoleerd liggende) kreken.

 

De bodem kan zowel zandig, venig als kleiig zijn. Het water kan brak zijn door zout spatwater van de zee, door incidentele overstromingen of door zout water dat onder de dijk door stroomt en in lage binnendijks gelegen gebieden opwelt. In de laagveengebieden gaat het vaak om fossiel grondwater of om zeewater dat bij sluizen toch weet binnen te dringen en zich vervolgens via sloten en kanalen kan verspreiden.

Het zoutgehalte van Brak water kan heel erg wisselen, in de zomer kan het water door verdamping zeer zout zijn en in de winter vrijwel zoet door het vele regenwater. Deze grote wisselingen worden alleen door een aantal gespecialiseerde planten en dieren verdragen. Brak water is vaak helder ondanks het van nature hoge fosfaatgehalte. Vermoedelijk is stikstof een beperkende factor. De bodem kan zwart, zuurstofloos zijn en daardoor sulfiden bevatten die stinken als rotte eieren.

Brak water is van belang voor enkele waterplanten en voor biezen; ruppiasoorten, groot nimfkruid, zilte waterranonkel, brede zannichellia, zeegras, ruwe bies en heen. Ook algen zijn van belang: verschillende soorten darmwier, zeesla, roodwieren, groene draadalgen en kiezelwieren.

Brak water kan ondiep zijn, warmt dan snel op en is daarom een goede paaiplaats voor brakwatergrondel, driedoornige stekelbaars, grote koornaarvis, zwarte grondel, dikkopje en andere vissen. Een verbinding met de zee is voor vissen van groot belang. In brak water leven vele kleine organismen als mosdiertjes, brakwaterpoliep, roeipootkreeftjes, brakwatervlokreeften, muggenlarven, zeeduizendpoot, kokerjuffers, aasgarnaal, brakwatergarnaal, vorksprietgarnaal, oprolpissebed, brakwaterpissebed, bootsmannetjes, waterkevers, schelpen en vele slakjes. Het rijke onderwaterleven is voedsel voor o.a. lepelaar, tureluur, kluut, en trekvogels. Noordse woelmuis komt vaak voor in de oeverzone en in de begeleidende ruigten.

Verzoeting en vermesting zijn de grootste bedreiging. Het afsluiten van de estuaria Zuiderzee, Haringvliet, Hollands diep, Krammer en Volkerak heeft geleid tot een enorme afname van het areaal. Veel van de verbindingen van oude kreken met de zee zijn verdwenen door dijkverbeteringen en het doorspoelen van waterlopen met zoet water. Ook rond het Waddengebied is veel areaal Brakwater verdwenen door dijkverzwaringen, het verminderen van het aantal spuipunten en het doorspoelen met zoet water.

Brak water is internationaal van bijzonder waarde door de macrofauna, de paaimogelijkheden voor grote koornaarvis, als doorgang voor trekvissen (paling, elft, fint) en als foerageergebied voor bijvoorbeeld lepelaar en kluut.

 

Afbakening

  • Het beheertype brak water omvat waterlichamen breder dan 4 m. en dieper dan 20 cm., met zwakstromend of stilstaand brakwater (met een hoge saliniteit: Chloride > 300 mg Cl/l.) en organismen die typerend zijn voor brak water.
  • Brak water waarin kranswieren dominant voorkomen worden tot het beheertype Kranswierwater gerekend.
  • Kreken onder invloed van met getijdenwerking worden tot Schor of kwelder of tot Grootschalig zout getijdenwater gerekend.

 

Bron: BIJ12 Index Natuur en Landschap

Bedreigingen en kansen

Verzoeting

Verzoeting is de grootste bedreiging voor brakke wateren, zowel in veen- als in kleigebieden. Door het afsluiten van de Zuiderzee, het Haringvliet en het Krammer-Volkerak zijn brakke plassen en smalle wateren sterk achteruitgegaan. Ook bedijking heeft bijgedragen aan de verzoeting: gebieden die via krekenstelsels met zeewater in verbinding stonden zijn door de aanleg van dijken van zee afgesloten en verzoet.
Veel kenmerkende brakwatersoorten beginnen af te nemen als het chloridegehalte onder de 2500 mg/l daalt. Deze afname gaat sneller naarmate de chloridefluctuatie afneemt. Een constant chloridegehalte is in dit opzicht veel ongunstiger dan het optreden van grote wisselingen in het chloridegehalte. Als het chloridegehalte beneden de 1000 mg/l daalt, vestigen zich zoetwatersoorten en worden brakwatersoorten steeds zeldzamer. Daalt het chloridegehalte nog verder, met maxima rond de 300 mg Cl/l, dan kan het brakke water als ‘verzoet’ worden gekenmerkt. Brakwatersoorten kunnen in deze zeer licht brakke wateren nog wel als relict aanwezig zijn, maar een duurzame aanwezigheid is onzeker. In gebieden waar eutrofiëring een rol speelt, beginnen brakwatersoorten vaak al vanaf 2500 mg Cl/l te verdwijnen.
Ook kleine hydrologische ingrepen zorgen voor verzoeting. Nog steeds worden brakke boezem- en poldergebieden met zoet water doorgespoeld om van het brakke water af te komen. Het omgekeerde peilbeheer dat in grote delen van Nederland wordt gevoerd, draagt bij aan een omgekeerd zoutverloop in wateren die brakke kwel ontvangen. Normaal zouden brakke wateren in de zomer door indamping zouter zijn dan in de winter. Bij een omgekeerd peilregime wordt er in de zomer juist zoet water ingelaten, terwijl het lage peil in de winter de kweldruk vanuit de dieper gelegen brakwaterlenzen vergroot.

 

Eutrofiëring

Eutrofiëring is een ander belangrijk probleem in brakke plassen. De aanwezige plantengroei is afhankelijk van helder water. Bij aanvoer van nutriënten gaan algen of kroossoorten overheersen. Hierdoor neemt de lichtinval af en verdwijnen ondergedoken waterplanten. Deze nutriënten kunnen aangevoerd worden met oppervlaktewater, door inspoeling vanuit landbouwgronden, en met het grondwater. Daarnaast kan atmosferische depositie een grote bijdrage leveren aan de stikstoftoevoer naar ondiepe, geïsoleerde brakke plassen.
Door de hoge beschikbaarheid van fosfor zijn brakke wateren gevoeliger voor eutrofiëring dan zoete wateren en door een hoge stikstofdepositie worden de effecten van eutrofiëring vergroot. Daarbij kan in veengronden en moerige kleigronden ontwatering via greppels voor een aanzienlijke lokale aanvoer van nutriënten zorgen, met name stikstof en fosfaat.
Waar de productie van bagger en sapropelium (organisch rijk sediment dat onder anaerobe omstandigheden is gevormd) door eutrofiëring hoog is, treedt een grotere vertroebeling van het water op. Ondergedoken en op de bodem wortelende waterplanten kunnen hierdoor niet meer voldoende licht krijgen. Daarnaast verkleint een dikke sapropeliumlaag de mogelijkheid voor pioniersoorten van de ruppiaklasse om te kiemen.

 

Habitatvernietiging

Ook habitatvernietiging draagt bij aan de achteruitgang van brakke plassen in Nederland. Veel brakke wateren zijn verloren gegaan door dichtstorten, dempen en egaliseren bij bijvoorbeeld dijkverzwaringen.

 

Successie

Successie vormt een bedreiging voor pioniersituaties in kleine, ondiepe brakke plassen. Deze wateren groeien in de loop van de tijd doorgaans dicht met riet. Hoewel dit een natuurlijk verloop van de successie is, vormt het wel een bedreiging voor het voortbestaan van kleine brakke plassen, omdat er niet snel meer nieuwe ontstaan – enerzijds door de sterk afgenomen dynamiek, anderzijds omdat dergelijke plassen niet meer nodig zijn om het vee te laten drinken.

 

Exoten

De laatste decennia is het aantal exoten in brak water toegenomen. Over het algemeen gaat het om dieren die via het ballastwater van grote schepen in de zeehavens terechtgekomen zijn en zich daarna hebben verspreid. De impact van exoten op de inheemse fauna is divers en aanvankelijk vaak lastig te voorspellen. De brakwatermossel en het zuiderzeekrabbetje zijn van oorsprong exoten, maar gelden nu als kenmerkende soorten van onze brakke wateren. Van licht brakke wateren (< 1000 mg Cl/l) is echter bekend dat de tijgervlokreeft de inheemse vlokreeftsoorten grotendeels kan verdringen.

 

Toxiciteit

De toxiciteit van chloride (zout) is van belang voor het behoud van levensgemeenschappen van brak water, door uitsluiting van soorten die niet tegen hoge en/of sterk wisselende concentraties kunnen.
Andere ionen kunnen ook toxisch zijn: in brak water zit een hoge concentratie sulfaat, dat bij reductie omgezet wordt naar sulfide. Dit is toxisch voor planten en dieren. Sulfaatreductie treedt alleen op in aanwezigheid van organische stof. Eutrofiëring, met een hoge productie van dood organisch materiaal, kan leiden tot hogere sulfideconcentraties.
Ook ammoniumconcentraties kunnen hoog oplopen. In wateren met een anaerobe bodem wordt de nitrificatie van ammonium, ontstaan bij de afbraak van organische stof, geremd. Bovendien is de binding van ammonium aan het sediment in brakke wateren erg laag. Ammonium is in hoge concentraties giftig voor planten. Ammonia, dat bij hoge pH ontstaat uit ammonium, is erg toxisch voor zowel planten als dieren.

 

Verdwijnen van dynamiek

De dynamiek, waardoor vroeger brakke plassen konden ontstaan, is verdwenen uit het zeeklei- en laagveenlandschap en het duin- en kustgebied. Afwezigheid van deze dynamiek leidt tot andere gradiënten, een andere periodiciteit in zoutgehalten en tot versnelde successie. Het zeekleilandschap is bedijkt en in het duingebied vormt de vastgelegde zeewering een barrière voor de vorming van nieuwe brakke wateren. Het behoud van gemeenschappen van brak water is hierdoor voornamelijk afhankelijk geworden van het behoud van bestaande brakke plassen. Vooral voor de associatie van snavelruppia, die het goed doet in pioniersituaties, wordt het voortbestaan bemoeilijkt door het ontbreken van nieuwe ondiepe brakke plassen. In brakke laagveengebieden is de dynamiek vooral verdwenen door de afsluiting van de Zuiderzee in 1932. In gebieden die indirect onder invloed staan van de zee, bijvoorbeeld door inlaat van zeewater via sluizen en kanalen, kan soms nog wel enige dynamiek in het zoutgehalte aanwezig zijn.

 

Recreatie

Net als binnenwateren trekken grotere brakke plassen recreatie aan. Recreatie zorgt al snel voor vertroebeling van het water door opwerveling van slibdeeltjes. Vertroebeling veroorzaakt een slechter lichtklimaat voor ondergedoken waterplanten. Of recreatie een serieuze bedreiging voor een brakke plas vormt, verschilt per gebied.

Herstel en inrichting

Verbrakkingsexperimenten

Op een aantal plaatsen worden verbrakkingsexperimenten uitgevoerd om de karakteristieke levensgemeenschappen weer een kans te geven. In Zeeland en Zuid-Holland zijn proefprojecten uitgevoerd, gericht op de verbetering van de zoet-zoutgradiënt. Hierbij is onder andere geëxperimenteerd met een vergrote inlaat van brak water. Ook de omvorming van landbouwgrond naar natuurgrond op binnendijkse locaties waar brakke kwel optreedt kan leiden tot verbetering van de levensgemeenschappen van brak water. Via afgraven kunnen nieuwe sloten, kreken en natte laagten worden gecreëerd, waardoor de invloed van brakke kwel weer kan toenemen. Steile oevers kunnen worden afgevlakt, waardoor er meer ruimte ontstaat voor ondiep water en pioniersoorten langs de oever. In ondiepe wateren en oevers waar weinig sprake van dynamiek is, moet de verlanding door riet regelmatig worden teruggezet om dichtgroeien van het water te voorkomen.

 

Bemesting voorkomen

In gebieden waar sprake is van sterke eutrofiëring en slibvorming moeten ontwatering via greppels en bemesting tot een aanvaardbaar minimum beperkt te blijven. In overleg met gebruikers zal dit vooral maatwerk zijn, dat per gebied zal verschillen. Op percelen die geen landbouwkundige functie meer hebben kan helemaal met de bemesting en soms ook met de ontwatering worden gestopt. Dierlijke mest die via begrazing op de bodem komt vormt hier doorgaans geen groot probleem.

 

Verandering waterhuishouding

In de veengebieden langs het Noordzeekanaal kan herstel van brakke wateren plaatsvinden door een verandering van de waterhuishouding, waarbij de inlaat van brak water via de sluizen wordt vergroot en de doorspoeling met zoet water wordt verminderd. Uit langdurige veldexperimenten blijkt dat verbrakking van water in laagveensloten positieve effecten kan hebben op de waterkwaliteit. Verbrakking van het oppervlaktewater kan leiden tot een daling van de fosfaatwaarden en een toename van sulfaatbacteriën. Methaan producerende bacteriën nemen hierdoor af, waardoor er tevens minder broeikasgras wordt uitgestoten.

Voor een goed herstel van de brakwatergemeenschappen is het belangrijk dat er jaarlijks grote chloridefluctuaties kunnen optreden, waarbij net als in het verleden maxima worden bereikt van 2500 mg Cl/l in veengebieden tot 5000 mg Cl/l of meer in kustgebieden.

Beheercasus

Harger en Pettemerpolder

De Harger en Pettemerpolder in Noord-Holland herbergt zo’n 15 hectare aan Brak water. Het gaat onder andere om het grote meer De Putten. Hierin constateerde beheerder Natuurmonumenten vertroebeling, veroorzaakt door afkalving van eilandjes in het meer, die langzaam verwerden tot bagger. In 2015 is het meer gebaggerd. In het uitgebaggerde brakke water kregen palingbrood en ruppia weer een kans. Met de zoute bagger kon Natuurmonumenten nergens heen en een depot was in het Natura 2000-gebied ook geen optie. Daarom zijn met de bagger opnieuw eilandjes gemaakt. Deze werden beter vastgelegd, onder andere door gebruik van zogenoemde geotextile tubes, met binnen de aangelegde ring een ondiepe plasdraszone en middenin een hoog en droog gedeelte, bedoeld als broedeiland.

De eilandjes worden door duizenden grote sterns gebruikt (2900 nesten in 2018). Ook voor veel andere (water)vogels vormt de Putten een belangrijke trekpleister; het ligt op de migratieroute en het brakke water biedt veel voedsel, dat door de grootte (garnaaltjes bijvoorbeeld) makkelijker te vangen is dan macrofauna in zoet water. De ingreep tegen vertroebeling heeft bijgedragen aan de fauna in het brakke water, en daarmee aan het voedselaanbod voor de vogels.

Een mogelijke nieuwe bedreiging voor de binnendijkse zoute milieus wordt gevormd door de verbrede zeewering, waardoor de zoetwater-bel onder de duinen groeit en mogelijk de zoute kwel wegdrukt. Momenteel lijkt het mee te vallen, waarschijnlijk doordat er ter hoogte van het strand een ondoordringbare laag tussen het zoute weter en de zoute kwel zit. Bovendien kan de stijgende zeespiegel zorgen voor een hogere kweldruk vanuit zee. Als uit metingen blijkt dat er op termijn verzoeting dreigt, dan gaan de betrokken partijen (zoals Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en Natuurmonumenten) mogelijke oplossingen onderzoeken, zoals een pijp door de duinen en boringen naar diepgelegen zoute waterlagen.

Lees meer over het overkoepelende project Kust op Kracht.

Gerelateerde OBN onderzoeken

Kustbroedvogelbiotopen

- jan 2023

Gerelateerde overige publicaties

Helaas, geen gerelateerde publicaties gevonden.

Gerelateerde activiteiten

Komende activiteiten

Helaas, geen gerelateerde activiteiten.

Afgeronde activiteiten

Helaas, geen gerelateerde activiteiten.