N04.04 Afgesloten zeearm
Algemeen
Afgesloten zeearmen zijn kunstmatige wateren die vanaf 1930 ontstaan zijn door het afsluiten van getijdengebieden en estuaria. Het zijn grote meren, met aanvoer van zoet water uit rivieren of beken, die door te spuien het water lozen op zee. Alleen de Grevelingen bevat zout water en het Veerse meer is brak door een verbinding met de Oosterschelde.
Er zijn geen natuurlijke equivalenten van deze grote meren te vinden. De geomorfologische processen die langs de kust voorkomen zijn niet meer aanwezig. De daarbij behorende landschapstructuren: geulen, kreken, ondiepten, platen en oeverlanden, zijn er nog wel.
De verschillen tussen de gebieden zijn groot. Ze verschillen in grootte, ouderdom en waterhuishouding. Het Lauwersmeer ontvangt bijvoorbeeld water uit de Friese en Groningse boezem, het Hollands diep water uit de Maas, de randmeren Zwarte Meer en Vossemeer vormen een verbinding tussen IJssel en IJsselmeer, enz.. De belangrijkste sturende factoren zijn peilbeheer en spuiregime. Het peilbeheer is vaak tegen de natuurlijke jaarlijkse fluctuaties in en op momenten van grote toevoer wordt maximaal gespuid. In diep water kan een koude sprong in het water aanwezig zijn waardoor de diepere lagen zuurstofarm zijn. Golfslag en stuwing van water kunnen zorgen voor stroming, transport van sediment en daarmee voor verschillen in vorm en begroeiing van de oevers. Deze kenmerken maken ieder gebied uniek.
Waterplanten groeien in ondiep of matig diep water. Bij zeer grote meren is er alleen een zoom van waterplanten in de windluwe delen en langs de oever. De oever zelf is vaak begroeid met riet of met biezen. Hier en daar komen nog driekantige bies, ruwe bies en fransje voor, typische soorten van het zoetwatergetijdengebied. In het diepere water kunnen grote schelpenbanken voorkomen. Deze filteren het water en zorgen voor helderheid. De meren kunnen van betekenis zijn voor meervleermuis, otter en bever.
De meren zijn, ook internationaal, zeer belangrijk als rust en foerageergebied van watervogels, zoals lepelaar, aalscholver, kleine zwaan, meerkoet, verschillende soorten ganzen en eenden en als broedgebied voor kluut, grote stern en visdiefje. De uitwaterende sluizen vormen nu voor veel vissen een onneembare barrière. De internationale betekenis voor trekvissen zoals elft, fint, houting, steur en zalm kan toenemen door deze barrières op te heffen. Afgesloten zeearm is ook van internationale betekenis voor rivierdonderpad, zeeprik en rivierprik. De oevers van gebieden in het Deltagebied zijn leefgebied van noordse woelmuis en zijn daarom van zeer groot belang.
De helderheid van het water komt in het gedrang door overmaat van fosfaten of door opwerveling van slib. Het eerste probleem ontstaat vooral in de wat kleinere meren die water ontvangen uit landbouwgebieden. In de loop van de jaren neemt de beschikbaarheid van fosfaten toe. Algenbloei kan het gevolg zijn met woekering van de giftige blauwalgen. De problemen kunnen vermeden worden door te spoelen met zoet water uit andere gebieden, het water te defosfateren of door zout water in te laten. Inlaten van zout water heeft als voordeel dat de oppervlakte brak water toeneemt. Opwervelen van slib kan voorkomen worden door minder scheepvaart toe te staan of door het slib in diepe putten op te vangen.
Afbakening
- Het beheertype Afgesloten zeearm omvat het water van de gebieden: Lauwersmeer, IJsselmeer, Ketelmeer, Vossemeer, Zwarte meer, Hollands diep, Haringvliet, Grevelingen, Krammer, Volkerak, Veerse meer, Zoommeer en Markizaatsmeer, met de daarin gelegen (kunstmatige) eilandjes die kunnen dienen als rust- en broedgebied voor vogels.
- Tot het beheertype afgesloten zeearm worden ook de kleinere wateren gerekend die ermee in open verbinding staan, of regelmatig vanuit de afgesloten zeearm overstroomd worden.
Water waarin kranswieren domineren behoren tot het beheertype Kranswierwater.
Bron: BIJ12 Index Natuur en Landschap
Bedreigingen en kansen
Verslechtering van de waterkwaliteit
De afname in dynamiek in afgesloten zeearmen heeft geleid tot negatieve trends in de waterkwaliteit. In het Veerse Meer zorgen de lozing van meststoffenrijk polderwater en gebrek aan doorstroming en verversing voor algenbloei. De levensgemeenschappen in het brakke water van het meer zijn soortenarm. Ook in het Volkerak-Zoommeer ontstaat algenbloei in de zomer doordat de Brabantse rivieren teveel stikstof en fosfaat aanvoeren.
Bij het Grevelingenmeer is de sluis bijna het gehele jaar open en kunnen grote hoeveelheden plaagalgen het meer binnenkomen. Dit algenmateriaal sterft af in het stilstaande water van het Grevelingenmeer, waarna het naar de bodem van de diepe putten zakt. Voor de afbraak van dit materiaal is veel zuurstof nodig , wat leidt tot zuurstofloosheid in de putten. Deze zuurstofloosheid kan invloed hebben op de visstand.
Japanse oester en andere exoten
Er komen in de Oosterschelde en het Grevelingenmeer steeds meer ‘vreemde’ soorten voor. Onder andere met het ballastwater van schepen komen ze in het water terecht. Doordat het water warmer en zouter is, hebben ze steeds meer kans om te overleven. Een veelvoorkomende exoot is de Japanse oester, die in 1964 door de schelpdiersector bewust is geïntroduceerd als alternatief voor de Zeeuwse platte oester. Sindsdien heeft deze soort zich gestaag uitgebreid in de Oosterschelde. Met de Japanse oester is er een concurrent voor kokkels bijgekomen. Competitie om ruimte en voedsel en predatie van kokkellarven door deze oesters zouden ook een negatieve invloed op het kokkelbestand kunnen hebben. Door erosie van hoger gelegen delen verandert de omgeving ten gunste van de Japanse oester en ten nadele van de kokkels. Hierdoor zal ruimtecompetitie een steeds belangrijkere rol gaan spelen. Studies wijzen uit dat de opkomst van de Japanse oester een verandering in fytoplankton veroorzaakt (er komen steeds meer kleinere fytoplanktonsoorten voor) en dat is een probleem voor andere dieren die zich met fytoplankton voeden (zoals kokkels). Voedselschaarste kan er toe leiden dat de grote Japanse oester het grootste deel opeist of de larven van de kokkels eet. Inmiddels breidt de Japanse oester zich ook sterk uit naar het Grevelingenmeer en de Westerschelde.
Kokkelvisserij bedreigt scholeksters
Al sinds de jaren zeventig wordt er in de Oosterschelde mechanisch gevist op kokkels. Deze kokkelvisserij richt zich met name op de hoger gelegen delen van platen en slikken, waar zich de beste kokkelgebieden bevinden. Doordat dit ook de gebieden zijn die lang droogvallen en daardoor belangrijk zijn als foerageergebied voor scholeksters is een directe concurrentie tussen vissers en scholeksters waarschijnlijk. Ook andere typen bodemvisserij in het kustwater hebben een negatieve invloed op de nog open deltawateren. De soortensamenstelling verschuift: grotere en traag reproducerende soorten maken plaats voor kleinere en sneller reproducerende soorten.
Erosie door zandhonger
De Oosterschelde is als foerageergebied van groot internationaal belang voor diverse steltlopersoorten. Deze vogels zijn voor hun voedselvoorziening afhankelijk van het intergetijdengebied. Sinds de aanleg van de Stormvloedkering eroderen de platen en slikken in de Oosterschelde. Sediment uit de hooggelegen delen verdwijnt en wordt beneden de laagwaterlijn afgezet. Door deze zogeheten zandhonger wordt de periode waarin deze gebieden droogvallen korter, waardoor vogels minder tijd hebben om voedsel te vergaren.
Verstoring door recreatie
Door toegenomen recreatie worden kustbroedvogels zowel tijdens het foerageren als tijdens het broeden verstoord. Nesten van grondbroeders worden verstoord door honden, fietsers, ruiters en wandelaars. Kitesurfen nabij hoogwatervluchtplaatsen, het lopen op slikken waar dat niet is toegestaan en het rijden met crossmotoren op zeedijken, leiden ertoe dat foeragerende en rustende vogels vaak massaal worden verjaagd. Lokaal is er ook kans op verstoring van zeehonden op ligplaatsen, wat negatief is voor de opgroei van de jongen.
Klimaatverandering en bodemdaling
Door klimaatveranderingen zal de zeespiegel tussen de 10 en 90 centimeter per eeuw stijgen. Verder wordt er ook nog eens substantieel meer neerslag verwacht, die bovendien onregelmatiger gaat vallen. Dit leidt weer tot grotere watergolven die op de rivieren en op de polders afkomen. Het deltagebied zal dus gebruikt worden om deze grote watermassa’s af te voeren. Het is nog onduidelijk wat deze grote zoetwaterstromen voor gevolgen hebben voor de zoute wateren. Door geologische processen vindt er tegelijkertijd in het westen van Nederland een bodemdaling plaats. Zeespiegel en bodemdaling leiden beide tot een groter verschil tussen het buitenwater en het land.
Herstel en inrichting
Herstel van jonge oeverlanden
In de jonge oeverlanden van de afgesloten zeearmen is het herstelbeheer vaak sterk vergelijkbaar met het instandhoudingsbeheer. In zijn algemeenheid moeten maatregelen worden genomen om de nadelige effecten van het verstoorde hydrologische systeem te beperken. Het oeverlandschap kan echter ook ontwikkeld worden op plaatsen die al een landbouwkundige functie hebben gehad. In zo’n geval kunnen inrichtingsmaatregelen nodig zijn, zoals eenmalige bodemafgraving. In zeer vlakke gebieden kan meer reliëf worden aangebracht om meer variatie in de biodiversiteit te krijgen. Ook het omvormen van aangeplante structuurarme bossen naar meer spontane en gevarieerde bossen kan de kwaliteit van oeverlanden verhogen. Zie ook het ‘Leefgebiedsplan rivierdalen & afgesloten zeearmen‘.
Herstel van getijdenwerking en dynamiek
Momenteel worden de eerste stappen gezet om de dynamiek in de deltawateren weer enigszins te herstellen. Die stappen bieden niet alleen perspectief voor natuur, maar maken het gebied ook veerkrachtiger bij eventuele overstromingen Zie ook het rapport ‘Overstromingsrisico als ruimtelijke opgave‘. Natuurlijke processen kunnen vooral worden hersteld door de verbindingen en uitwisseling tussen de watersystemen te vergroten. Bij herstel van natuurlijke processen in estuaria ontstaan vanzelf gradiënten, en de natuurwaarde is als gevolg daarvan meestal hoger dan die van ‘kunstmatige’ watersystemen, waar natuurlijke gradiëntsituaties zich nauwelijks kunnen ontwikkelen. Door het vaste peil om te zetten in een fluctuerend peil kan er mogelijk weer meer broedhabitat voor kustbroedvogels ontstaan.
Het is echter van belang om aanwezige natuurwaarden te inventariseren voordat wordt overgegaan tot herstel van de dynamiek. Op de Veermansplaat in de Grevelingen hebben zich bijvoorbeeld duinvalleivegetaties van heel hoge kwaliteit ontwikkeld, die bij een verhoging van de dynamiek veel schade zouden kunnen oplopen.
Natuurontwikkeling
Sinds 1985 is aan de rand van de Oosterschelde een aantal natuurontwikkelingsprojecten opgezet (Plan Tureluur). Hierdoor komen binnendijkse zoute gebieden beschikbaar, wat nieuwe kansen biedt voor broedvogels als strandplevier en kluut.
Vanuit de gedachte om het grote verlies aan intergetijdengebied enigszins te compenseren worden langs de zuidkusten van Schouwen en Tholen op landbouwgronden natte, brakke natuurgebieden ingericht, samen meer dan duizenden hectare. Van compensatie van verlies aan intergetijdengebied is geen sprake; het gaat in feite om een aanvulling op de buitendijkse slikken, platen en schorren. Op het voormalige werkeiland Neeltje Jans zijn stranden, duinen en vogeleilanden ontstaan en aangelegd.
Het programma Deltanatuur heeft 3000 hectare natte natuur gerealiseerd in het (noordelijk) deltagebied. Daartoe zijn lokaal watersystemen aangepast en recreatie- en of natuurgebied aangelegd met behoud van veiligheid en zoetwatervoorziening. De Ecologische Hoofdstructuur (Natuurnetwerk Nederland) is versterkt met gerichte projecten, onder andere op Tiengemeten en in het Zuiderdiep. Om deze projecten uit te voeren maar ook ten behoeve van de beperkte opening van de Haringvlietsluizen (het Kierbesluit), zijn de punten waar zoet water wordt ingenomen voor landbouw en drinkwater, verplaatst.
Beheercasus
De Veermansplaat
De Veermansplaat is een onbewoond eiland in het Grevelingenmeer, circa 4 vierkante kilometer groot. Na afsluiting van het Grevelingenmeer is het getij verdwenen en is de Veermansplaat droog komen te liggen. Er wordt een min of meer vast meerpeil van circa 0,2 meter onder NAP gehandhaafd. Langs de randen van de Veermanplaat zijn zeer goed ontwikkelde vegetaties van zoete duinvalleien ontstaan met duizenden zeldzame orchideeën, zoals de groenknolorchis en de moeraswespenorchis.
In verband met plannen om de dynamiek van het waterpeil in de Grevelingen weer wat te verhogen, werd in 2012 en 2013 een eco-hydrologisch onderzoek uitgevoerd om de gevolgen hiervan voor de duinvalleivegetaties in te schatten.
Zie ook het rapport ‘Herintroductie getij in de Grevelingen en effecten op natuur in intergetijdengebieden’.
Onder de Veermansplaat heeft zich sinds het verdwijnen van het getijde, een zoetwaterlens gevormd met een steeds toenemende dikte. Om de effecten van veranderingen in het meerpeil te kunnen inschatten, werd een hydrologisch model, HYDROLENS, gebruikt. Zie het OBN-rapport ‘Zoet-zout gradiënten op 4 eilanden in hydrologisch en hydrogeochemisch perspectief’.
Het model laat zien dat bij herintroductie van de getijdenwerking het zoetwaterlichaam zal inkrimpen en dat de opbolling van de lens en de toestroming van zuurstofloos grondwater iets zullen afnemen. Dit heeft tot gevolg dat geschikte standplaatsen voor de groenknolorchis en andere orchideeën sterk zullen afnemen.
Door stapeling van organische stof kunnen geschikte standplaatsen ongeschikt worden. Begrazen of maaien kan ze nog langere tijd geschikt houden, maar na verloop van tijd zal het waarschijnlijk toch nodig zijn om de organische toplaag te verwijderen.
Het herstellen van een meer natuurlijke dynamiek in de Grevelingen, zal er waarschijnlijk toe leiden dat de opbouw van organische stof in de laaggelegen (zoute) gebieden sterk wordt geremd. Wanneer op termijn een cyclisch waterbeheer met lange perioden van sterke inundaties gevolgd zou worden door een periode van minder sterke zoutwaterinundaties, dan kan dat tot gevolg hebben dat de ontwikkeling van de zout-zoutgradiënten met groenknolorchis weer opnieuw begint, zonder de noodzaak tot grootschalig plaggen of intensieve begrazing.
Zie ook het OBN-rapport ‘Ontwikkeling van zoet-zoutgradiënten met en zonder dynamisch kustbeheer; een onderzoek naar de mogelijkheden voor meer natuurlijke ontwikkelingen in het kustgebied’.