N06.01 Veenmosrietland en moerasheide
Algemeen
Moerasheide is zowel binnen Nederland als Europa zeer zeldzaam en kan beschouwd worden als een overgang naar hoogveen. Veenmosrietland en moerasheide waren niet zeldzaam in de oorspronkelijke moerassen, maar zijn door de ontginning en vervening van het laagveengebied vrijwel verdwenen. De laatste voorbeelden zijn in omvang en kwaliteit afgenomen door verdroging, vermesting, verzuring en verbossing.
Veenmosrietland bestaat uit een vrij ijle rietlaag en vaak een moslaag, rijk aan veenmossen, ronde zonnedauw, orchideeën en varens. Moerasheide bestaat vooral uit veenmossen, gedeeltelijk gaat het om soorten die verder alleen in hoogveen voorkomen. Gewone dophei, verschillende soorten bosbessen en zeggensoorten komen tussen de veenmossen voor. De vegetatie is laag en zeer open, riet en andere hoge moerasplanten zijn slechts hier en daar aanwezig.
Veenmosrietland en moerasheide zijn oude verlandingsstadia in de reeks van open water naar moerasbos. Vanuit jong rietland kan bij een toenemende dikte meer invloed ontstaan van regenwater, waardoor veenmosrietland en in een later stadium moerasheide tot ontwikkeling kan komen. Bij moerasheide is de invloed van regenwater het grootst. Bij verlanding vanuit brak water kan deze successie bijzonder snel verlopen.
Veenmosrietland en moerasheide vormen een natuurlijk, laat stadium in de successiereeks. Door de veranderde waterhuishouding verruigen en verbossen deze oude verlandingsstadia veel sneller dan onder natuurlijke omstandigheden. Door te maaien wordt dit proces vertraagd.
Afbakening
- Het beheertype Veenmosrietland en moerasheide omvat late stadia in verlandingsvegetaties waarin veenmossen, heidesoorten en gagel gezamenlijk tenminste 30% van de bedekking vormen.
- Tot 10% van het beheertype kan bestaan uit ander struweel.
- De gemiddelde grondwaterstand in het najaar zakt maximaal tot 40 cm. onder het maaiveld, behoudens eventuele periodieke droogteperioden.
- In de nattere delen liggen de grondwaterstanden tussen 0 en 20 cm.
- Het beheertype komt niet voor in het Heuvellandschap.
Bron: BIJ12 Index Natuur en Landschap
Bedreigingen en kansen
Verzuring en vermesting
Vermesting en verzuring zijn een bedreiging voor de diversiteit van de laagveengebieden. Door verhoogde atmosferische stikstofdepositie neemt de voedselrijkdom toe en wordt productie van met name ruigtesoorten vergroot. Bovendien kan door verzuring de afbraak van strooisel worden geremd. In zulke omstandigheden kan strooisel zich ophopen en kunnen mossen (met name haarmos) fors toenemen.
Veroudering
De groeicondities van planten hangen in veenmosrietlanden en moerasheiden mede af van de diepte tot waar zich hun wortels uitstrekken of, bij mos, tot welke diepte het mos actief is. Met name voor veenmosrietland kan veroudering een probleem zijn, wanneer de kragge veroudert en in dikte toeneemt. Indien de ouderdom toeneemt, zal het veenmosrietland gevoeliger worden voor verzuring en verdroging. Alleen heel diep wortelende planten kunnen zich dan blijven voeden met het basenrijke grond- en of oppervlaktewater onder de kragge.
Verdroging
Wateronttrekking en lage (polder)peilen ten behoeve van de landbouw in de omgeving leiden tot een versterkte invloed van regenwater. Dit heeft sterkere wisselingen in oppervlakte- en grondwaterstand tot gevolg, met potentieel verhoogde veenafbraak en verruiging. Drijvende kraggen zijn minder gevoelig voor waterstandfluctuaties, omdat ze met de waterstand kunnen meebewegen. In veenmosrietlanden die zijn vastgegroeid aan legakkers, ribben of oevers van graslanden op vaste bodem is verdroging en dus verzuring bij lage waterstanden wel een bedreiging.
Verdroging kan ook leiden tot mineralisatie, de omzetting van ammonium naar nitraat, waarbij zuur gevormd wordt en voedingsstoffen vrijkomen. Bovendien verzuurt droogvallend veen door de ophoping van zwavel, in het verleden aangevoerd via depositie. Naast gewoon haarmos en pijpenstrootje kunnen dan ook gewone waternavel en moerasstruisgras sterk toenemen. Bij sterke waterdaling in het systeem komt de kragge op de ondergrond van het water te liggen en groeit ze daaraan vast.
Waterinlaat geeft vermesting
Om te voorkomen dat de laagveengebieden uitdrogen, wordt er veelal in de zomer gebiedsvreemd oppervlaktewater ingelaten. Dit gebiedsvreemde oppervlaktewater bevat doorgaans verontreinigingen als sulfaat en meststoffen waardoor bij inlaat eutrofiëring en verruiging van de laagveennatuur optreden. Soms is waterinlaat noodzakelijk, omdat anders het natuurgebied verdroogt. Dan is defosfatering voor behoud van het systeem zeer wenselijk.
Verbossing
Verbossing van veenmosrietland en moerasheide kan plaatsvinden wanneer ze niet door maaibeheer in stand worden gehouden. Veel veenmosrietlanden van Noordwest-Overijssel en het Vechtplassengebied zijn verloren gegaan door verbossing.
Ook moerasheide heeft de neiging dicht te groeien, met bos en struikgewas zoals kraaihei en de neofyten cranberry of grote veenbes en appelbes. Het gaat hier overigens net zo goed om heidesoorten.
Herstel en inrichting
Maaien
Veenmosrietlanden zijn geen eindstadia in vegetatiesuccessie; ze hebben maai- en hooibeheer nodig om te voorkomen dat ze overgaan in bos. Handmatig maaien met afvoer van het maaisel is vanouds toegepast in laagvenen als onderdeel van het traditionele landbouwsysteem. Machinaal maaien en afvoeren is soms op dunnere kraggen niet mogelijk en geeft in de natte geaccidenteerde terreinen minder goede resultaten.
Zomermaaien leidt tot meer verschaling en is beter voor flora; wintermaaien is goed voor rietvogels en is goedkoper.
Door bij maaibeurten jonge verlandingsgemeenschappen te ontzien, voorkomt men verlies van zeldzame planten en dieren. Als tijdelijke overlevingsstrategie is gefaseerd beheren of extra laat in het seizoen beheren van bekende standplaatsen van de zeldzaamste soorten ook een optie.
Ook moerasheide kan gemaaid worden. Voorwaarden zijn een stevige bodem zonder veel microreliëf en geen grote structuurverschillen in de vegetatie. Het maaien van moerasheide is een effectieve manier om opslag van bomen, struiken en bramen tegen te gaan. Op plaatsen waar dit niet mogelijk is kan de opslag het beste af en toe met de hand verwijderd worden.
Alléén plaggen werkt niet
Plaggen zet de successie terug, werkt verzuring tegen en kan eventuele oppervlakkige verrijking van nutriënten tegengaan. Door te plaggen kan de vegetatie verjongen en krijgen basenminnende planten nieuwe kansen. Wel kan door plaggen in laagvenen snel opnieuw verzuring optreden. Ook kan er een regenwaterbak ontstaan; het regenwater wordt dan niet afgevoerd, met versnelde verzuring als gevolg. De invloed van het basenhoudend water is dan even klein als voorheen.
In een aantal gevallen sterven ten gevolge van het plaggen van kraggen riet en een deel van de cypergrassen af (omdat de luchtkanalen in de wortelstelsels gevuld raken met water). De kragge kan dan juist extra diep in het water wegzinken. Dat vergroot in eerste instantie de invloed van het basenrijke water. Maar als vervolgens methaan gevormd wordt, kan de kragge toch omhoogkomen, en kan daarna versneld met veenmossen begroeid raken.
Door periodiek krabben of oppervlakkig afplaggen van rietvelden kan de productie van riet worden teruggedrongen. Het laten liggen van het weggehaalde materiaal op de randen van het rietland kan leiden tot vorming van een dammetje, dat regenwater gaat vasthouden en daarmee juist extra verzuring creëert.
Begreppeling én plaggen
Begreppeling voor verbetering van de waterhuishouding kan in combinatie met plaggen een positieve uitwerking hebben op de vegetatie van veenmosrietlanden. Begreppeling houdt in: het graven of frezen van nieuwe greppels in het systeem, zodat de waterhuishouding in het systeem verbetert. Het is hierbij wel van belang dat er met deze greppels basenrijk en nutriëntarm water kan worden aangevoerd. Vanuit de nieuwe watergangen dringen dan basen de bodem in, waardoor verzuring wordt afgeremd.
Het plaggen heeft het beste effect als het in lokale smalle stroken gebeurt en zodanig dat slenken ontstaan die zich kunnen vullen met gebufferd water. Zo schept men gunstige condities voor basenminnende karakteristieke soorten en verlandingspioniers. Smalle plagstroken worden door de aangrenzende, niet geplagde gebieden op hun plaats vastgehouden en kunnen niet of nauwelijks omhoog drijven.
Niet plaggen?
Plaggen heeft op zichzelf onvoldoende effect op de veenmosrietlandvegetatie en er kan snelle herverzuring optreden. Plaggen kan kleinschalig ingezet worden en zal gecombineerd moeten worden met een gelijktijdige verbetering van de waterhuishouding.
Moerasheiden hebben net zoals veenmosrietlanden een grote natuurwaarde. Is instandhouding van soortenrijk veenmosrietland met behulp van maaibeheer niet langer mogelijk, dan valt te overwegen het streefbeeld voor de locatie bij te stellen en te kiezen voor natuurtype moerasheide.
Moerasheide heeft over de jaren heen de neiging om dichter, droger en soortenarmer te worden, ook als de opslag bestreden wordt of anderszins uitblijft. Voor het behoud of de terugkeer van de karakteristieke soorten is het mogelijk om zeer kleinschalig handmatig ondiep af te plaggen. Vaak is een paar centimeter diepte en een paar vierkante meter oppervlakte al genoeg om weer ronde zonnedauw in een terrein te krijgen, en een paar hoogveenlevermossen.
Niet bekalken
Bekalking van zwaar tot licht verzuurde laagveenschraallanden leidt tot wisselende resultaten. De maatregel heeft in een aantal gevallen een negatief effect op het behoud en uitbreiding van basenminnende schraallandsoorten. Daarom luidt het advies voor de praktijk: niet gebruiken als herstelmaatregel.
Opslag verwijderen
Moerasheide die onder de opslag van bramen, struiken of bomen aan het verdwijnen is of al verdwenen is, kan geregenereerd worden door deze opslag te verwijderen. Sommige moerasheiden hebben zeer sterk te lijden onder opslag van de neofyten zwarte appelbes en Amerikaanse vogelkers. Door het verwijderen van opslag in de moerasheide en het laten staan van opslag in de struweel- en bosranden eromheen worden de begrenzingen van de moerasheiden scherp. Een probleem is wel dat de afwisselingen van de verschillende vegetaties op ogenschijnlijk identieke legakkers zo een kunstmatige indruk maken.
Dominantie van soorten
Kraaihei, grote veenbes/cranberry en gewoon haarmos kunnen plaatselijk sterk gaan domineren in een moerasheide. Dit gebeurt pas de laatste decennia en het is duidelijk nadelig voor de diversiteit. Aan de andere kant zijn het karakteristieke soorten van het heidemilieu. Het zijn deels natuurlijke ontwikkelingen. De vraag is of je dergelijke overwoekeringen zijn gang moet laten gaan. Er is nog geen ervaring opgedaan met eventuele ingrepen. Hier geldt: bezint eer ge begint, want er is al zo weinig moerasheide.
Nieuw veenmosrietland
Goede kansen voor nieuwe veenmosrietlanden zijn misschien aanwezig in de nieuwe of nog jonge natuurgebieden in zeekleigebieden. Kleinschaliger ontstaan veenmosrietlanden mogelijk ook elders in nieuwe natuurgebieden of in herstelde natte systemen. In hoeverre zich de karakteristieke soorten daar zullen vestigen is onduidelijk. Zaadbanken zullen er niet aanwezig zijn. Het is gunstig als er bronpopulaties in de nabije omgeving liggen. Ook valt te denken aan herintroductie.
Natuur ruimte geven
Op gebiedsschaal moet ervoor gezorgd worden dat er meerdere successiestadia van de verlanding van open water naar moerasbos aanwezig zijn. Door periodiek stukken open water te laten verlanden of opnieuw te creëren is er ruimte om ook weer nieuwe veenmosrietlanden en uiteindelijk moerasheide te laten ontstaan.
Recreatie- en begrazingsdruk
Bij de inrichting van nieuwe moerassen kan men de kans op vestiging van waardevolle vegetaties van voedselarme oevers en hoogveenvorming verhogen door rekening te houden met recreatiedruk en de aanwezigheid van grote grazers, wilde zwijnen, watervogels en vissen. Verder is vermoedelijk de aanleg van luwe, flauwe oevers en variatie in watergrootte en omvang in het belang van de biodiversiteit.
Waterrecreatie zoneren
Jonge verlandingen en veenmosrietlanden verdragen geen golfslag en geen intensieve vaarrecreatie. Door een goede zonering van de recreatie is schade te voorkomen.
Beheercasus
Herstelmaatregelen in het Ilperveld in Noord-Holland
Het Ilperveld bestaat uit een mozaiek van veen-eilanden omgeven door troebel water. Inlaat van water vindt in het Ilperveld plaats vanuit het boezemwater. De gedachte achter het project was, dat verlenging van de aanvoerweg van het inlaatwater – door verlenging van het tracé van de aanvoersloot – zou zorgen voor een biologische zuivering en bezinking van zwevend materiaal. Aanvoer van oppervlaktewater via een verlengde aanvoerweg lijkt op grond van de resultaten vooral een succesvolle herstelmaatregel te zijn in gebieden met een niet al te sterke inzijging: het oppervlaktewater kan zich dan verder zijwaarts verspreiden in de percelen.
Ook is er geëxperimenteerd met plaggen. Geconcludeerd kan worden dat de vegetatie wordt beïnvloed door de maatregelen. De maatregel ‘Alleen plaggen’ leidt binnen tien jaar tot terugkeer van de uitgangssituatie. Wordt plaggen gecombineerd met wateraanvoer (lange aanvoerweg, intreding via greppels) dan blijkt een langduriger herstel op te treden. Deze combinatie van maatregelen zal echter waarschijnlijk niet kunnen zorgen voor het herstel van het vroegere, zeer soortenrijke Veenmosrietland met Rode Lijstsoorten.
In dit artikel worden effecten van de herstelmaatregelen in het Ilperveld besproken en vergeleken met een aantal andere projecten in West-Nederland: Herstelmaatregelen in verzuurde schraallanden in laag-Nederland
Beheercasus De Wieden
In De Wieden zijn stukken moerasbos verwijderd, waarna zij in zomermaaibeheer zijn genomen. Op een groot deel hiervan is veenmosrietland ontstaan. Na het verwijderen van het bos, is het beheer de eerste jaren erg intensief. Doordat de bodem altijd beschaduwd is geweest is, heeft deze bodem zeer weinig draagvermogen. Daarnaast drijven de afgezaagde stobben op. Deze opdrijvende stobben moeten de eerste paar jaar opnieuw afgezaagd worden. Het maaien kan in de eerste jaren soms alleen met de bosmaaier. Pas na enige jaren is de kragge weer zo sterk dat je met een zwaardere machine kan maaien.
Er ontstaat een bijzondere vorm van veenmosrietland. Omdat de eerste verlanders (zoals bijvoorbeeld draadzegge en paddenrus) als gevolg van jarenlange beschaduwing zijn verdwenen, vormen andere zeggen het ‘skelet’ (hun dominantie geeft de kragge zijn stevigheid). Het gaat dan met name om pluimzegge en moeraszegge.
Varianten
Veenmosrietland
Veenmosrietland bestaat uit een vrij ijle rietlaag met een door veenmossen gedomineerde ondergroei, met soorten als ronde zonnedauw en varens zoals kamvaren.
Veenmosrietland en moerasheide zijn oude verlandingsstadia in de reeks van open water naar moerasbos. Vanuit jong rietland kan bij een toenemende dikte van de veenbodem de invloed van grond- en of oppervlaktewater afnemen, waardoor veenmossen in dominantie kunnen toenemen en het milieu verder verzuurt en sterker afhankelijk wordt van regenwater; bij nog verdere verzuring kan een veenmosrietland langzaam overgaan in moerasheide.
Veenmosrietlanden, riet- en andere open moeraslanden zijn vanouds in gebruik als hooilanden en voor de winning van riet, veenmos en dergelijke. Het hooien en de rietwinning heeft invloed op het proces van veenvorming en remt de successie naar ruigte- en bosvorming. Bij het beheertype veenmosrietland is het doel is nu natuurbeheer en niet meer exploitatie. Tegenwoordig worden veenmosrietlanden nog steeds in stand gehouden door maaien en afvoer van maaisel.
In veenmosrietland moet het waterpeil min of meer constant zijn. Als de waterhuishouding en waterkwaliteit in veenmosrietlanden intact blijft – niet te droog en niet te voedselrijk – en ze jaarlijks gehooid worden, kunnen ze jarenlang standhouden.
Habitattype
Veenmosrietland valt onder het beheertype H7140 Overgangs- en trilvenen
Moerasheide
Moerasheide is een vegetatietype dat met zekerheid alleen uit Nederland bekend is. Het kenmerkt zich door voedselarmoede te midden van voedselrijkere laagveenmoerassen, en is soortenarm. Veenmossen domineren de open lage vegetatie, in combinatie met soorten van natte heide en hoogveen zoals gewone dophei en verschillende soorten bosbessen.
In de ontwikkeling van open water naar moerasbos, is moerasheide een opvolging van veenmosrietland. Het ontstaat op plaatsen in het veenmosrietland die boven het bereik van het grond- en/of oppervlaktewater groeien, doorgaans door hoogveenvorming: de veenmossen groeien omhoog en vormen een eigen (regen)waterspiegel. Een klein deel van de zo ontstane veenmosrietlanden ontwikkelt zich door tot moerasheide.
Habitattype
Moerasheide valt onder het habitattype H401B Vochtige heiden