N06.02 Trilveen

Beheertypen N06.02 Trilveen hoort bij:

N06 Voedselarme venen en vochtige heiden

Beekdallandschap

Laagveen- en zeekleilandschap

H7140 – Overgangs- en trilvenen

Algemeen

Het omvat vegetaties van de klasse der kleine zeggen of van de klasse der hoogveenslenken. Trilveen stelt hoge eisen aan de waterkwaliteit en –kwantiteit en komt voor bij matig voedselrijke omstandigheden en stabiele hoge waterstanden. Trilveen kwam oorspronkelijk voor in beekdalen, onder invloed van een sterke toestroom van grondwater en in laagvenen op de overgang van de hoogveenkernen naar moeras. Nu komen de meeste trilvenen voor in het laagveengebied als verlandingsgemeenschap in beschutte wateren zoals petgaten. Trilveen komt plaatselijk voor in beekdalen op kwelrijke plekken.

Trilveen wordt gekarakteriseerd door de combinatie van laag blijvende zeggen, mossen en kruiden. Trilveen vormt het leefgebied van planten zoals groenknolorchis, waterdrieblad, moeraskartelblad, ronde zegge, draadzegge, verschillende soorten schorpioenmos, insecten zoals de zilveren maan en vogels als watersnip. In jong Trilveen komen poeltjes voor met waterplanten als plat blaasjeskruid en kranswieren. Bij het dikker worden van de kragge door strooiselophoping neemt de invloed van regenwater toe en kunnen veenmossen zich vestigen. De structuurvariatie; van poeltjes met waterplanten tot de wat hogere veenmosbultjes, zorgt voor veel gradiëntrijke overgangen en verklaart de hoge biodiversiteit van gebieden met trilvenen. Bijzonder soortenrijk zijn ook overgangen van Trilveen naar schrale graslanden op vaste(re) bodem. Het trilveen in de petgaten zal uiteindelijk overgaan in veenmosrietland.

Trilveen is zowel binnen Nederland als binnen Europa zeer zeldzaam en is door ontginning en vervening vrijwel verdwenen. De laatste restanten trilveen verliezen nog steeds soorten door verslechtering van de waterkwaliteit en verzuring.

 

Afbakening

  • Het beheertype trilveen omvat vegetaties, drijvend op water of op een slappe bodem, gedomineerd door lage cypergrassen, slaapmossen, kruiden en ijl, laagblijvend riet.
  • De gemiddelde grondwaterstanden liggen tussen 0 en -10 cm onder maaiveld.
  • Er komen tenminste enkele van de volgende karakteristieke plantensoorten voor: ronde zegge, draadzegge, waterdrieblad, moeraskartelblad, kleine valeriaan, snavelzegge, holpijp, vleeskleurige orchis, rietorchis, slank wollegras, veenmosorchis, plat blaasjeskruid, klein blaasjeskruid, rood schorpioenmos, groen schorpioenmos, groot veenvedermos, trilveenveenmos.

 

Bron: BIJ12 Index Natuur en Landschap

Bedreigingen en kansen

Verzuring en vermesting

Vermesting en verzuring zijn een bedreiging voor de soortendiversiteit van trilvenen. Trilvenen komen namelijk voor onder matig voedselrijke en basenrijke (goed gebufferde) condities. Door de verzurende en stikstofrijke depositie kan versnelde verzuring en versnelde successie optreden naar veenmosrietlanden. Ammoniumtoxiciteit, als gevolg van stikstofdepositie, kan deze successie ook ongewenst versnellen. Vermesting (eutrofiëring van met name fosfor) die leidt tot een verhoogde en ongewenste productie van plantenmateriaal, kan in de fosforgelimiteerde trilvenen vooral optreden als fosforrijk water wordt aangevoerd.  Aanvoer van fosforrijk water naar gebieden met trilvenen dient dan ook zo veel mogelijk voorkomen te worden, maar dit dient dan niet ten koste te gaan van de aanvoer aan basenhoudende elementen.

 

Uitblijven van verjonging

Vrijwel alle Nederlandse trilvenen zijn al enkele decennia oud. De kraggen zijn gedurende deze periode dikker en harder geworden; een proces dat nu nog steeds optreedt. Hoewel vanuit het buitenland bekend is dat trilvenen enkele honderden tot duizenden jaren kunnen blijven bestaan onder de juiste condities, is ook bekend dat steeds dikker wordende trilveenkraggen uiteindelijk door natuurlijke en/of versnelde successie zullen overgaan in veenmosrietlanden. Om toch trilvenen te behouden, is het dan ook van groot belang dat er nieuwe trilvenen worden gevormd. Via cyclisch beheer (het graven van nieuwe petgaten) is hier de afgelopen decennia hard aan gewerkt in de verschillende laagveengebieden van Nederland, maar vooralsnog heeft dit niet geleid tot nieuwe trilvenen. Herstel van trilvenen in nieuw gegraven petgaten is door verschillende oorzaken tot nu toe nog niet succesvol. De kansen zullen op den duur vermoedelijk verbeteren als de natuur haar gang kan gaan in nieuwe sloten, plassen en petgaten met schoon water.

 

Verbossing

Verbossing van trilveen vindt plaats wanneer het niet door maaibeheer in stand wordt gehouden. Veel veengebieden van Noordwest-Overijssel en het Vechtplassengebied zijn in het verleden (vooral halverwege de vorige eeuw) verloren gegaan door verbossing.

 

Verdroging

Wateronttrekking, dalingen van het oppervlaktewaterpeil en lage polderpeilen in de omgeving kunnen tot een versterkte invloed van regenwater en sterkere wisselingen in grondwaterstanden leiden. Jong, drijvend trilveen hoeft niet per definitie te verdrogen wanneer in droge periodes de waterspiegel in het laagveensysteem daalt, omdat het (gedeeltelijk) met de waterspiegel mee beweegt. Oudere trilvenen zijn vaak minder mobiel of zelfs vastgegroeid aan legakkers, ribben of oevers van graslanden, en daarin kan wel verdroging optreden. Dit kan leiden tot extra mineralisatie ( waarbij voedingsstoffen kunnen vrijkomen), verzuring en/of directe verdrogingsverschijnselen in karakteristieke planten en mossen van trilvenen. Verschillende veenmossen, haarmos en bijvoorbeeld pijpenstrootje kunnen daarvan gaan profiteren.

Herstel en inrichting

Herstel nabij kerngebieden

Trilveen is geen eindstadium in de vegetatiesuccessie. Zonder maai- en hooibeheer zal het type in Nederland uiteindelijk overgaan in bos. Voor herstel en verjonging is echter vaak een andere aanpak nodig. Om trilvenen, jonge verlandingen en veenmosrietlanden in lokale systemen te laten overleven, moeten we in het verlandingsproces ingrijpen. Dit dient niet gedaan te worden op locaties die veel van de zeldzame karakteristieke trilveensoorten bevatten, maar juist op locaties die nabij deze kerngebieden liggen.

 

Maaien en opslag verwijderen

Trilveen heeft maai- en hooibeheer nodig om te voorkomen dat ze overgaan in broekbos. Handmatig maaien met afvoer van het maaisel is vanouds toegepast in laagvenen als onderdeel van het traditionele landbouwsysteem. Om trilvenen langdurig in stand te houden, wordt nu in de meeste trilvenen ieder jaar gemaaid in de zomer, waarbij het maaisel wordt afgevoerd. Op zeer reliëfrijke plaatsen en randen waar maaien niet mogelijk is, kan de opslag het beste af en toe met de hand verwijderd worden. Onvolledig of niet afvoeren leidt tot versnelde verzuring en verruiging en verbossing.
Hoewel er geen gestructureerd onderzoek is gedaan naar het effect van maaimethodieken, wordt door verschillende experts verondersteld dat het gebruik van relatief zware maaimachines nadelig is voor de structuur van de kragge en kan leiden tot ongewenste verdichting van de kragge.
Voor galigaanvegetaties geldt een aangepast maairegime, omdat de soort zal verdwijnen bij een regime van één keer per jaar maaien. Soortenrijke en goed ontwikkelde vormen komen enkel voor wanneer zij eens in de vier tot vijf jaar in de zomer of nazomer gemaaid worden.
Door bij maaibeurten jonge verlandingsgemeenschappen te ontzien (potentiële voorlopers van trilvenen), voorkomt men beschadiging en verlies van zeldzame planten en dieren. Als tijdelijke overlevingsstrategie is gefaseerd beheren of extra laat in het seizoen beheren van bekende standplaatsen van de zeldzaamste soorten ook een optie. Het is echter wel van groot belang dat boomopslag in deze verlandingsvegetaties wordt voorkomen: anders kunnen potentiële nieuwe trilveenlocaties gelijk doorslaan naar veenbossen.

 

Waar nodig de aanvoerweg verlengen

Het kan een goed idee zijn om de aanvoerweg van het basenhoudende water naar het trilveen toe langer te maken. In gevallen waar het aanvoerwater te eutroof is, kan dit tot een verlaging van de nutriëntconcentraties leiden. Een risico is dat dit leidt tot te lage concentraties aan basenhoudende elementen nabij de trilvenen. Verlenging is uit te voeren door bestaande sloten anders met elkaar te verbinden en enkele stuwen te plaatsen.

 

Alléén plaggen werkt vaak niet

Via plaggen kan een verzuurde toplaag worden afgevoerd. Door te plaggen kan de vegetatie verjongen en kunnen basenminnende planten nieuwe kansen krijgen. Er is echter relatief weinig ervaring met de maatregel, en de ervaringen die er zijn, zijn zeker niet onverdeeld gunstig (ook niet in combinatie met bekalken). Er kan in laagvenen snelle herverzuring optreden. De kragge kan namelijk omhoogkomen omdat hij lichter wordt, zoals een ijsberg die boven afsmelt. De invloed van het basenhoudend water is dan even klein als voorheen.
Plaggen heeft ecologisch gezien vermoedelijk de grootste kans van slagen als het in lokale smalle stroken gebeurt, en zodanig dat slenken ontstaan die zich kunnen vullen met gebufferd water. Zo schept men gunstige condities voor basenminnende karakteristieke soorten en verlandingspioniers. Smalle plagstroken worden door de aangrenzende, niet geplagde gebieden op hun plaats vastgehouden en kunnen niet of nauwelijks omhoog drijven.

 

Begreppeling

Begreppeling voor verbetering van de aanvoer van basenrijk en nutriëntarm oppervlaktewater kan, al dan niet in combinatie met plaggen, een positieve uitwerking hebben op de vegetatie van trilvenen. Onder begreppeling verstaan we hier het graven of frezen van nieuwe greppels in het systeem, zodat de wateraanvoer in het systeem verbetert. Vanuit de nieuwe watergangen die (af en toe) basenhoudend water vervoeren dringen dan bufferstoffen in het veen en houden verzuring tegen, of rijken het veen zelfs aan met basen. Zie voor een voorbeeld de beheercasus.

 

Niet bekalken

Bekalking van zwaar tot licht verzuurde laagveenschraallanden leidt tot wisselende en niet goed verklaarbare resultaten. Het is beproefd in het Vechtplassengebied, maar het heeft in een aantal gevallen ook een negatief effect op het behoud en uitbreiding van basenminnende trilveensoorten gehad. In veel gevallen is het waarschijnlijk weinig effectief, omdat snel verzuring optreedt door gestimuleerde veenmosgroei. Daarnaast kan bekalken leiden tot eutrofiëring door het stimuleren van de veenafbraak. Daarom luidt het advies voor de praktijk: gebruik deze maatregel niet als herstelmaatregel.

 

Herstel grondwateraanvoer

Trilvenen kunnen op twee manieren pH-gebufferd blijven, namelijk (a) aanvoer van basenrijk oppervlaktewater dat onder, door en/of over de kraggen bij de wortelzone van het trilveen terecht komt, of (b) door aanvoer van basenrijk kwelwater. In trilvenen die voorheen door grondwater gevoed werden en momenteel minder aanvoer van basenrijk grondwater hebben (bijvoorbeeld als gevolg van grondwateronttrekking, aangrenzende diepe polder, afwateringssloten), kan het herstel van de grondwateraanvoer positief uitpakken. In dergelijke gevallen kunnen onder andere het dempen van sloten en het beperken van onttrekkingen een grote positieve bijdrage leveren aan de kwaliteit van het trilveen.

 

Dynamisch peilbeheer invoeren

De invoering van een flexibeler peilbeheer kan positief uitpakken voor trilvenen, maar het kan ook negatieve effecten hebben. Een verlaging van het oppervlaktewaterpeil in droge periodes zal ertoe leiden dat er minder ‘gebiedsvreemd’ water hoeft te worden ingelaten. Aangezien dit water vaak vrij rijk is aan nutriënten, is dat voordelig voor trilvenen. Uit verschillende OBN-onderzoeken blijkt echter dat een verlaging van het oppervlaktewaterpeil in de zomer beter vermeden kan worden voor trilvenen, omdat langdurige periodes met lagere oppervlaktewaterpeilen kunnen leiden tot uitdroging, verzuring en eutrofiëring in de topbodems van trilvenen.

Een verhoging van het maximum oppervlaktewaterpeil tijdens natte periodes heeft vaak wel een positief effect op trilvenen, doordat het vermoedelijk leidt tot een vergroting van de basenrijkdom in de topbodem van het trilveen. Er dient echter nadrukkelijk rekening te worden gehouden met twee risicofactoren, te weten (a) het oppervlaktewater moet niet te voedselrijk zijn, en (b) als er inundaties optreden mag de bodem van het trilveen niet te fosforrijk zijn.

 

Actief bevloeien

Actief bevloeien met basenrijk en nutriëntarm oppervlaktewater van verzuurde trilvenen en aangrenzende veenmosrietlanden kan vermoedelijk leiden tot een kwaliteitsverbetering van deze venen, doordat er actief basenrijk water aan de wortelzone van de venen wordt toegevoegd. Momenteel wordt in een lopend OBN-onderzoek onderzocht of deze maatregel inderdaad een positief effect heeft op de kwaliteit van deze trilvenen en veenmosrietlanden.

 

Niet ingrijpen?

Bekalken en grootschalig plaggen lijken op zichzelf in veel gevallen onvoldoende effect te hebben om verzuring te bestrijden. Zonder gelijktijdige verbetering van de waterhuishouding lijken deze maatregelen geen zinvolle beheermaatregelen om de verzuring te bestrijden. Veenmosrietlanden en moerasheiden hebben net zoals trilvenen een grote natuurwaarde. Is instandhouding van soortenrijk trilveen door maaibeheer niet langer mogelijk en zijn waterhuishoudkundige maatregelen ongewenst of onmogelijk, dan valt te overwegen het streefbeeld voor de locatie bij te stellen en te kiezen voor beheertype N06.01 Veenmosrietland  en moerasheide.

 

Nieuw trilveen en herintroductie van soorten

Kleinschalig kunnen nieuwe trilvenen in de toekomst mogelijk in laagvenen ontstaan, maar bijvoorbeeld ook in beekdalen. In hoeverre de karakteristieke soorten zich daar automatisch zullen vestigen is onduidelijk en onzeker. Zaadbanken zullen wisselend aanwezig zijn; zeggen en mossen hebben langdurig kiemkrachtige zaden en sporen, veel kenmerkende kruiden niet. Het is gunstig als er bronpopulaties in de nabije omgeving liggen. Herintroductie van soorten (waaronder schorpioenmossen) zou in veel gevallen echter serieus overwogen kunnen worden.

Beheercasus

Begreppeling in de trilvenen van De Wieden.

De meest soortenrijke trilvenen van Nederland liggen in de Wieden in Noordwest-Overijssel. In de vorige eeuw verschenen er regelmatig lyrische verslagen van veldbezoeken van beroemde botanici die hebben gestruind in de trilvenen van Noordwest Overijssel. Helaas staan als gevolg van de verslechtering van de milieukwaliteit de botanische waarden nu sterk onder druk; de trilvenen worden bedreigd door hoge fosfaatconcentraties in het oppervlaktewater en zijn versneld aan het verzuren door atmosferische stikstofdepositie.

Natuurmonumenten dacht deze verzuring te kunnen afremmen door greppels te graven in het trilveen. Het potentieel verzurende regenwater zou hiermee worden afgevoerd. En de verwachting was dat er in periode van een verdampingsoverschot basen zouden worden aangevoerd via deze greppels. In 1990 en 1991 zijn de eerste greppels gegraven op verschillende locaties in De Wieden. Vrij snel daarna, in 1993, heeft er onderzoek plaatsgevonden naar de effecten van deze greppels (den Boef en Boon, 1993). Zij concludeerden dat het effect van greppels gering is. Het basenrijke water dringt nauwelijks de kragge in, verzuring wordt nauwelijks tegengegaan. De aanleg van greppels werd gekwalificeerd als een ineffectieve maatregel. Later bleek dat deze conclusie te snel werd getrokken.

Bij grote neerslaghoeveelheden kan het enige gemaal op de boezem van Noordwest Overijssel het water van De Wieden onvoldoende snel afvoeren. Hierdoor kunnen er perioden ontstaan met een hoog waterpeil. Ook kunnen in De Wieden hoge peilen ontstaan als gevolg van opstuwing door wind. Soms gebeurt dit ook al bij reguliere waterpeilen. Doordat er nu greppels liggen, kunnen bij deze hoge peilen vanuit deze greppels inundaties optreden. De positieve effecten van deze inundaties worden steeds duidelijker.
Bij Eelkema bijvoorbeeld, een van de trilvenen ten zuiden van Wanneperveen was door verzuring een groot deel van het oppervlak van het slaapmostrilveen (het Scorpidio-Caricetum diandrae, botanisch gezien de rijkste vorm van trilveen) overgegaan in een veenmosrijke vorm van trilveen. Maar als gevolg van inundaties nam het laatste stuk slaapmostrilveen toe tot meer dan tien maal het oorspronkelijke oppervlak. Een omgekeerde successie dus!
Dit proces vond op veel meer plaatsen plaats in De Wieden. Overal waar vanuit de greppels inundaties plaatsvonden, breidde het oppervlak slaapmostrilveen zich (weer) uit. Een OBN-studie naar de effecten van inundaties bevestigde dit beeld. Het bleek dat met name inundaties in de zomerperiode verantwoordelijk waren voor deze positieve effecten (Cusell et al., Natura 2000 Kennislacunes in De Wieden & De Weerribben, 2013). Een latere studie bevestigde dit beeld en wist dit proces ook te verklaren (Mettrop et al., Peilfluctuaties in het laagveenlandschap, 2015). Inmiddels worden als herstelmaatregel voor trilveen weer volop greppels aangelegd in De Wieden. Ook in andere laagveengebieden is dit nu het geval.

Gerelateerde OBN onderzoeken

Stimulering jonge verlanding tot nieuwe trilvenen: Biobouwers en vraat

- apr 2024

Evaluatie van bekalken in laagveengebieden

- jan 2022

Basenrijke trilvenen

- jan 2020

Effecten van het stoppen van maaibeheer op kleine zeggenmoerassen in beekdalen

- jan 2020

Gerelateerde overige publicaties

Effecten van natuurherstel op de broeikasgasbalans van natuurgebieden

- jul 2024

De kennis van het lage land

- jan 2017

Potentiële effecten van de invoering van een meer flexibel peilbeheer op de Natura 2000-doelstellingen in het Naardermeer

- jan 2017

Gerelateerde activiteiten

Komende activiteiten

20 mrt 2025Veldwerkplaats

Bodembiologie

Afgeronde activiteiten

18 jan 2024Webinar

Selecteren van zaden: hoe voorkomen we floravervalsing?

14 dec 2023Webinar

Omvorming landbouwgrond tot schrale natuur

19 okt 2023Webinar

De ene braam is de andere niet