N06.03 Hoogveen
Algemeen
Aan de randzones van het hoogveen kan lokaal opslag van bos en struweel voorkomen. Hoogveenmoerassen bestaan vaak uit meerdere bolliggende venen (hoogveenlenzen) met op de helling stelsels van slenken en meerstallen (kleine meeertjes) en brede overgangen, met overgangsvenen en grote meren, naar de omringende zand of veengebieden.
De variatie binnen het hoogveen wordt bepaald door de afwisseling van slenken met water en bulten met veenmos en heide. Op en langs de bulten zijn soorten als beenbreek, eenarig wollegras en dwergstruiken zoals kleine veenbes en lavendelhei aanwezig. Door het zure milieu in hoogvenen komen op hoogveen vooral ‘specialisten’ voor. Naast veenmossen als hoogveenveenmos en wrattig veenmos, gaat het ook om insecten als bijvoorbeeld veenbesblauwtje, veenbesparelmoervlinder, hoogveenglanslibel en noordse glazenmaker. Soorten die zich ophouden in of langs de randen van hoogveen zijn: geoorde fuut, paapje en grauwe klauwier. Recent zijn uit het Fochteloërveen broedgevallen bekend van kraanvogels. In een natuurlijke omgeving ontstaat hoogveen in stilstaand open water of in veen met zeer stabiele waterstanden, bijv. vochtige hei of veenmosrietland. Hoogveen wordt dan enkel gevoed door regenwater. Het veen zelf is dicht en laat nauwelijks water naar de ondergrond door. Vrijwel al het water wordt door het tapijt van levende veenmossen zijdelings afgevoerd.
Naar schatting kwam ooit 10.000 km2 hoogveen in Nederland voor vooral in het laagveengebied en op natte zandgronden. Driekwart van deze venen is door natuurlijke oorzaken, zoals zeespiegelstijging, verdwenen. De overige hoogvenen zijn vrijwel volledig vergraven om turf te winnen. Daarbij zijn alle geleidelijke overgangen naar zandgronden en andere venen verdwenen evenals het natuurlijke reliëf van de hoogveenlens. Hoogveen wordt nu in Nederland alleen nog aangetroffen op de hogere zandgronden, in de voormalige hoogveenmoerassen, in slenken van heideterreinen en in volledig verlande vennen. Of hoogveen in de laagveengebieden hersteld kan worden is onduidelijk. Moerasheide is te zien als een eerste aanzet tot de vorming van hoogveen.
Hoogveen is in het hele Atlantische gebied van Europa sterk bedreigd. Internationaal gezien heeft Nederland nog steeds een belangrijk en groot areaal lenshoogvenen. Ongeveer 80% van het areaal lenshoogvenen van het continentale deel van Europa ligt in Nederland.
Herstel van hoogveen is mogelijk door omstandigheden te creëren waardoor zich een veenmosdek kan ontwikkelen. Lastig is daarbij dat de hydrologische omstandigheden vaak sterk afwijken van die waaronder het veen ooit is ontstaan. Door ontwatering en vervening zijn de veenmosbegroeiingen, de zogenaamde acrotelm, vrijwel verdwenen. Het veen zelf, de catotelm (de weerstandbiedende laag, waarop veenvorming plaats had) is vergraven en laat daardoor vaak water door. Belangrijk voor herstel zijn een zeer stabiele waterstand en een gering waterverlies door het vaste veen, de hellingshoek van het veenoppervlak en het koolzuur- en methaangehalte van het oppervlaktewater.
Afbakening
- Het beheertype Hoogveen omvat vegetaties gedomineerd door heidesoorten, eenarig wollegras, veenpluis, pijpenstrootje en veenmossen op een veenbodem.
- De oppervlakte van de veenmostapijten bedraagt tenminste 5% van de beheereenheid.
- Tot 10% van het beheertype kan bestaan uit open water.
- Het beheertype komt voor in het Zandlandschap.
Bron: BIJ12 Index Natuur en Landschap
Bedreigingen en kansen
Vermesting door stikstofdepositie
Het veenmosdek in hoogvenen is niet meer in staat om al het binnenkomende stikstof op te nemen, omdat de stikstofdepositie in Nederland te hoog is. Hierdoor hoopt het stikstof zich op in het veenvocht. Daarvan profiteren hogere planten, zoals pijpenstrootje en berk. Veenmossen worden als gevolg van de vermesting gevoeliger voor aantasting door schimmels.
De uitbreiding van hogere planten leidt bovendien tot meer schaduw. Dat remt de veenmosgroei en stimuleert de algengroei. Ook heeft de groei van hogere planten een negatief effect op de waterhuishouding, door de hogere wateropname en verdamping.
De schaduwrijke omstandigheden veroorzaken ook een koeler microklimaat. Dit is ongunstig voor warmteminnende diersoorten die in de bulten en slenken leven, zoals spinnen en kevers. Ook diersoorten die ruimtelijke variatie nodig hebben en enkele karakteristieke vlindersoorten worden door vermesting en verdroging bedreigd, omdat hierdoor de kwaliteit van hun voedsel vermindert.
Schema van de interacties tussen sphagnum en vaatplanten bij hoge en lage atmosferische stikstofdepositie.
Bron: OBN-Symposiumboek Duurzaam natuurherstel voor behoud van biodiversiteit (2004)
Verdroging
Verdroging kan op twee verschillende niveaus ingrijpen: regionaal en lokaal. Ingrepen in de regionale grondwaterhuishouding (zoals drinkwaterwinning en drainage voor de landbouw) kunnen de toestroom van grondwater naar hoogvenen sterk verminderen. Dit grondwater is rijk aan mineralen en essentieel voor het functioneren van een hoogveen. Bovendien kan via het grondwater kooldioxide (CO2) aangevoerd worden, dat een grote rol speelt in de groei van veenmossen, vooral in vroege successiestadia.
Op lokaal niveau leidt verdroging in hoogveen tot een grotere afbraak van het veen. Hierdoor neemt de bergingscapaciteit van het veen af en worden de verschillen in het waterpeil in natte en droge perioden groter. Als het watergehalte beneden een bepaald niveau zakt, stopt de veenmosgroei. Hogere planten kunnen met hun wortels bij het water en gaan door met groeien. Die groei leidt tot een verdere verlaging van het waterpeil en een versnelde veenafbraak. Daardoor komen weer extra voedingstoffen vrij. Zo werkt verdroging groei van hogere planten dubbel in de hand: door remming van de veenmosgroei én door stimulering van de veenafbraak.
Verandering in neerslagpatronen kunnen tot vergelijkbare effecten leiden.
Verlanding
In herstellend hoogveen kunnen zich, na vernattingsmaatregelen, drijftillen ontwikkelen. Deze spelen een rol in het verlandingsproces. In hoogvenen zorgt de mate van buffering en de chemische kwaliteit van het restveenmateriaal ervoor of de drijftil blijft drijven of niet. Zie ook het artikel ‘Sleutels tot herstel van hoogveen’ in het themanummer van Landschap over het nat zandlandschap.
Herstel en inrichting
Herstel van hoogveen
Doel van het herstel is dat zich weer een goed functionerend veenmosdek ontwikkelt. Dit veenmosdek (de acrotelm) heeft zelfregulerende hydrologische eigenschappen. Daardoor kan het hoogveensysteem zichzelf in stand houden bij wisselende omstandigheden.
Het herstelbeheer van hoogveen is gericht op de uitbreiding van actief hoogveen, op de kwaliteitsverbetering van herstellend hoogveen en op het herstel van gradiënten in zuurgraad en voedselrijkdom.
Het belangrijkste onderdeel van het herstelprogramma is het vooronderzoek, waarin een diagnose van de uitgangssituatie plaatsvindt. Er wordt een inventarisatie gemaakt van de aanwezige vegetatietypen en fauna-elementen. Ook worden de bestaande waterhuishouding en het resterende veenpakket geanalyseerd. Op basis van de diagnose wordt het herstel- en beheerplan opgesteld, met daarin de herstelmaatregelen en het schaalniveau. Een monitoringprogramma beoordeelt het effect van de maatregelen. Zo nodig vindt bijsturing plaats. Zie ook het rapport ‘Sleutels tot herstel van hoogveen’.
Naar aanleiding van het onderzoeksprogramma OBN Hoogvenen is een stappenplan voor herstelprojecten opgesteld, te vinden op de website Hoogveenherstel en in het OBN-rapport Perspectieven voor hoogveenherstel.
Stappenplan voor het uitvoeren van herstel- of beheersmaatregelen op basis van de resultaten verkregen in de eerste fase van het OBN-hoogveenonderzoek.
Bron: OBN-symposiumboek Duurzaam natuurherstel voor behoud van biodiversiteit (2014)
Vernattingsmaatregelen
De wijze van vernatting verschilt tussen witveen (het weinig vergane deel van het veenpakket) en zwartveen (de donkergekleurde, sterk gehumificeerde veenbodem). Na turfwinning is meestal alleen zwartveen overgebleven, maar soms is de oude toplaag teruggestort. Voor beide typen geldt dat de vernatting geleidelijk en ruimtelijk gefaseerd moet gebeuren. Daardoor heeft de nog aanwezige karakteristieke fauna de mogelijkheid om nieuwe geschikte leefomstandigheden te vinden. Verder moet alle drainage gestopt worden.
Voor zwartveenrestanten is er in de praktijk altijd sprake van inundatie (onderwaterzetting), vaak met permanent open water. Daarnaast kan gewerkt worden met een bufferzone. Verdeling in vakken (compartimentering) kan ook een strategie zijn. Bepaalde delen van het terrein krijgen een permanente plas-drassituatie, andere delen krijgen een functie als waterberging. Van hieruit kan in droge perioden water in de plas-drasdelen worden ingelaten. Doel is de ontwikkeling van een samenhangende functionele acrotelm die de compartimenten overstijgt. Bij het aanleggen van de compartimentering is het belangrijk dat de dammen geen belangrijke bestaande overgangen tussen droog en nat doorkruisen (zoals zandopduikingen in direct omliggend veen), zodat er gradiënten kunnen ontstaan. Zie ook de website Hoogveenherstel.
Bij witveenrestanten is een hervernatting tot in het maaiveld de beste herstelstrategie. Dit wordt bereikt door het afsluiten of dempen van sloten en door de aanleg van dammen. Deze aanpak heeft een heel positief effect op de vegetatie- en faunaontwikkeling.
Bij een dun veenpakket kan het van belang zijn dat het regionale grondwater tot in de veenbasis reikt. Hierdoor neemt wegzijging van water naar de ondergrond sterk af. Bovendien zorgt de zuurbuffering van dit grondwater voor een geringe stimulatie van de veenafbraak. Dat zorgt voor een verhoogde beschikbaarheid van kooldioxide en methaan en daarmee ook voor de groei van veenmossen.
De kansen voor hoogveen staan uitgebreid geschreven in het OBN-themanummer van Landschap, ‘Onderzoek nat zandlandschap’. Hier staat onder andere een sleutel in waarmee per veentype kan worden bepaald wat de meest kansrijke vernattingsmaatregel is.
Herintroductie sleutelsoorten
Voor een goed functionerende acrotelm is de aanwezigheid van een aantal bultvormende veenmossoorten noodzakelijk. In de delen van aangetaste hoogvenen waar deze sleutelsoorten niet aanwezig zijn, kan herintroductie overwogen worden. Bij het introduceren van bultvormende veenmossen in veenmosvegetatie is het aan te raden grotere oppervlakten te transplanteren. Anders bestaat het risico dat een groot deel van de bultvormende mossen overgroeid raakt.
Plaagdieren als gevolg van vernattingsmaatregelen
Vernattingsmaatregelen van hoogveenrestanten kunnen steekmuggenplagen tot gevolg hebben. Dat is met name het geval in geïsoleerde, tijdelijke wateren. Meestal verdwijnt dit probleem binnen een paar jaar, zeker als predatoren (zoals waterroofkevers) deel gaan uitmaken van de faunagemeenschap. Door het kappen van verbindende bomenrijen of struwelen kan voorkomen worden dat muggen in grote aantallen naar bewoond gebied oversteken. Goede communicatie met de omwonenden is altijd van groot belang en draagt bij aan het maatschappelijke draagvlak voor herstelbeheer.
Een ander risico bij vernatting is het ontstaan van grote populaties grauwe ganzen of van meeuwenkolonies. Indien het gevaar bestaat van overbemesting door de uitwerpselen, moet hierbij snel en drastisch worden ingegrepen.
Beheercasus
Fochteloërveen
Het Fochteloërveen is 2.600 hectare groot en aangewezen als Natura 2000-gebied, vooral vanwege de mogelijkheden voor herstel van ‘actief hoogveen’, dat zichzelf verjongt en in stand houdt. Een dergelijke aaneengesloten oppervlakte met mogelijkheden voor hoogveenherstel komt op landelijke schaal zeer weinig voor. Het gebied wordt gekenmerkt door zijn uitgestrektheid en openheid. Het is grotendeels boomloos, met uitzondering van enkele randgebieden met bossen. Karakteristiek is de aanwezigheid van zeer natte gebieden, waar regenwater blijft staan.
Door turfwinning en ontwatering binnen en buiten het Fochteloërveen is de grondwaterstand gedaald en is het gebied veel droger geworden. Er is een kleine kern met actief hoogveen aanwezig, maar het grootste deel van het veen is verdroogd. Ook de neerslag van stikstof heeft bijgedragen aan de achteruitgang van de natuur. Door deze ontwikkelingen is de natuur onder druk komen te staan waardoor bijzondere planten en dieren uit het gebied achteruit zijn gegaan of zijn verdwenen.
Het beheer is er op gericht om de waardevolle natuur in het gebied duurzaam te behouden. De verdroging wordt aangepakt door het herstel van de waterhuishouding. Hierdoor ontwikkelt zich hier en daar weer hoogveen. Het is nu de kunst om nieuwe hoogveenontwikkeling ook in een groter gebied voor elkaar te krijgen.
Ook worden er maatregelen genomen om het teveel aan stikstof af te voeren, zoals kleinschalig plaggen, maaien en afvoeren en begrazen met schapen en andere grazers.