N06.06 Zuur ven of hoogveenven
Algemeen
In of vlak onder de venbodem komen vaak ondoorlatende bodemlaagjes voor waardoor het ven water houdt, terwijl de omgeving droog is. Ze worden gevoed worden door regenwater en soms door grondwater dat nog sterk op regenwater lijkt. Het water in de vennen is matig zuur tot zuur en voedselarm. Meerstallen, vennen in het hoogveen, hebben dezelfde waterkwaliteit.
Het water in deze vennen is soms bruin van kleur door humuszuren. De vennen kunnen lang vegetatieloos zijn en de oevers bestaan dan uit zeggensoorten of uit soorten van Vochtige heide. De bodem is bedekt met venig materiaal. Zowel in het water als op de oevers kunnen hoogveenvegetaties tot ontwikkeling komen, toestroom van grondwater met kooldioxide versnelt dit proces. Het ven kan geheel bedekt raken met een trilveen van veenmossen, waarin zich een hoogveentje of zelfs een berkenbroek kan ontwikkelen.
Door het extreme milieu komen in zure vennen vooral specialisten voor, het gaat om waterkevers en libellen zoals de venglazenmaker en de noordse glazenmaker. De meeste planten van hoogvenen komen ook in deze vensystemen voor. Als er sprake is van een zeer lichte verrijking kunnen zeldzame planten als veenbloembies, dof veenmos, slangenwortel, kleinste of drijvende egelskop voorkomen. Heikikker en andere kikkers komen alleen voor onder niet te zure omstandigheden. Ook voor vogels als geoorde fuut en dodaars zijn de zure vennen van belang.
Zuur ven of hoogveenven is nationaal en internationaal van belang gezien de zeldzaamheid van hieraan gebonden soorten. De vennen kunnen vollediger gemeenschappen bevatten dan de hoogveenrestanten. Ze zijn daarom ook van belang als bron van soorten voor de hoogvenen. Zuur ven of hoogveenven wordt bedreigd door slechte luchtkwaliteit en verdroging, maar liggen vaak geïsoleerd in heide of bos en zijn daarom wat minder aangetast dan de lenshoogvenen.
Afbakening
- Het beheertype Zuur ven of hoogveenven omvat door regenwater gevoede, stilstaande wateren met een matig zuur tot zuur karakter. Het water kan een drijvende kragge van veenmossen bevatten.
- Volledig verlande vennen met hoogveenvegetaties behoren tot het beheertype Hoogveen.=
- Het beheertype komt voor in het Zandlandschap.
- Veenputten en meerstallen in hoogveengebieden worden gerekend tot Hoogveen.
Bron: BIJ12 Index Natuur en Landschap
Bedreigingen en kansen
Vermesting
Het venwater en de venbodem zijn van nature arm aan voor planten beschikbare stikstof en fosfaat. Een kleine toename van deze stoffen zorgt voor grotere soortenrijkdom, maar een sterke toename leidt tot afname van de biodiversiteit. Uiteindelijk verdwijnen vaak kenmerkende elementen van de vegetatie uit het ven, zoals drijftillen. Stikstofverrijking vindt in vennen in hoofdzaak plaats door aanvoer door de lucht en (bij deels door grondwater gevoede vennen) via het grondwater. Het grondwater raakt vermest met stikstof door uitspoeling van nitraat uit landbouwgronden en invang van stikstof door bossen.
Fosfaatverrijking vindt vooral plaats door aanvoer van fosfaatrijk water vanuit landbouwgebieden, door de aanwezigheid van grote hoeveelheden uitwerpselen van waterwild of grote grazers, of door inwaai van grote hoeveelheden boombladeren.
Vermesting leidt tot overheersing van een beperkt aantal soorten, tot de vorming van een sliblaag op bodem en oevers en tot het dichtgroeien van het ven vanuit de oever.
Zie ook figuur A in de vennensleutel. <vennensleutel is nog niet beschikbaar op deze website, volgt in Q2 2025>
Wijzigingen in de waterhuishouding
Sommige zure vennen worden mede gevoed door grondwater. Wanneer de aanvoer van grondwater afneemt, gaat dit ten koste van de aanvoer van koolstofdioxide en daarmee de vorming van hoogveenvegetaties. Vermindering van grondwateraanvoer leidt ook tot lagere waterstanden of uitdroging in de zomer, waardoor waterkerende veen- en humuslagen lek kunnen raken. Grondwaterafhankelijke vegetaties op de oever gaan bij verdroging achteruit. Drijftillen kunnen verloren gaan als gevolg van sterke waterpeilfluctuaties, wanneer de veenmoskragge droog komt te liggen.
Uitwerpselen
Grote groepen pleisterende of broedende ganzen kunnen het water sterk vermesten met hun uitwerpselen.
Klimaatverandering
Een nieuwe mogelijke bedreiging is de stijging van de temperatuur in Nederland als gevolg van klimaatverandering. Door de warmere zomers neemt in vensystemen de kans op droogvallen in de zomer toe, al zal het tegelijkertijd ook natter worden; het is dus nog te bezien wat de gevolgen op de lange termijn zullen zijn. Voor vennen met drijftillen of hoogveenachtige vegetaties is droogvallen ongunstig. In sommige hoogveenvennen treedt ook vermesting op doordat de afbraak van organisch materiaal sterk wordt gestimuleerd in het warmer wordende water.
Kansen zuur ven of hoogveenven
Een verhoogde kooldioxideconcentratie in de lucht leidt ook tot minder schaarste aan koolstof in het venwater. Voor veenmossen in hoogveenvennen is dat een positieve ontwikkeling, aangezien zij juist afhankelijk zijn van hoge concentraties kooldioxide.
Tot niet zo lang geleden waren hoge sulfaatconcentraties ervoor verantwoordelijk dat de vorming van methaan in de venbodem stopte. Hierdoor raakten veel drijftillen hun drijfvermogen kwijt en zonken. Tegenwoordig is de atmosferische zwaveldepositie sterk afgenomen en zijn de zwavelgehaltes in vennen aan het dalen. Dat biedt weer kansen voor de ontwikkeling van hoogveenvennen. Meer informatie is te vinden in het rapport: ‘Effectiviteit van herstelbeheer in vennen en duinplassen op de middellange termijn’.
Impressie van de successie in zure, koolstofgelimiteerde vennen en de belangrijkste natuurwaarden in de diverse stadia. Uitgegaan is van een ven in het oorspronkelijke, halfnatuurlijke heidelandschap.
Bron: Brouwer, E. et al, (2009), Effectiviteit van herstelbeheer in vennen en duinplassen op de middellange termijn
Impressie van de successie in hoogveenvennen en de belangrijkste natuurwaarden in de diverse stadia. Uitgegaan is van een ven in het oorspronkelijke, halfnatuurlijke heidelandschap.
Bron: Brouwer, E. et al, (2009), Effectiviteit van herstelbeheer in vennen en duinplassen op de middellange termijn
Herstel en inrichting
Herstel van zure vennen
Het belangrijkste doel van het herstel van hoogveenvennen is het herstellen en behouden van karakteristieke levensgemeenschappen. Om dit doel te bereiken, is het nodig om voor een gezonde waterhuishouding te zorgen en om ongewenste plantengroei te verwijderen. De aard en oorsprong van de vermesting moeten worden vastgesteld. Regenwaterafhankelijke vennen kunnen vermesten door stikstofaanvoer door de lucht. Vennen die mede gevoed worden door grondwater kunnen ook op die manier vervuild raken.
De verschillende aantastingsvormen treden vaak in gecombineerde vorm op. Voor maatregelen op maat is eerst een goede diagnose van de problemen nodig. Daarnaast is het van belang de nog aanwezige waardevolle natuurwaarden te inventariseren.
Om de juiste diagnose te kunnen stellen en het maatregelenpakket te kiezen dat daarbij past, is een vennensleutelontwikkeld. De website geeft ook informatie over ecologische sleutelprocessen die in vennen plaatsvinden. <vennensleutel is nog niet beschikbaar op deze website, volgt in Q2 2025>
Plaggen van de oever
Een belangrijk deel van de flora en fauna van vennen is afhankelijk van de oeverzone, het gedeelte tussen de laagwaterlijn en de hoogwaterlijn. Door de periodieke overstroming en door de voedselarme omstandigheden is er van nature vaak een open vegetatiestructuur op ten minste een deel van de oever. Met name door vermesting zijn van oorsprong voedselarme oeverdelen dichtgegroeid. Door deze plantengroei (inclusief de voedselrijke toplaag van de bodem) te verwijderen, kan de voedselarme situatie worden hersteld. Ook het maaien van ongewenste plantengroei en het verwijderen van bomen en bosopslag kan deel uitmaken van deze maatregel.
Plaggen kan overigens ook nadelig uitpakken: de natuurlijke ophoping van organische stof in de bodem leidt tot lagen die slecht water doorlaten en is daarom essentieel voor een goede waterhuishouding in de vennen. Plagwerkzaamheden kunnen dit proces vele jaren terugzetten.
Om het verlies van ruimtelijke overgangen en fauna tegen te gaan, verdient het de voorkeur om kleinschalig en gefaseerd te plaggen. Er zijn ook zeldzame soorten dieren, planten en paddenstoelen die juist afhankelijk zijn van de ruigere delen van de oever, of van broekbos. Een goede afweging tussen de huidige natuurwaarden en de noodzaak tot plaggen is dus altijd nodig. In het OBN-rapport ‘Drukbegrazing en chopperen als alternatieven voor plaggen natte heide‘ is meer informatie over dit onderwerp te vinden, evenals in de rapporten ‘De veenbasis’ en ‘Preadvies kleine ecotopen in de hydrologische gradiënt’.
Herstellen van grondwaterstromen
Verminderde toestroom van grondwater naar een ven kan bijvoorbeeld ontstaan door drainage van het inzijggebied of door bosaanplant. Door het ongedaan maken van de drainage en het kappen van bos kan de grondwaterstroom worden hersteld.
Als het grondwater verzuurd is of belast is met meststoffen, moet vaak eerst iets aan deze vervuiling worden gedaan. Er zijn geen maatregelen voorhanden om iets te doen aan de nutriëntenlast van het grondwater. Wel is het mogelijk meststoffen vast te leggen in de bodem of versneld uit het ven te laten verdwijnen. Hierbij moet een goede afweging worden gemaakt tussen de nadelen van vervuiling en de voordelen van toestromend koolstofdioxide. Zie ook het rapport ‘Hoogveenontwikkeling in veentjes en kleinschalige hoogveencomplexen op het Dwingelerveld’. Bij het herstel is het wel altijd belangrijk om voorzichtig te werk te gaan. Zure vennen en hoogvenen maken vaak onderdeel uit van een klein hydrologisch systeem en daarom kunnen kleine maatregelen relatief grote gevolgen hebben.
Begrazen
Begrazing kan de opslag van oevergewassen en struweel tegengaan en dus bijdragen aan succesvol venherstel. Er kunnen echter ook negatieve effecten aan verbonden zijn, zoals vermesting van het water door grazers. Vennen met verlandingsstadia, drijftillen, broekbossen en oevers met hoogveen- of trilveenplanten zijn bovendien zeer gevoelig voor betreding. Als in dergelijke situaties begrazingsbeheer wordt ingesteld, dan is uitrastering noodzakelijk om verlies van natuurwaarden te voorkomen.
Herintroductie
De verspreiding van soorten van ven tot ven verloopt voor waterplanten vaak zeer moeizaam, vooral bij geïsoleerd liggende vennen. Wanneer een soort volledig verdwenen is, maar de standplaatscondities wel volledig kunnen worden hersteld, valt herintroductie te overwegen. Dit geldt met name voor soorten die de herstelmaatregelen ondersteunen, zoals bultvormende veenmossen.
Beheercasus
Dwingelderveld
Aantastingen van de veentjes en natte heiden in het huidige Nationale Park Dwingelderveld kennen al een lange geschiedenis. Veel veentjes zijn in het verleden gedraineerd en/of uitgeveend en het gebied werd op grote schaal ontwaterd ten behoeve van turfwinning, akkerbouw en bosaanleg. In de belendende beekdalen werden peilverlagingen uitgevoerd, waardoor in neerslagarme perioden watertekorten ontstonden en de voor de vegetatie kritieke periodes met lage grondwaterstanden werden verlengd. Ook vestigden zich meeuwenkolonies in de veentjes. Eerst als gevolg van de enorme groei van open vuilstortplaatsen in Drenthe, later ook door extreme vernattingsmaatregelen. Door het afdekken van vuilstortplaatsen, het verstoren van broedsel en door vraat van vossen zijn deze kolonies inmiddels verdwenen, maar veel veentjes werden zodanig geëutrofieerd, dat de gevolgen daarvan nu nog in de vegetatie traceerbaar zijn.
Om de waterhuishouding te herstellen zijn vernattingmaatregelen genomen. Enerzijds betreft het interne maatregelen om regenwater vast te houden , zoals het dempen of afdammen van ontwaterende sloten en greppels of het ophogen van lage plaatsen in de veentjesrand, waar bij hoge standen het water overloopt. Anderzijds zijn er externe waterstand verhogende maatregelen, die uitgaan van vernatting van grotere veensystemen in het gebied. Het effect daarvan is een verdere stabilisatie van de waterstand en een grotere instroming van grondwater uit de omgeving naar de in de buurt liggende veentjes.
Daarnaast wordt een aantal aanvullende beheersmaatregelen getroffen. Door het kappen van bos langs de veentjesrand wordt eutrofiëring door bladafval te voorkomen en beschaduwing verminderd.
Er wordt kleinschalig geplagd, waarbij echter de randen van de veentjes wordt ontzien, om de uitbreiding van de weerstandsbiedende laag niet te verhinderen. Door vernatting zal de noodzaak om opslag uit de veentjes te verwijderen langzaam verdwijnen. De effecten van begrazing zullen in het algemeen beperkt zijn, en soms kan begrazing zelfs schadelijke gevolgen hebben.