N10.02 Vochtig hooiland

Beheertypen N10.02 Vochtig hooiland hoort bij:

N10 Vochtige schraalgraslanden

Beekdallandschap

Heuvellandschap

Laagveen- en zeekleilandschap

H6510 – Glanshaver- en vossenstaarthooilanden

Algemeen

Het gaat om bloemrijke graslanden, vaak geel van soorten als ratelaar, gewone roklaver,  moerasrolklaver, geel walstro, scherpe boterbloem, kruipende boterbloem of dotterbloem. Vochtighooiland is minder zeggenrijk dan nat schraaland. Ze zijn nu niet meer interessant voor boeren door hun lage productie en eiwit-arm gewas, maar ze behoorden ooit tot de betere graslanden.

Net als bij natte schraallanden zijn microgradiënten in het vochtgehalte belangrijk. De hooilanden langs de rivieren bijvoorbeeld zijn zeer gradiëntrijk met overgangen naar oeverwallen, rivierduintjes of kommen. In zeekleigebieden wordt het reliëf gevormd door de oorspronkelijke platen en kreken. In vochtig hooiland komen overgangen naar grote zeggenvegetaties en ruigten met moerasspirea voor Lokaal kan opslag plaatsvinden van wilgenstruwelen. Deze elementen zijn van belang voor vlinders of struweelvogels. Open landschappen kunnen van belang zijn voor weidevogels. Belangrijke gebieden met vochtig hooiland zijn te vinden in beekdalen, op hoge in cultuur gebrachte kwelders, langs (kleine) rivieren en in het veenweidegebied.

Vochtig hooiland langs de rivieren is internationaal belangrijk. Van bijzondere betekenis is wilde kievitsbloem. Een groot deel van de Europese populatie van deze soort komt in Nederland voor in de oeverlanden van Zwarte water en Overijsselse vecht. Vochtige hooilanden zijn nationaal van belang als leefgebied van o.a. kemphaan, watersnip, zomertaling, paapje, donker pimpernelblauwtje, rode vuurvlinder, moerasprinkhaan, zompsprinkhaan, harlekijn, weidekervel, trosdravik, wilde kievitsbloem, brede orchis, fijnstelige, kale, geplooid, slanke en spitslobbige vrouwenmantel, waterkruiskruid, zwartblauwe rapunzel, bosbies en adderwortel. Bovenveengraslanden zijn de laatste voorbeelden van in cultuur gebrachte hoogvenen.

Vochtige hooilanden zijn door ontginning, ontwatering en bemesting zeldzaam geworden. Deze graslanden wordt jaarlijks gehooid, soms twee maal al dan niet met nabeweiding. De graslanden worden doorgaans niet bemest. Om verzuring tegen te gaan kan, bij uitzondering, ruige stalmest of bekalking toegepast worden.

 

Afbakening

  • Vochtig hooiland omvat hooilanden (zie eerste alinea), al dan niet met nabeweiding. (Zie ook nat schraalland voor de afgrenzing met dit beheertype)
  • Vochtig hooiland omvat dotterbloem-, kievitsbloem- of pimpernelhooilanden, weidekervelgraslanden, veldrusschraallanden of de wat schralere bovenveengraslanden. (Zie ook nat schraalland voor de afgrenzing met dit beheertype)
  • Vochtig hooiland wordt ofwel vrijwel jaarlijks overstroomd door oppervlaktewater (o.a. langs de rivieren); staat onder invloed van uitredend kwelwater (beekdalen) of is gelegen op een veenbodem met een gemiddeld waterpeil van 20-30 cm. onder maaiveld, waarbij het peil in de zomer alleen gedurende korte tijd dieper kan wegzakken.
  • Het beheertype wordt jaarlijks gemaaid en het maaisel wordt afgevoerd.

 

Bron: BIJ12 Index Natuur en Landschap

Bedreigingen en kansen

Verdwenen door landbouwkundige ontwikkeling

Voor 1900 waren overal in Nederland graslanden op vochtige en natte bodems in gebruik als boerengrasland, om te voorzien in hooi als wintervoer voor het vee. Vochtige hooilanden waren een essentieel onderdeel van een groter landbouwkundig systeem van gemengde bedrijven. Door de lage ligging werden vochtige hooilanden regelmatig overstroomd door water van beken, rivieren of boezems. Hiermee werden voedingsstoffen en bufferstoffen aangevoerd, die de vegetatie en productie in stand hielden. Vanaf 1850 is door kunstmest, ontwatering en landbouwmechanisatie veel vochtig hooiland omgevormd tot hoog productief grasland.

 

Versnippering, verdroging, eutrofiëring

Veel vochtige hooilanden liggen nu geïsoleerd in landbouwgebieden. Door deze versnippering hebben veel vochtige hooilanden last van verdroging, verzuring, eutrofiëring en verruiging. Vochtige hooilanden lijden onder verdroging als gevolg van de ontwatering in omringende landbouwgebieden, en in beekdalen ook onder kunstmatig hoge zomerpeilen in veelal gekanaliseerde beken.

Verzuring is een natuurlijk proces, maar vond vroeger in de meeste bodems van natte voedselarme graslanden nauwelijks of heel langzaam plaats. Het proces werd tegengehouden door een toevoer van neutraliserende en bufferende stoffen door grond- of oppervlaktewater. Verzuring kan optreden bij de combinatie van verdroging en verruiging, en leidt tot overheersing van pitrus. Voor verzuring, eutrofiëring en verruiging is ook de kwaliteit van het oppervlaktewater van belang, omdat hierin vaak de nodige bufferstoffen ontbreken en er vaak nutriënten mee worden aangevoerd.

 

Afname waterkwaliteit in beekdalen

Vochtige hooilanden in beekdalen – maar ook in kwelderlandschappen en het rivierengebied – zijn afhankelijk van kwelwater en van overstromend water uit beken en rivieren. Dit water kan meststoffen aanvoeren en daarmee eutrofiëring veroorzaken. Verzuring kan optreden als dit water te weinig bufferende stoffen bevat. Dit leidt tot dilemma’s bij beheerders als verdroging optreedt terwijl het beschikbare water voedselrijk is.

Vochtige hooilanden die gevoed worden met kwel van diep grondwater hebben hier het minste last van. In de middenloopsystemen van beekdalen zijn veelal nog vochtige graslanden van een goede kwaliteit aan te treffen, zoals in het stroomdal van de Drentsche Aa en het Merkske. De hoge kwelintensiteit zorgt voor een grondwaterstand die verdroging opvangt. Tegelijkertijd zorgt de kwel voor ijzerrijke condities die gunstig zijn voor de handhaving van een hooguit matig voedselrijk en soortenrijk vochtig hooiland.

Het oppervlaktewater dat de vochtige hooilanden periodiek overstroomt, kan ongewenste meststoffen aanvoeren. Dit leidt tot floristische verarming en verruiging. Dankzij de eutrofiëring in de beekdalen van het oosten en zuidoosten van ons land kon bijvoorbeeld liesgras zich in de vorige eeuw uitbreiden, terwijl deze soort daar vroeger nauwelijks voorkwam.

 

Lage waterpeilen in veengebieden

Vochtige hooilanden in de veengebieden hebben te lijden onder de kunstmatig lage waterpeilen in de omringende landbouwgebieden. Hierdoor stroomt het schone oppervlaktewater uit de vochtige hooilanden met hoge waterpeilen naar de omringende landbouwgebieden, waardoor er een constante aanvoer van water nodig is. Dat is problematisch, omdat de kwaliteit van dat water niet altijd gegarandeerd kan worden. Dit kan zorgen voor eutrofiëring en verzuring.

Op de langere termijn levert deze geïsoleerde ligging van vochtige hooilanden in veenweidegebieden tot nog meer problemen. Het waterpeil in het omringende landbouwgebied is kunstmatig laag en veelal omgekeerd aan het natuurlijke waterpeil, met hoog zomerpeil en laag winterpeil. Dat zorgt dat de veenbodem daar oxideert, krimpt en inklinkt. Hierdoor daalt de veenbodem in landbouwgebieden, zodat de veenbodem in de vochtige hooilanden dankzij het hoge waterpeil hoger komen te liggen. Het zal in de toekomst daarom nog moeilijker worden om de vochtige hooilanden in veengebieden van voldoende water van goede kwaliteit te voorzien.

 

Verruiging

Verdroging en eutrofiëring leiden tot het verdwijnen van de typerende bloeiende grassen in vochtige hooilanden, en zorgen voor verruiging. Wat overblijft na een sterke verdroging en/of eutrofiëring in een vochtig hooiland zijn graslanden die overheerst worden door enkele soorten die typerend zijn voor verruiging, zoals rietgras. In vochtige hooilanden die sterk worden ontwaterd, kan verzuring optreden als de aanvoer van bufferend grond- of oppervlaktewater wegvalt.

Verruiging treedt ook op bij de omvorming van voormalige agrarische graslanden naar vochtig hooiland. Bij de verschraling van de bemeste graslanden met hoge waterpeilen treedt er vaak een dominantie op van één ongewenste soort, zoals pitrus of riet. In deze verschralingsgraslanden is er nog veel fosfaat beschikbaar, terwijl er dankzij verdroging en eutrofiëring ook een snelle verzuring in de wortelzone ontstaat.

 

Kans: Kaderrichtlijn Water

De doelen van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) kunnen volgens het OBN Deskundigenteam Beekdallandschap goed samengaan met herstel en ontwikkeling van vochtige hooilanden in beekdalen. De nadruk moet hierbij liggen op het herstel van morfologie en biologie op landschapsschaal. Alleen door te werken aan systeemherstel zullen afzonderlijke maatregelen effectief en duurzaam zijn. Bij de herinrichting van de Hagmolenbeek op Landgoed Twickel bij Delden zijn positieve ecologische resultaten gehaald, met in de flanken van de beek herstel van kwelzones met bosbies en waterviolier en een toenamen van vogel- en libellensoorten. Zie hiervoor beheertype N03.01 Beek en bron.

 

Kans: Weidevogelbeheer

Weidevogelbeheer is in de praktijk goed met het hooibeheer van vochtig hooiland te combineren. Het gaat hierbij om steltlopers als grutto en kievit en de in moeras en op open water voorkomende soorten als watersnip en slobeend.

Weidevogels hebben in als ze foerageren in maart en broeden in april een voorkeur voor vochtige tot natte graslanden. Uit recent onderzoek blijkt dat een hoger waterpeilen (tot circa 40 centimeter onder maaiveld) in combinatie met goed beheer zorgt voor meer weidevogels, met name grutto’s. Een aantal soorten (kemphaan, watersnip, slobeend, zomertaling) hebben bij vestiging op grasland een sterke voorkeur voor water in het maaiveld.

De grondwaterstand heeft voornamelijk een indirect effect op de weidevogels. Hogere waterpeilen gaan meestal gepaard met een minder intensief gebruik, en zorgen ook dat regenwormen naar de oppervlakte komen en bruikbaar zijn als voedsel voor de grutto’s en kieviten. Kuikens van weidevogels stellen weer andere eisen, omdat de insecten en spinnen die zij eten het meest voorkomen bij een waterpeil tussen 25 en 45 centimeter onder maaiveld.

Problemen met weidevogelbeheer in vochtig hooiland zijn vooral verdroging door omgekeerd peilbeheer, versnippering van broedgebieden en de steeds vroegere maaitijdstippen. Door deze combinatie van problemen worden de weidevogels ook steeds meer bedreigd door predatie. Een ander probleem is de openheid van vochtige hooilanden. Grutto’s en kieviten verlangen minimaal 35% openheid in een grasland om predatoren aan te zien komen, terwijl bij dotterbloemhooilanden een zeer gevarieerde openheid hoort.

Herstel en inrichting

Herstel van diversiteit op landschapsniveau

De meeste vochtige hooilanden lijden onder aantastingen omdat ze te klein zijn. Voor een duurzaam herstel is vergroting van de oppervlakte nodig. Bij herstel en inrichting zal op landschapsniveau moeten worden gewerkt, waarbij rekening gehouden wordt met het vochtig hooiland maar ook met externe hydrologie en milieuomstandigheden. Bij het vergroten van de oppervlakte van vochtig hooiland is ook aandacht nodig voor de verbetering van natuurtypen die verwant zijn aan vochtig hooiland. Zowel de flora als de fauna van vochtig hooiland heeft baat bij grote reservaten met een grote diversiteit aan gradiënten en natuurtypen van verschillende successiestadia. Beheertype N10.02 Vochtig hooiland kan onder goede omstandigheden omvormen naar het voedselarmere en floristisch rijkere beheertype N10.01 Nat schraalland.

De verschillende landschapstypen waar vochtig hooiland voorkomt, stellen verschillende eisen aan herstel en inrichting van vochtige hooilanden. In de beekdalen is het van belang de verdroging en eutrofiëring die vanuit de omgeving binnendringt te beperken. Dat kan door niet alleen het natte deel van het beekdal, maar ook de aangrenzende hoger gelegen infiltratiegebieden in het reservaat op te nemen. Bij het vergroten van de vochtige hooilanden in veengebieden is het herstel van één gelijk waterpeilniveau gewenst.

 

Ook externe hydrologie aanpakken

Een waterstandsverhoging wordt in de natte schraallandreservaten pas wezenlijk effectief als ook de hydrologie van de omgeving aangepast wordt en de toevoer van gebufferd grond- of oppervlaktewater. Daarvoor doen zich in ons land mogelijkheden voor in de hoger gelegen zandlandschappen rondom de beekdalen.

 

Beekdalen en kwel

In beekdalen is het herstel van de oorspronkelijke invloed van grondwater of kwel de beste manier om verdroogde vochtige hooilanden te herstellen. Dit verzekert in de meeste gevallen de aanvoer van relatief schoon water, dat niet voedselrijk is en lage concentraties fosfaat heeft en dat voldoende bufferende stoffen en ijzer bevat. Dit is ook goed uitgangspunt bij het verschralen van voedselrijke, voormalige agrarische graslanden. Soms zijn relatief simpele maatregelen, zoals het dempen van sloten en het opzetten van het beekpeil, toereikend om de invloed van grondwater en kwel te verbeteren.

 

Inlaat oppervlaktewater van goede kwaliteit

Waar herstel van de invloed van grondwater en kwel niet mogelijk is, kan de inlaat van oppervlaktewater bijdragen aan de vernatting. Dit water dient niet voedselrijk te zijn, en het liefst bufferende stoffen te bevatten die verzuring tegengaan. Bij gebruik van vervuild oppervlaktewater is voorzuivering met een helofytenfilter een optie. In veenpolders is het zaak om de wegzijging van water te beperken, bijvoorbeeld via de aanleg van een tussenboezem. Technisch is veel mogelijk, maar de kosten kunnen hoog zijn.

 

Bosopslag verwijderen als aanvullende maatregel

Bosopslag verwijderen is een aanvullende maatregel om te voorkomen dat hooiland dichtgroeit, en in mindere mate ook om afvoer van biomassa te bewerkstelligen. Dit vermindert de aanvoer van voedingsstoffen via bladval en de verdroging via verdamping. Overigens is een geringe oppervlakte wilgenstruweel wel waardevol voor de fauna, als nectarbron in het voorjaar en broedgelegenheid. Een kleine oppervlakte struweel handhaven door rotatiebeheer toe te passen is dus aan te raden wanneer de oppervlakte dit toelaat.

 

Plaggen werkt alleen bij verbetering hydrologie

In recent aangetaste, verruigde vochtige hooilanden met strooiselophoping levert plaggen vrijwel altijd op de korte termijn succes op. Plaggen werkt echter alleen als ook de hydrologische situatie wordt verbeterd. Terugkeer of nieuwe vestiging van soorten vormt daarbij veelal geen probleem. Er zijn situaties waar plaggen van natte voedselarme graslanden een minder goed effect heeft of averechts werkt. Soms kan bijvoorbeeld snelle herverzuring optreden. Bekalking van plagplekken of van infiltratiegebieden is een methode om dit effect teniet te doen.

 

Natuurontwikkeling door ontgronding op zandgronden

Vochtig hooiland kan op zandgronden uit voormalig landbouwgebied worden ontwikkeld door het afgraven van de voedselrijke bodem. Hiermee wordt de ophoping van stikstof en fosfaat door langdurige en intensieve bemesting grotendeels verwijderd. Het succes van de natuurontwikkeling na ontgronding is vaak sterk afhankelijk van de dispersie van planten en dieren uit de directe omgeving. Percelen die zijn omgeven door goed ontwikkelde vegetaties met bijbehorende fauna zijn het meest kansrijk. Na ontgronden wordt vaak integrale begrazing ingezet, waarbij runderen of schapen zaden kunnen verspreiden uit omliggende gebieden met natte en droge heide, zeggenvegetaties en heischrale graslanden.

Beheercasus

Herstel van schraallanden op Landgoed Staverden

In 1900 werd het beekdal en de schraalgraslanden op Landgoed Staverden gevoed vanuit heideveld en bossen. In 2010, tijdens de veldwerkplaats ‘Herstel van schraalgraslanden, is veel heide tot bos en landbouwgrond omgevormd. De intensieve landbouw beïnvloedt het beekdal. Aan de landbouwzijde is een forse toestroom van ijzerarm, nitraat- en sulfaatrijk water naar het beekdal, terwijl het water van oorsprong juist ijzerrijk, nitraat- en sulfaatarm is. Tijdens de veldwerkplaats werd een excursie georganiseerd lang zes locaties, waar Geldersch Landschap op het landgoed werkt aan een ‘levend landschap’ met bloemrijke graslanden, akkers, koeien en een rijke cultuurhistorie.

 

Veldwerkplaats Herstel van vochtig schraalland op voormalige landbouwgronden

In het Natura 2000-gebied Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek is in de afgelopen jaren voormalige landbouwgrond omgevormd naar vochtig schraalland. De eerste resultaten hiervan zijn vastgelegd in het verslag van de Veldwerkplaats ‘Herstel van vochtig schraalland op voormalige landbouwgronden’ van 14 juli 2016. Diverse methoden, zoals het uitstrooien van maaisel en het enten van bodem, zijn experimenteel toegepast om een zo compleet mogelijk ecosysteem te creëren. Een systeem waarin niet alleen de basale soorten aanwezig zijn, maar ook unieke sleutelsoorten en de verschillende interacties tussen die soorten.

Gerelateerde OBN onderzoeken

Habitatselectie en overleving kievitskuikens in graslanden

- jan 2023

Invloed van met nutriënten verrijkt grondwater op kwelafhankelijke ecosystemen

- jan 2020

Effecten van ruige stalmest op de botanische kwaliteit van Vochtig hooiland (N10.02)

- sep 2019

Heischrale graslanden

Gerelateerde overige publicaties

Effecten van natuurherstel op de broeikasgasbalans van natuurgebieden

- jul 2024

HANDREIKING voor de omvorming van voormalige landbouwgronden naar schrale natuur

- jul 2023

Poster Faunavriendelijk maaibeheer in natuurgebieden

- aug 2022

Gerelateerde activiteiten

Komende activiteiten

20 mrt 2025Veldwerkplaats

Bodembiologie

Afgeronde activiteiten

18 jan 2024Webinar

Selecteren van zaden: hoe voorkomen we floravervalsing?

14 dec 2023Webinar

Omvorming landbouwgrond tot schrale natuur

19 okt 2023Webinar

De ene braam is de andere niet