Home > Natuur- en beheertypen > N11 Droge schraalgraslanden > N11.01 Droog schraalgrasland

N11.01 Droog schraalgrasland

Beheertypen N11.01 Droog schraalgrasland hoort bij:

N11 Droge schraalgraslanden

Beekdallandschap

Heuvellandschap

Rivierenlandschap

H5130 – Jeneverbesstruwelen

H6110 – Pionierbegroeiingen op rotsbodem

Algemeen

Naast soortenrijke korte vegetaties zijn ook overgangen met zoomvegetaties en struwelen (met o.a. sleedoorn, rozen of jeneverbes) van belang voor de hier vaak aanwezige hoge soortenrijkdom. Dit geldt ook voor dagzomend krijtgesteente in kalkgraslanden, als bijzonder droog micromileu met o.a. bijbehorende vetplanten. Ze zijn van belang voor verschillende soortgroepen: vaatplanten, paddestoelen, mossen, vlinders, sprinkhanen en andere insecten.

Droog schraalland is afhankelijk van voldoende basenrijkdom. Meestal levert de bodem deze basen, maar of via water (bv. korte overstroming) of door sedimentatie van vers zand, kunnen ook bufferstoffen van elders aangevoerd worden. Ook mieren of mollen kunnen een rol spelen door niet uitgeloogd zand naar de oppervlakte te brengen. Droog schraalland is op zeer arme zandgronden vaak aanwezig langs paden of vormt een overgang vaak tussen heide en vochtig hooiland. Op lemige zandbodems en op rivierduinen kan droog schraalland op grotere oppervlakten voorkomen. In Zuid-Limburg gaat het om hellinggraslanden, waarin zowel heischrale graslanden als kalkgraslanden voorkomen. Er zijn vaak gradiënten aanwezig in basenrijkdom of vocht, die voor overgangen naar andere graslanden of heiden zorgen.

Droge Schraalanden zijn zeldzaam in het West-Europese laagland en zijn op Europees niveau van grote waarde, vooral de heischrale vegetaties en stroomdalgraslanden langs de grote rivieren. Zinkweiden zijn uiterst zeldzaam en beperkt zich in Nederland tot een enkele locatie in het geuldal. Ook nationaal is droog schraalland van belang ondermeer als leefgebied van: tijmblauwtje, aardbeivlinder, bruin dikkopje, bruin blauwtje, bruine vuurvlinder, klaverblauwtje, sleedoornpage, kalkgraslanddikkopje, veldparelmoervlinder, koninginnepage, veldkrekel, zoemertje, rapunzelklokje, harige ratelaar, gulden sleutelbloem, gestreepte klaver, gewone en liggende vleugeltjesbloem, geel zonneroosje, valkruid, heidezegge, rozenkransje, gelobde maanvaren, zilverhaver, kleine pimpernel, betonie, berggamander, bevertjes, breed fakkelgras, duitse gentiaan, voorjaarsganzerik, voorjaarszegge, veldgentiaan, wondklaver, wilde tijm, welriekende agrimonie, zacht vetkruid, tripmadam, breukkruid, zwolse anjer, stijf hardgras, zinkboerenkers, zinkviooltje en vele orchideeën.

Door ontginning, verzuring en bemesting is droog schraalland in Nederland vrijwel verdwenen en het voorkomen van de vele karakteristieke soorten is ernstig bedreigd. De belangrijkste bedreiging voor de restanten van droog schraalland is vermesting in de vorm van stikstofdepositie waardoor de soorten van het schraalland worden verdrongen door algemene grassen. Droge schraallanden kennen meestal een lange geschiedenis van begrazing. De graslanden worden doorgaans niet bemest.

 

Afbakening

  • Droog schraalland omvat droge graslanden met lage open vegetatie die gedomineerd worden door kenmerkende soorten en vegetaties van heischraal grasland, kalkgrasland, droog stroomdalgrasland of zinkweide. Soortenarme droge graslanden, zonder deze kenmerkende soorten en vegetaties, worden gerekend tot het beheertype kruiden- en faunarijk grasland.
  • Droge schrale graslanden in het duingebied behoren bij het beheertype Open duin.

 

Bron: BIJ12 Index Natuur en Landschap

Bedreigingen en kansen

Stoppen van gebruik of beheer

Tot voor kort waren vrijwel alle droge schraallanden in Nederland zogenoemde half-natuurlijke vegetaties, die door beweiding of hooien lange tijd in stand kunnen worden gehouden. Recentelijk zijn in het rivierengebied beperkte arealen stroomdalgrasland toegevoegd, onder andere door de terugkeer van minerale bodems in inrichtingsprojecten en doordat actieve oeverwallen uit agrarisch beheer zijn gehaald. Bij verwaarlozing of stoppen van dit gebruik of beheer gaan hoge grassen domineren, raakt de vegetatie vervilt door ophoping van strooisel en uiteindelijk vaak begroeid met struweel of bos. Afname van karakteristieke soorten vindt soms al binnen enkele jaren plaats en binnen een termijn van enkele decennia (twintig tot vijftig jaar in het geval van kalkgraslanden) is het beheertype droog schraalland volledig verdwenen.

 

Te intensief gebruik of beheer

Droge schraallanden zijn afhankelijk van beheer, maar zeer intensief gebruik of beheer kan tot verstoring van het systeem leiden. Bij intensieve begrazing of integrale maaibeurten tijdens het groeiseizoen verdwijnen karakteristieke vegetatiestructuren en het bloemaanbod (al dan niet tijdelijk) en kan er schade of sterfte optreden aan karakteristieke planten- en diersoorten (onder andere veldparelmoervlinder) op kalkgraslanden: Zie rapport Uitbreiding en herstel van Zuid-Limburgse hellingschraallanden. 

Met name in de fase van herstelbeheer of maatregelen om de invloed van hoge stikstofdepositie te mitigeren (zoals in de PAS) wordt vaak gepoogd extra nutriënten af te voeren en worden de eisen die de karakteristieke planten- en diersoorten stellen soms uit het oog verloren. Relictpopulaties kunnen zo ‘in het zicht van de haven’ alsnog verdwijnen.

 

Verzuring door atmosferische depositie

Bodemverzuring is een belangrijke oorzaak van de achteruitgang van de droge schraallanden, met name stabiele, zwakgebufferde heischrale graslanden en stroomdalvegetaties (vooral langs de IJssel) die niet meer periodiek overstroomd worden door gebufferd water of sediment. De zeer goed gebufferde kalkgraslanden en de door rivierdynamiek beïnvloedde stroomdalgraslanden (vooral langs de Waal) hebben niet of nauwelijks last van verzuring. Voor zinkweiden kan lichte verzuring zelfs positief uitpakken omdat dit de beschikbaarheid van zink verhoogt.

Oorzaak van verzuring is atmosferische depositie van eerst zwavel- en later vooral stikstofverbindingen. Hoewel zwaveldepositie sterk is afgenomen, is de erfenis van de verzuring door zwavel vaak nog wel in de bodem aanwezig. Door de aanvoer van zure verbindingen verschuift het bufferingsmechanisme, wat de beschikbaarheid van voor de plant belangrijke voedingsstoffen als calcium, magnesium en kalium verlaagt. De concentraties van metalen, vooral aluminium, in het bodemvocht stijgen juist; voor veel plantensoorten van heischrale graslanden zijn deze ionen toxisch. Ook daalt de mineralisatie- en nitrificatiesnelheid in verzuurde bodem; dit leidt tot zowel een sterkere accumulatie van strooisel als een verandering in de minerale stikstofvorm. Wanneer karakteristieke plantensoorten voornamelijk voorkomen op locaties met bioturbatie (waar vers bodemmateriaal omhoog wordt gewerkt  door bijvoorbeeld mollen of mieren),  is dat een duidelijke aanwijzing voor verzuringsproblematiek.

 

Vermesting door atmosferische stikstofdepositie

Droge schraallanden zijn door hun zwakke tot redelijk goede buffering gevoelig voor vermesting door atmosferische stikstofdepositie, zeker wanneer deze depositie ligt boven een drempelwaarde (kritische depositiewaarde) van 12.2 (heischraal grasland), 14,7 (zinkweiden), 17,5 (stroomdalgraslanden)  of 21,1 (kalkgraslanden) kg/ha/jaar. Verhoogde stikstof leidt tot vergrassing en daarmee tot een drastische vermindering van soortdiversiteit. In kalkgraslanden gaat gevinde kortsteel overheersen, wat alle stikstof in het systeem vasthoudt. In heischrale graslanden leidt stikstofdepositie meestal tot sterke overheersing van bochtige smele of gewoon struisgras.

 

Versnippering en afname areaal

Door ontginning en intensivering van agrarisch gebruik het overgrote deel van dit beheertype in de afgelopen eeuw verdwenen. Andere belangrijke oorzaken van habitatvernietiging van stroomdalgraslanden zijn zand- en grindwinning (vooral langs de Maas) en aanleg van infrastructurele werken zoals wegen, oeverwerken en verzwaarde dijken. Het kleine areaal droog schraalland dat resteert, ligt ruimtelijk sterk versnipperd in kleine oppervlaktes in het landschap. De kleine deelpopulaties van karakteristieke planten- en diersoorten op deze ‘eilandjes’ zijn door hun geringe omvang veel gevoeliger voor plotselinge veranderingen (bijvoorbeeld door weersomstandigheden of beheeringrepen) dan grote populaties en de kans dat karakteristieke soorten de geïsoleerd liggende terreinen (her)koloniseren is klein.

Voor alle soorten van droge schraallanden is afname van geschikt areaal een bedreiging en voor de meeste soorten ook versnippering. Dier- en plantensoorten van stroomdalgraslanden zijn het minst gevoelig voor versnippering, aangezien deze soorten zich langs rivieren – in ieder geval stroomafwaarts – redelijk makkelijk verspreiden. Echter, ook hier is de beperkte omvang van de groeiplaatsen van stroomdalgrasland een punt van zorg. Vrijwel alle restanten liggen tegenwoordig in relatief kleine natuurreservaten. Hierdoor zijn de mogelijkheden voor uitwisseling van genen tussen populaties beperkt en is de concurrentie met algemene plantensoorten die in nog grotere hoeveelheden door de rivier worden aangevoerd groot. Recent OBN-onderzoek heeft aangetoond dat de versnippering in ieder geval voor veel karakteristieke vlinders, mieren, sprinkhanen en loopkevers van kalkgraslanden een groot probleem vormt (Rapport Uitbreiding en herstel van Zuid-Limburgse hellingschraallanden).

 

Vergraving door infrawerken en zandwinning

Zeker langs de Limburgse Maas zijn veel stroomdalgraslandvegetaties verdwenen door weggraven bij de grote oeverwerken van de jaren zestig en zeventig. Het ging hierbij veelal om unieke, soortenrijke vormen op oude terrasranden, met soorten als grote tijm, lathyruswikke en tripmadam. Ook recentelijk zijn nog oude terrasranden en stroomrugsituaties met waardevol stroomdalgrasland weggegraven, zoals bij zandwinningen rond Lomm en geulaanleg rond Brakel. De gebrekkige bescherming van veel zeldzame stroomdalflora in de Natuurbeschermingswet maakt het eenvoudiger om het behoud van deze vegetaties bij vergravingsprojecten en dijkaanleg te omzeilen.

 

Inspoelen meststoffen uit landbouw in kalkgraslanden

Kalkgraslanden in natuurreservaten kunnen worden bedreigd door vermesting vanuit aangrenzende bemeste landbouwgronden. Hiervan is geen sprake wanneer er een bosrand of struweel aanwezig is tussen de landbouwgronden op het hooggelegen plateau en het kalkgrasland die de mest invangt. Onderzoek uit de Eifel toont aan dat directe nutriëntenverrijking uit bovengelegen akkers of grasland leidt tot een sterke degradatie qua soortensamenstelling in een randzone van zeker 5 tot 10 meter. In deze zone komen nu vooral soorten uit voedselrijkere graslanden voor en veel minder kenmerkende kalkgraslandsoorten.

 

Gebrek aan overstroming stroomdalgraslanden

In de uiterwaarden is vooral de vastlegging van de rivier een probleem, waardoor er geen nieuwe oeverwallen en rivierduinen kunnen worden gevormd. In veel rivierduinen en rivierdalranden die door de aanleg van dijken werden afgesneden van de rivier heeft het achterwege blijven van overstroming bovendien geleid tot sterke verzuring. De kortstondige overstromingen, een of twee keer per jaar, zijn essentieel voor het tegengaan van verzuring en strooiselophoping, maar blijven tegenwoordig jarenlang uit of treden helemaal niet meer op.

 

Afname areaal zinkweiden

Sinds het beëindigen van de zinkwinning in 1950 is de zinkconcentratie in zinkweides tegenwoordig beduidend lager, wat leidt tot achteruitgang van de zinkflora. Ook het gebruik van kunstmest draagt bij aan ‘alkalinisering’: een verhoging van de pH van de bodem, waardoor de zinkbeschikbaarheid afbneemt. Zowel het dalende zinkgehalte als de verhoogde fosfaatbeschikbaarheid door de bemesting bevordert de uitbreiding van de grassen, vooral gewoon struisgras en gestreepte witbol  en achteruitgang van de zinkflora.

Momenteel komt de zinkflora in Nederland vrijwel alleen nog voor op een enkel weilandje op de bovenrand van een buitenbocht van de Geul. Een ernstige bedreiging voor de achteruitgang van de zinkfora in dit reservaat is de afkalving van de oever. Deze afkalving treedt op door het kronkelen of ‘meanderen’ van de Geul in combinatie met het uittreden van kwelwater vanuit de hoger gelegen omgeving. De laatste zinkweide van Nederland dreigt binnen afzienbare tijd te verdwijnen, tenzij er maatregelen worden genomen die de afkalving tegengaan.

Mogelijkerwijs speelt ook de aanplant van populieren in het terrein een rol bij de achteruitgang van de zinkflora. Hierdoor neemt de beschaduwing van de zinkweide toe en dat is ongunstig voor de zinkflora die lichtminnend is. Een bijkomend negatief effect is dat populieren wellicht bijdragen aan vermesting van het gebied. De populieren hebben wellicht ook een positief effect op de overleving van kiemlingen na plaggen; de beschaduwing maakt dat de bodem minder sterk verdroogt.

Daarnaast vormt het afgraven van mierennesten van de gele weidemier een bedreiging in het gebied. Op deze nesten komt de zinkflora uitbundig voor, waarschijnlijk omdat de mieren zinkrijke bodem aan de oppervlakte brengen en zaden ingraven. De nesten worden afgegraven voor de winning van de miereneieren en poppen, waarschijnlijk om als voer voor huisdieren te dienen.

 

Kans: Voormalige mergelgroeves

In voormalige mergelgroeves is soms ruimte om nieuw kalkgraslanden te creëren bovenop het voedselrijke afdekmateriaal, waardoor beheerkosten lager worden en een hogere biodiversiteit tot stand komt. Hier is nog weinig ervaring mee, het is nog in een experimenteel stadium, zoals 6 hectare in ENCI-groeve (Rapport Beheer en inrichting van mergelgroeves en rotsen)

 

Kans: Omvormen landbouwgebieden

Het omvormen van landbouwgebieden tot kalkgraslanden zal ook helpen sterk versnipperde populaties dier- en plantensoorten te verbinden en te laten uitbreiden. Hierbij zijn drastische inrichtingsmaatregelen noodzakelijk om de ‘fosfaaterfenis’ te verwijderen en de bodem weer tot leven te brengen. Hoger gelegen aangrenzend land aankopen en als natuurgebied beheren voorkomt directe toevoer van nutriënten uit akkers en daarmee verruiging. Zie het rapport Uitbreiding en herstel van Zuid-Limburgse hellingschraallanden.

 

Kans: Stroomdalgrasland door natuurlijke rivierprocessen

Natuurlijke rivierprocessen krijgen in Nederland steeds meer ruimte, vooral door natuurontwikkelingsprojecten waarbij agrarische graslanden worden teruggegeven aan de natuur. Stroomdalgrasland kan zich opmerkelijk snel herstellen na herinrichting. Op verschillende plaatsen zijn al pioniervormen van het stroomdalgrasland ontstaan, en lokaal volwaardige stroomdalgraslandvegetaties. Veel typische soorten breiden zich in de laatste jaren sterk uit. Studie door de Flora- en Faunawerkgroep Gelderse Poort naar de ruimtelijke dynamiek van stroomdalplanten in de Gelderse Poort toont het belang aan van dynamiek, aanwezigheid van zaadbronnen en vestigingsplekken (schaal) voor herkolonisatie. Zie artikel in de Levende Natuur over ruimtelijke dynamiek van stroomdalplanten in de Gelderse Poort.

 

Kans: Uitgekiende inrichting en afwerking

In het rivierengebied liggen goede kansen voor uitbreiding van stroomdalvegetaties in inrichtings- en hoogwaterprojecten. Cruciaal is dat hierbij relatief hooggelegen, droge uitgangssituaties van zand of grind worden gerealiseerd. Juist deze schrale, kalkrijke uitgangssituaties maken een snelle vestiging van (zeldzame) stroomdalsoorten mogelijk. Langs de Rijntakken en de Benedenmaas betekent dit veelal een zandige afwerking en het behoud van droge stroomruggen en hoge oeverwalsituatie, gekoppeld aan het verwijderen van bouwvoor. Langs de Grensmaas betekent dit extra aandacht voor het realiseren van hoge grindmilieus en een schrale afwerking van dekgrondbergingen, in onder andere het Grensmaasproject en bij hoogwatergeulprojecten. Langs de Noord-Limburgse Terrassenmaas moet men extra zorgvuldige omgaan met schrale terrasranden in zowel inrichtingsprojecten als bij aanstaande dijkaanleg.

Herstel en inrichting

Begrazen is effectief

Begrazen zorgt voor afvoer van biomassa en nutriënten, vermindert strooiselophoping en gaat vervilting tegen.
Geïntensiveerde beweiding met mergellandschapen blijkt een goede optie om in kalkgraslanden, op een wat langere termijn van vijf tot tien jaar, de dominantie van gevinde kortsteel terug te dringen en de diversiteit weer te doen toenemen. Geïntensiveerde begrazing heeft echter ook ongewenste negatieve effecten op diersoorten in kalkgraslanden en moet niet integraal worden toegepast wanneer er relictpopulaties van karakteristieke soorten aanwezig zijn die niet verloren mogen gaan.
In kalkgraslanden blijkt begrazen van de vegetatie in de zomer (begin augustus) in plaats van in de herfst de effectiefste manier om verruiging in drie tot vier jaar terug te dringen en kenmerkende kalkgraslandsoorten te doen toenemen. Om daarbij de fauna te behouden is het aan te bevelen bij een dergelijk herstelregime gefaseerd uit te voeren en jaarlijks wisselende delen van de vegetatie niet te begrazen. Wanneer schaapskuddes overdag grazen en aan het einde van de middag verplaatst worden naar een stal of parkeerweide vindt er een veel grotere afvoer van nutriënten plaats dan wanneer de kuddes op het terrein blijven staan
In zinkweides kan het opvoeren van de begrazingsdruk vervilting tegengaan. Vervilting komt zinkflora niet ten goede en staat in het bijzonder de hervestiging van soorten op plekken waar ze zijn verdwenen in de weg.

 

Maaien

Maaien en afvoeren zorgt voor afvoer biomassa en nutriënten, vermindert strooiselophoping en gaat vervilting tegen.
In kalkgraslanden blijkt maaien van de vegetatie in de zomer (begin augustus) in plaats van in de herfst de effectiefste manier om het aandeel van gevinde kortsteel binnen drie tot vier jaar terug te dringen en veel kenmerkende kalkgraslandsoorten te doen toenemen. Om daarbij de fauna te behouden is het aan te bevelen bij een dergelijk herstelregime jaarlijks wisselende delen van de vegetatie niet te maaien.
In kalkgraslanden die verrijkt zijn met stikstof, fosfor en kalium is maaien in de zomer met afvoer van het hooi een goede methode om de oorspronkelijke, kruidenrijke te herstellen, mits er nog zaadbronnen in de vorm van restpopulaties en in de bodem aanwezig zijn, en er niet te hoge fosfaatniveaus aanwezig zijn. Het terugkeren van kalkgraslandvegetatie kan tot wel twintig jaar duren. Opvallend is dat het herstelproces duidelijk langzamer en minder effectief verloopt na een periode van mestgiften met veel fosfaat.
In voormalige landbouwgronden die pas recent uit productie zijn genomen zijn de fosfaat-waarden vele malen hoger geworden en zijn veelal geen zaadbronnen meer aanwezig. In deze terreinen lijkt maaien en afvoeren of begrazen niet effectief.
In zinkweides is handmatig maaien een alternatieve herstelmethode van vervilting, in combinatie met het afvoeren van het maaisel. Machinaal maaien is niet mogelijk omdat de bulten van de gele weidemier dan schade oplopen, terwijl die cruciaal zijn voor het behoud van de zinkflora.
Stroomdalgraslanden die achteruit zijn gegaan door een gebrek aan beheer hebben vaak nog wel het vermogen zich enigszins te herstellen door het in maaibeheer nemen of over te gaan tot extensieve beweiding. De kans op herstel is groter naarmate er meer soorten van het stroomdalgrasland aanwezig zijn en naarmate er minder stapeling van organisch materiaal en verzuring heeft plaatsgevonden.

 

Plaggen en afgraven

Voor het herstellen van zinkweides kan afplaggen van de fosfaatverrijkte bodemlaag helpen pionierssituaties te creëren die zinkflora een kans geven. Dat kan worden bewerkstelligd door af te plaggen totdat de bodemcondities op die plek voldoen aan de randvoorwaarden voor groei van de zinkflora. Alleen plaatselijk oppervlakkig omwoelen van de bodem of verwijderen van de verviltingslaag is daarvoor onvoldoende.
Voor door vermesting aangetaste droge heischrale graslanden blijkt kleinschalig plaggen een effectieve herstelmaatregel. Belangrijk is altijd bij het plaggen restpopulaties van doelsoorten te sparen. Het is ook essentieel om enige jaren na het herstelbeheer weer instandhoudingsbeheer te gaan uitvoeren. Het uitblijven van maaien of begrazen kan ertoe leiden dat het positieve effect van herstel alsnog teniet wordt gedaan.

 

Opslag verwijderen

Om verbost kalkgrasland te herstellen is verwijdering van struweel of boomopslag noodzakelijk. Begrazing in de zomer (juli-augustus) gaat opslag van houtige soorten op kalkgraslanden beter tegen dan begrazing in de herfst. Aanvullend verwijderen van opslag is als reguliere maatregel vaak noodzakelijk om kalkgraslanden open te houden.

 

Toevoegen bufferstoffen

Ter bestrijding van verzuring is het aan te bevelen verzuurde heischrale graslanden na het plaggen te bekalken met 2000 kg/ha (dolokal), bij voorkeur snel na plaggen. Na het plaggen kan namelijk ammoniumophoping ontstaan, wat de terugkeer van bedreigde soorten van heischrale graslanden in de weg staat. Deze ammoniumophoping treedt direct na het plaggen op, duurt veelal anderhalf tot twee jaar en is vastgesteld in zowel droge als in natte heischrale graslanden en heiden, vooral onder zure omstandigheden.
Voor fauna lijkt deze kalkgift echter ongewenste neveneffecten te kunnen hebben, in ieder geval in heide. Zie OBN -rapport Fosfaattoevoeging Heide

 

Herintroductie soorten

Een knelpunt in herstelbeheer is de terugkeer van soorten. Dat heeft verschillende oorzaken: de korte levensduur van de zaadvoorraad in de bodem, het geringe verspreidingsvermogen van de bedreigde plantensoorten, en de geïsoleerde positie van de natuurterreinen in het Nederlandse landschap. In zulke situaties is herintroductie van plantensoorten een optie via uitzaaien van vitale zaden uit grote populaties op plekken waar is geplagd en de bodemchemie reeds voldoende hersteld is. Dit gaat ook op de ontwikkeling van droog heischraal grasland en kalkgrasland na adequate ontgronding. Een andere optie is het uitleggen van vers maaisel uit een soortenrijk ‘donorgebied’. Wanneer dit ook als doel heeft om diersoorten te herintroduceren moet het maaisel zo snel mogelijk na maaien en zonder het samen te persen worden overgebracht naar het doelgebied. Echter ook voor het overbrengen van plantensoorten is het gebruik van vers maaisel en directe toediening na maaien een vereiste. Dit heeft op voormalige landbouwgrond geleid tot sterk versnelde ontwikkeling richting doelvegetatie (kalkgrasland , zie daarvoor bijvoorbeeld OBN monitoring Bemelerberg en droog heischraalgrasland). Recent is ook gebleken dat voor de ontwikkeling van droog heischraal grasland op voormalige landbouwgrond het enten met bodem samen met additiie van vers maaisel nauwelijks tot betere ontwikkeling leidt in vergelijking met alleen additie van vers maaisel (eventueel verrijkt met vitale zaden van zeldzame soorten).

De vestiging van stroomdalplanten in stroomdalgrasland wordt sterk bevorderd indien zand wordt bijgemengd uit een stroomdalgrasland met een zaadbank, want dan kunnen soorten uit die zaadbank ontkiemen.
Een andere optie herstel van grazige lijnvormige elementen (bermen en taluds) als verbindingszones. Zie ook het OBN-rapport Verkenning Herstel kleinschalige lijnvormige infrastructuur Heuvelland

 

Toestaan rivierdynamiek

Voor herstel en duurzame handhaving van soortenrijke stroomdalgraslanden is de rivierdynamiek onmisbaar. Overstroming met rivierwater en zand- of slibafzetting zorgt dan voor de nodige periodieke ‘oplading’ van de bodem met basen en voedselarm zand en creëert daarnaast ook open plekken met mineraal zand waar zaadjes kunnen kiemen.

Beheercasus

Herstel van hellingschraalland op de Verlengde Winkelberg

Ontgronden heeft hier geleid tot een significante en langdurige verlaging van de voor planten beschikbare concentratie fosfaat en stikstof. De soortenrijkdom en dichtheid aan planten, insecten en bodemmesofauna is toegenomen in alle proefvlakken waar maatregelen zijn uitgevoerd. Voor vaatplanten leidde het opbrengen van maaisel uit een goed ontwikkeld reservaat na ontgronden tot de vestiging van een groot aantal karakteristieke schraalgraslandsoorten, waaronder meer dan twintig Rode Lijst-soorten. Voor vlinders, wantsen en bijen bleek maaisel opbrengen eveneens een meerwaarde te hebben. Voor een aantal andere insectengroepen werden de hoogste dichtheden aan typische schraalgraslandsoorten juist gemeten in het ontgronde proefvlak zonder maaisel. Of op voormalige landbouwgrond daadwerkelijk ontwikkeling tot de prioritaire habitattypen kalkgrasland (H6210) of heischraal grasland (H6230) mogelijk is, hangt sterk af van de lokale bodemcondities en is met dit onderzoek niet onomstotelijk vastgesteld. Rapport Uitbreiding en herstel van Zuid-Limburgse hellingschraallanden 

 

Aanleg kalkgrasland in mergelgroeve Zuid-Limburg

In dit OBN-project is onderzocht welke maatregelen kunnen leiden tot de instandhouding of uitbreiding van de aanwezige natuurwaarden in Limburgse mergelgroeves en kalkrotsen, waaronder de Natura2000-soorten en -habitats. Op basis van bestaande verspreidingsgegevens, literatuur en de kennis en ervaring van beheerders en soortexperts is een analyse gemaakt van de geologie, hydrologie en ecologie van dagbouwmergelgroeves en rotsen. De resultaten hiervan zijn vertaald naar adviezen voor beheer en inrichting van mergelgroeves. Infoblad Veldwerkplaats Beheer en inrichting van mergelsgroeves en kalkrotsen.

Varianten droog schraalland

Kalkgrasland

Kalkgraslanden komen voor op plaatsen met kalkgesteente in de ondiepe ondergrond, en zijn in Nederland beperkt tot Zuid-Limburg. Door hun schrale karakter en kalkrijke droge ondergrond bieden de kalkgraslandhellingen vestigingsmogelijkheden aan tal van planten van open, onbeschaduwde groeiplaatsen. Ook de soortenrijkdom aan insecten en andere ongewervelden is ongekend hoog in de kalkgraslanden. Aan de orchideeënrijkdom kent de Europese handleiding voor de habitatrichtlijn bijzondere waarde toe; dit maakt kalkgrasland een prioritair habitattype.

Bodem
De kalkgraslandvegetatie wortelt in een bodem die door verwering van het onderliggende kalkgesteente is ontstaan. Deze bodem heeft een hoge pH (pH = 7-8), een hoog kalkgehalte (in de A-horizont 10-35 % CaCO3) en een groot vermogen voedingsstoffen te binden. Door de eeuwenlange traditionele begrazing zonder  of met een geringe extra bemesting zijn kalkgraslanden voedselarm geworden. Omdat kalkgraslanden op hellingen in het heuvelland liggen, bevinden ze zich minimaal enkele meters tot vele tientallen meters boven het grondwaterniveau; de bodem is sterk waterdoorlatend. Het ondiep liggend kalksteen, de droge bodem en een enigszins open vegetatiestructuur zorgen voor een warmer en droger microklimaat dan in graslanden van andere varianten.

Habitattype
Binnen Natura 2000 valt deze variant onder het habitattype H6210 Kalkgraslanden

 

Zinkweide

Zinkweides komen in Nederland in zeer klein oppervlak voor, alleen langs de Geul, vlakbij de grens met België.  Het betrfet secundaire groeiplaatsen, die zijn ontstaan bij mijnen. Natuurlijke groeiplaatsen komen met name voor in gebergten waar metaalhoudende gesteenten aan het oppervlak komen. De Nederlandse begroeiingen van zinkplanten zijn Europees bezien nauwelijks van betekenis. Daar staat echter tegenover dat sommige van de kenmerkende soorten, waaronder het zinkviooltje, een dermate klein verspreidingsgebied hebben en een dusdanig gering aantal groeiplaatsen, dat elk verlies een aderlating betekent.

Habitattype
Binnen Natura 2000 valt deze variant onder het habitattype H6130 Zinkweiden

 

Heischraal grasland

Droge heischrale graslanden of borstelgraslanden zijn vegetaties op voedselarme, meestal zwak zure, vaak wat lemige zandbodems. Grasachtigen bepalen het aspect van de begroeiing, maar kruiden en heidestruiken kunnen eveneens talrijk zijn. In Europa zijn ze wijdverspreid en komen over grote oppervlakten voor in gebergten. In het laagland zijn ze zeldzamer; in Nederland komt naar verhouding een betrekkelijk grote oppervlakte ervan voor.

Bodem
Kenmerkend voor de heischrale graslanden is dat de pH van de bodem waarop zij voorkomen zich bevindt tussen pH 4,5-6 en er een zuurbuffering plaatsvindt door kationuitwisseling. Goed ontwikkelde heischrale graslanden hebben een lage aluminium/calcium-verhouding in de bodem.
De droge heischrale graslanden liggen in inzijgingsgebieden en zijn voor hun buffering vooral afhankelijk van leemhoudend of minder verweerd bodemmateriaal. Ze zijn in Nederland voor een deel antropogeen ontstaan.

Habitattype
Binnen Natura 2000 valt deze variant onder het habitattype H6230 Heischrale graslanden

 

Stroomdalgrasland

De stroomdalgraslanden zijn te vinden op de van nature hogere terreingedeelten van de riviersystemen, zoals oeverwallen, stroomruggen, rivierduinen en op oude terrasranden. De Nederlandse stroomdalgraslanden zijn soortenrijke, relatief open, grazige begroeiingen op droge of matig droge, voedselarme, zandige of zavelige en veelal kalkhoudende groeiplaatsen langs de rivieren. De bodem bestaat meestal uit zand.

Vorming
Vanouds werden de stroomdalgraslanden een of twee keer per jaar kortstondig overstroomd, met uitzondering van de graslanden op hoge locaties, zoals hoge rivierduinen of de kruin van de winterdijk. De overstroming voorkomt sterke verzuring, bovendien wordt een groot deel van het strooisel afgevoerd met het water. Soms is een incidentele aanrijking met basenrijk rivierwater via de wortelzone al voldoende om stroomdalgrasland optimaal te houden. De belangrijkste sturende processen bij ontstaan en behoud van stroomdalgraslanden in een natuurlijke situatie zijn begrazing, rivierdynamiek (overstroming, zandafzetting, erosie), winddynamiek (nodig voor rivierduinvorming) en ijsgang.

Habitattype
Binnen Natura 2000 valt deze variant onder het habitattype H6210 Stroomdalgraslanden

Gerelateerde OBN onderzoeken

Heischrale graslanden

- jan 2023

Kansen voor heischraal grasland in het heuvelland

- jan 2021

Vervolgmonitoring herstel van kruiden- en faunarijke graslanden in het droge zandlandschap

- jan 2020

Fosfaattoevoeging heide

- okt 2019

Gerelateerde overige publicaties

Maaistrategieën voor insectvriendelijk maaibeheer

- feb 2025

HANDREIKING voor de omvorming van voormalige landbouwgronden naar schrale natuur

- jul 2023

Stikstofgevoeligheid en maatregelen op de Utrechtse heuvelrug vergeleken met de Veluwe

- jun 2022

Gerelateerde activiteiten

Komende activiteiten

20 mrt 2025Veldwerkplaats

Bodembiologie

16 apr 2025Veldwerkplaats

Insectvriendelijk maaibeheer

Afgeronde activiteiten

18 jan 2024Webinar

Selecteren van zaden: hoe voorkomen we floravervalsing?

14 dec 2023Webinar

Omvorming landbouwgrond tot schrale natuur

19 okt 2023Webinar

De ene braam is de andere niet