N12.01 Bloemdijk

Beheertypen N12.01 Bloemdijk hoort bij:

N12 Rijke graslanden en akkers

Rivierenlandschap

H6120 – Stroomdalgraslanden

H6510 – Glanshaver- en vossenstaarthooilanden

Algemeen

Ze hebben hun waterkerende functie vaak verloren (niet altijd) en worden extensief begraasd of gehooid. Bloemdijken kunnen belangrijke cultuurhistorische monumenten zijn en zijn van belang voor graslanden en struwelen. De variatie en afwisseling kan groot zijn door verschillen in microklimaat, afgetrapte randen langs schapenpaadjes en vochtige stukken aan de voet van de dijk.

Europees gezien zijn de Nederlandse bloemdijken uniek te noemen en van belang door het hierop voorkomende glanshaverhooiland. Bloemdijken zijn van belang voor planten, zoals klaversoorten, wilde uien en soorten van kalkrijke zomen en ruigten, dagvlinders en zoogdieren. De vegetaties behoren tot glanshaverhooiland, droge graslanden, en ruigten van het marjoleinverbond. Er vindt extensieve beweiding plaats, of er wordt 1 of 2 keer per jaar gehooid. Het aantal bloemdijken van goede kwaliteit is, onder meer door dijkverzwaringen en intensiever beheer, sterk afgenomen en nu vrij klein. Door verschraling en begrazing met een kudde kan de rijkdom vergroot worden, de kudde zorgt ook voor transport van zaden en daarmee voor genetische uitwisseling. De graslanden worden doorgaans niet bemest.

 

Afbakening

  • Het beheertype Bloemdijk komt uitsluitend voor op dijken en omvat zeer kruidenrijke, min of meer schrale, graslanden.
  • Tot 20% van het beheertype kan bestaan uit struweel.

 

Bron: BIJ12 Index Natuur en Landschap

 

Bedreigingen en kansen

Wegvallen landbouwkundige functie

Dijkhellingen zijn voor de landbouw tegenwoordig niet meer zo interessant. Ze zijn moeilijk inpasbaar in de moderne bedrijfsvoering van de intensieve veehouderij. De grote lengte aan veekerende rasters die nodig zijn maken de kosten erg hoog. Ook kan de afwezigheid van drinkwater voor het vee een probleem opleveren. Het gevolg is dat veel van deze dijkhellingen niet meer in agrarisch gebruik zijn. Ze worden aan hun lot overgelaten of zijn inmiddels in beheer overgenomen door een van de terreinbeherende instanties.

 

Tekortschietend beheer

Het in standhouden van de bloemrijke vegetaties vergt een beheer dat zoveel mogelijk aansluit bij het ouderwetse agrarische gebruik. Het betekent dus altijd een beheer met beweiding, hooiland of een combinatie daarvan. Zodra één of andere vorm van beheer achterwege blijft, slaat de natuurlijk successie toe, aangejaagd door de neerslag uit de lucht van vermestende stoffen. Het leidt tot een grasdominantie die overgaat in een dominantie van brandnetels, bramenstruweel, uiteindelijk overgaand struweel of bosvorming.

 

Overbegrazing

Plaatselijk zijn nog particulieren die hobbydieren op dijken laten grazen, wat niet zelden leidt tot een overbegrazing en gemillimeterde vegetatie op volledig dicht getrapte bodem. Jaarrondbegrazing met schapen geeft eenzelfde beeld waarbij de natuurwaarden sterk onder druk staan.

 

Maaisel en bagger

Veel dijken in het agrarisch cultuurlandschap worden langs één of beide zijden geflankeerd door sloten of watergangen die het waterpeil in het naastliggend landbouwgebied reguleren. Deze worden over het algemeen jaarlijks gemaaid en met een tussenperiode van enkele jaren ook uitgebaggerd. Daarbij is veelal een ontvangstplicht voor de naastliggende grondeigenaar die dit maaisel of baggerspecie om en om dienen te accepteren. Wordt dit materiaal op de dijkhelling aangebracht dan veroorzaakt dit het daaropvolgend jaar meteen een sterke verruiging die het hele talud nadelig kan beïnvloeden en het resultaat van jaren intensief beheer teniet kan doen.

 

Aanplant bomen

Dijktaluds worden, voor zover ze geen waterkerende functie hebben, vaak met laanbomen ingeplant. Hun landschappelijke betekenis is dan ook groot. In die zin wordt wel gesproken over ‘dijken als de ruggengraat van het landschap’. Een te dicht plantverband of zelfs meerdere rijen bomen op het talud geven veel schaduw en bladval. Dit kan een goede ontwikkeling van bloemrijke vegetaties in de weg staan. In sommige gevallen zijn dijktaluds volledig met struweel ingeplant. Het ging dan om inrichtingswerken die werden aangestuurd door landschapsplannen in ruilverkavelingsverband. Dergelijke taluds geven geen mogelijkheden voor bloemrijke vegetaties en ook hun belang voor fauna is beperkt. Alleen zangvogels vinden hier nog wat van hun gading.

Herstel en inrichting

Geschikte dijken

Op nagenoeg iedere dijk kunnen via een goed beheer soortenrijke bloemdijkvegetaties tot ontwikkeling komen. Echter, hoe meer de omstandigheden van het betreffende dijkvak afwijkt van de ideale situatie, hoe meer moeite het kost om via het beheer tot goede resultaten te komen. Het beheer op een flauw, schaduwrijk talud, georiënteerd op het noorden op een kleidijk, zal intensief moeten zijn en een lange tijd consequent moeten worden uitgevoerd om tot het gewenste eindbeeld te komen. Het kan dan gaan om periodes van tien jaar of langer. Bij huidig niveau stikstofdepositie lijkt een gangbaar beheer van één maal per jaar maaien en afvoeren niet voldoende om de verruiging tegen te gaan, zelfs niet onder ideale omstandigheden.

 

Intensiveren beweiding

Extensieve beweiding leidt tot een gevarieerde mozaïekvegetatie. Beweiding leidt echter niet tot verschraling aangezien er niet of nauwelijks voedingsstoffen worden afgevoerd. Extensief beweide dijkhellingen zullen dan ook na verloop van tijd verruigen. De beweidingsdruk opvoeren is een methode om dominantie van een aantal ruigtesoorten terug te dringen. Dit dient echter slechts tijdelijk te gebeuren aangezien ook alle gewenste plantensoorten sterk worden teruggedrongen. Een tijdelijke, hoge beweidingsdruk, waarna de beweidingsdruk weer tot normaal niveau wordt teruggebracht, is een goede manier om soortenrijke vegetaties in stand te houden. Wanneer dergelijke maatregelen genomen moeten worden, hoe groot de beweidingsdruk moet zijn en hoe lang deze moet worden aangehouden, kan niet in algemene zin worden aangegeven. Dit zal van geval tot geval bekeken moeten worden en is onder meer afhankelijk van de abiotische omstandigheden en het beheer in de afgelopen periode.

Intensivering maaibeheer

Ook bloemdijken die al jaren als bloemdijk worden beheerd en jaarlijks worden gemaaid, zijn vaak in meerdere of mindere mate verruigd. Intensivering van het maaibeheer is dan ook noodzakelijk. Hoe eerder in het seizoen wordt gemaaid, des te groter de hoeveelheid biomassa is die kan worden afgevoerd. Verruigde dijken kunnen dan ook een opknapbeurt krijgen door ze al (veel) vroeger in het jaar te maaien. Afhankelijk van de temperatuur en neerslag in het voorjaar en daardoor de groeisnelheid van met name de grassen, kan daarbij gedacht worden aan een eerste maaibeurt eind april, mei of begin juni. Dit vroege maaitijdsstip onderdrukt dominante grassoorten. Na deze maaibeurt zal de vegetatie een hergroei te zien geven die desgewenst in de nazomer nog een keer kan worden gemaaid en afgevoerd. Door dus twee maal per groeiseizoen te maaien kan de verruiging worden terug gedrongen. Vooral op de wat zwaardere gronden zal dit intensievere maaibeheer wellicht een aantal jaren achtereen moeten worden volgehouden. Meest waarschijnlijk nog zal het een cyclus moeten zijn van bijvoorbeeld vijf jaar achtereen één maal maaien in de nazomer, gevolgd door een jaar waarin twee maal wordt gemaaid.

Opties voor intensivering maaibeheer:

  • Één maal jaarlijks maaien maar maaitijdstip vervroegen. In plaats van september of later in het jaar, maaien in juli of augustus. Vooral inzetbaar op dijken met een lichte verruiging en op zandige bodem.
  • Maaien in combinatie met direct afzuigen van de vegetatie. Er zijn goede resultaten geboekt met deze methode, dit is echter ongunstig voor ongewervelden en moet dus altijd gezien worden als een tijdelijke maatregel.
  • Overgaan op twee maal per jaar maaien. Eerste maaitijdstip zodra vegetatie kniehoog is, eind april, mei of begin juni. Moment van maaien is afhankelijk van temperatuur en neerslag in het voorjaar. Rekening houden met beschermde soorten en werken volgens protocollen Wet Natuurbescherming. Tweede maaitijdstip vanaf half augustus tot eind september.

 

Vervolgbeheer: maaien in combinatie met nabeweiding

Zodra de verruiging door een meer intensief maaibeheer is teruggedrongen kan de structuur van de vegetatie worden versterkt door begrazing toe te passen. Schapen grazen de vegetatie kort, runderen wat langer en ruiger. Plaatselijk intensieve beweiding leidt tot open getrapte taluds. Deze zijn van belang voor kieming van annuellen als ruige anjer, fijne ooievaarsbek en grote leeuwenklauw. Maaibeheer in combinatie combineert van beide beheersvormen het beste. Verschraling door maaien en afvoeren, versterken structuur en openheid vegetatie door begrazing.

 

Afvoeren maaisel en bagger

Beheertype 12.01 moet gezien worden als een schraal grasland. Maaisel of bagger uit naastliggende sloot of watergang dient dan ook altijd afgevoerd te worden. Daarover moeten afspraken gemaakt worden met aanpalende grondeigenaren en de uitvoerende instantie (meestal een waterschap).

Lees meer over herstelbeheer in het artikel ‘Klepelen en opzuigen succesvol bij dijkbeheer’.

Over paddenstoelen op bloemdijken, pagina 217 – 220, (2013)

Ontwikkeling van vegetaties op bloemdijken. Bij intensivering beheer gaan de ontwikkelingen naar rechts; bij te extensief of wegvallen beheer naar links.
Bron: dijkenactieplan Zeeland.

Theoretisch overzicht van de ideale dijk: een combinatie van open en schraal tot gesloten en voedselrijk.

Beheercasus

Zak van Zuid-Beveland

Natuurmonumenten is in de Zak van Zuid-Beveland in 2016 begonnen met het twee maal maaien van een aantal bloemdijken. Al eind april/begin mei werd gemaaid met een tweede snede in augustus. Eind april/begin mei zijn veel grassen al vrij ver uitgegroeid en vlak daarna komen ze in bloei. De meeste energie van de grassen zit op dat moment bovengronds. Maaien is dan meest effectief. Kruiden zijn dan nog veel minder ver uitgegroeid en hebben daardoor minder last van het maaien en kunnen daarna alsnog uitgroeien en tot bloei komen. De concurrentieverhouding tussen de grassen en de kruiden zou daarmee dus verschuiven in positieve zin voor de kruiden. De eerste resultaten zijn hoopvol en geven in het veld meteen ook een zichtbaar resultaat. Zoals het idee ook was, komen de kruiden op de in mei gemaaide dijken, bijvoorbeeld marjolein en agrimonie, veel meer tot hun recht en is het gras niet meer in bloei gekomen. Bij de in april gemaaide dijken was het resultaat minder duidelijk, waarschijnlijk veroorzaakt door een koud voorjaar.

 

Ruige anjer

Kleinschalig plaggen ten behoeve van ruige anjer door Stichting Landschapsbeheer Zeeland. Op diverse bloemdijken in onder meer de Zak van Zuid-Beveland en op Tholen zijn groeiplaatsen bekend van de ruige anjer. Door vergrassing of verruiging gaan veel groeiplaatsen achteruit, vooral omdat kiemingsmogelijkheden op open grond verdwijnen. Beschadigen van de bodem is in dat opzicht gunstig en kan worden gerealiseerd door kleinschalig te plaggen in de directe omgeving van de groeiplaats. Dit kan handmatig worden uitgevoerd door eenvoudig met spade wat zoden oppervlakkig af te steken. Er zijn goede resultaten mee geboekt. De daaropvolgende jaren kon de ruige anjer soms met vele tientallen kiemplantjes tevoorschijn komen.

Opgemerkt moet worden dat plaggen altijd beperkt moet blijven tot kleine en oppervlakkig afgestoken gedeelten. Dijken moeten namelijk ook beschouwd worden als een cultuurhistorisch element waarvan het grondlichaam gespaard dient te worden.

Andere voorbeeldgebieden: Zuid-Beveland, Zeeuws-Vlaanderen, Slachtedyk, voormalige zuiderzeedijk, en Gelderse Poort en IJssel.

Gerelateerde OBN onderzoeken

Helaas, geen gerelateerde OBN onderzoeken gevonden.

Gerelateerde overige publicaties

Bestrijding van dijkviltbraam in Zeeland

- jul 2024

Bramenland Nederland – Soortenrijkdom en natuurwaarde

- mei 2024

Actieplan natuurbeheer binnendijken Provincie Zeeland

- mei 2005

Gerelateerde activiteiten

Komende activiteiten

20 mrt 2025Veldwerkplaats

Bodembiologie

Afgeronde activiteiten

19 okt 2023Webinar

De ene braam is de andere niet