N12.03 Glanshaverhooiland
Algemeen
Dominantie van glanshaver komt vaak voor, maar soms zijn andere hoge grassen, bijvoorbeeld, goudhaver, zachte haver of grote vossestaart dominant. Grote vossestaart graslanden, vaak met echte koekoeksbloem of veldgerst, vormen overgangen naar vochtig hooiland en komen ondermeer voor in afgestuwde riviertrajecten.
Graslanden van een goede kwaliteit kennen een grote kruidenrijkdom. Ten opzichte van andere graslanden zijn opvallend veel schermbloemigen te vinden. Ook de inwendige structuur van deze graslanden is rijk, de hoge grassen vormen een open scherm de kruiden komen minder hoog en vormen soms zelfs twee onderlagen. De graslanden kunnen structuurrijk zijn met overgangen naar zoomvegetaties (o.a. Marjoleinverbond) of ruigten.
Glanshaverhooiland komt vaak voor in gradiëntrijke gebieden. In reliëfrijke uiterwaarden staat op de hogere delen droog schraalland en komen in de lagere delen vochtig hooiland of overstromingsgrasland voor. In het verleden was het areaal Glanshaverhooiland groter dan tegenwoordig. Door intensiever agrarisch gebruik is veel verloren gegaan. Goede vormen van het beheertype zijn in Nederland zeldzaam geworden.
Glanshaverhooland is op Europees niveau van waarde. Het is van nationaal belang voor diverse soorten zoals: beemdkroon, beemdooievaarsbek, bochtige klaver, brede ereprijs, graslathyrus, grote centaurie, veldsalie, kluwenklokje, paarse, oosterse en gele morgenster, weidegeelster, ruige leeuwetand, grote en kleine bevernel, ruige weegbree, ruige leeuwetand, rapunzelklokje, klavervreter, geelgors, putter, grauwe gors, kneu, paapje, patrijs, en dwergmuis en veldspitsmuis. Glanshaverhooiland is van zeer groot belang als leefgebied voor kwartelkoning. De graslanden worden doorgaans niet bemest. Om verzuring tegen te gaan kan, bij uitzondering, ruige stalmest of bekalking toegepast worden.
Afbakening
- Het beheertype Glanshaverhooiland omvat door hoog opgaande grassen en kruiden gedomineerde graslanden, en bevat de volgende soorten van de glanshaver-associatie: hoge abundantie van glanshaver, eventueel met andere grassen zoals goudhaver, kropaar, timoteegras, grote vossenstaart, zachte haver én tenminste twee andere kenmerkende soorten: margriet, gele morgenster, knolboterbloem, knoopkruid, karwijvarkenskervel, wilde peen, hopklaver, gewone rolklaver, geel walstro of aardaker.
- Glanshaverhooiland op dijken worden tot het beheertype bloemdijk gerekend.
- Natte hooilanden: kievitsbloem-, weidekervel- of grote pimpernelhooiland worden tot vochtig hooiland gerekend.
- Het beheertype wordt jaarlijks gemaaid en het maaisel afgevoerd.
Bron: BIJ12 Index Natuur en Landschap
Bedreigingen en kansen
Vermesting
Glanshaverhooilanden mogen niet bemest worden. Voedselrijke omstandigheden kunnen echter het gevolg zijn van bemesting in het verleden of (in de lagere delen) overstroming met voedselrijk rivierwater, en van stikstofdepositie. Ook te extensief maaibeheer waarbij de productie onvoldoende wordt afgevoerd leidt tot verruiging.
Te voedselrijke omstandigheden leiden tot slechter ontwikkelde vegetaties. Goed ontwikkelde glanshaverhooilanden zijn kruidenrijke vegetaties. Meestal zijn er twee vegetatielagen: een onderlaag met veel rozetplanten en vlinderbloemigen en een bovenlaag van hoogopschietende grassen en kruiden (vooral schermbloemigen). Meerdere voor dit beheertype kwalificerende plantensoorten komen geregeld voor. Er is sprake van een open structuur, zodat er voldoende licht op de bodem kan vallen voor zaad om te kiemen.
Slechter ontwikkelde glanshaverhooilanden zijn minder kruidenrijk en worden gedomineerd door forse grassen (rietzwenkgras, kropaar, kweek, glanshaver), forse kruiden als fluitenkruid en gewone berenklauw en eventueel ruigtesoorten (als grote brandnetel, boerenwormkruid, dauwbraam, akkerdistel). Kwalificerende plantensoorten komen maar zeer beperkt voor of ontbreken. Als er te weinig biomassa wordt afgevoerd hoopt zich een dikke strooisellaag op. In deze vervilte laag kan zaad slecht kiemen en kunnen jonge planten zich moeilijk ontwikkelen.
Verdroging
Overstromingen in de winter zijn een vereiste voor goed ontwikkeld glanshaverhooilanden. Afname van winterinundatie in frequentie en duur leidt tot afname van het areaal (opschuiven op de gradiënt naar lagere standplaatsen) en ontwikkeling naar drogere graslandtypen.
Verzuring
Goed ontwikkelde glanshaverhooilanden komen uitsluitend voor op locaties met een kalkhoudende of kalkrijke bodem. Omdat kalk oplost, spoelt deze in de loop van de tijd uit waardoor de bovengrond verzuurd. Dit heeft een negatief effecten op de karakteristieke soorten van glanshaverhooiland. Op zeer kalkrijke gronden, zoals löss en krijtverweringsbodems duurt dit proces zeer lang, maar op matig kalkrijke bodems (zoals in het rivierengebied) kan dit proces aanzienlijk sneller gaan. Van nature wordt bij de incidentele inundaties met rivierwater een geringe hoeveelheid kalkhoudend sediment afgezet, waardoor de kalkrijkdom van de bovengrond op peil blijft. Door aanpassingen in het rivierbeheer is de frequentie en duur van inundaties ingrijpend veranderd, in welke mate en richting verschilt per riviertak. Ook is een deel van de glanshaverhooilanden buiten het bereik van overstromingen komen te liggen. Hierdoor verzuren de bodem en gaan de vegetaties achteruit.
Begrazing
Een bedreiging van heel andere aard is het grootschalig en integraal begrazen van uiterwaarden, zonder dat daarbij delen gemaaid worden. Glanshaverhooiland moet minimaal één keer gemaaid worden, bij uitsluitend begrazing gaat het grasland over in kamgrasland (intensief) of ruigte (extensief) en meestal een mozaïek van beide.
Kans: Ruimte voor de Rivier
Ruimte voor de rivier biedt kansen om agrarische percelen om te zetten in natuur, behalve als uiterwaarden zeer laag afgegraven worden om heel veel water te bergen. Rijkswaterstaat streeft naar zo min mogelijk bos in de uiterwaarden. Glanshaverhooiland is in dit geval een goed alternatief; glanshaver is de vervangingsgemeenschap van de matig droge bossen in de uiterwaarden.
Herstel en inrichting
Extra maaien
Extra maaien of maaien in plaats van nabeweiden kan een goede maatregel zijn tegen verrijking en verruiging. Bij een hoge voedselrijkdom en een hogere grasproductie kan twee keer of in extreme gevallen zelfs drie keer gemaaid worden. Hierdoor verschralen de graslanden veel sneller.
Bloten, slepen en rollen kan in nog niet goed ontwikkelde glanshaverhooilanden een zinnige maatregel zijn omdat het de grasgroei stimuleert en dus de verschraling versnelt.
Nabeweiden
Waar dat nog niet gebeurt, kan tegen verruiging nabeweiding worden geïntroduceerd. Indien dit al gedaan wordt, kan nabeweiding met een hogere veebezetting een oplossing zijn. Nabeweiden is minder effectief in het afvoeren van voedingsstoffen dan maaien, maar heeft als neveneffect dat het grasland rijker aan structuur wordt – van belang voor fauna – en dat er open plekken (trapgaten) ontstaan, waar soorten kunnen kiemen. Dit gebeurt vooral in al redelijk verschraalde graslanden; als de voedselrijkdom nog heel hoog is, heeft het minder effect.
Kleinschalig plaggen
Voor zeldzame soorten kan het goed zijn dichtbij bestaande groeiplaatsen om stukjes te plaggen. Dat zorgt voor open plaatsen waar deze soorten kunnen kiemen. Dit betreft een tijdelijke maatregel die alleen lokaal wordt toegepast om de populatie van heel zeldzame soorten te ondersteunen en te voorkomen dat deze (nationaal, regionaal of eventueel lokaal) uitsterven.
Bekalken tegen verzuring
Om verzuring tegen te gaan kan incidenteel kalk of kalkhoudende stoffen worden toegediend. Dat gebeurt als soorten van tamelijk zure omstandigheden (gewone veldbies, muizenoor, gewoon struisgras e.d.) op de voorgrond gaan treden, terwijl de kwalificerende soorten van het type verdwijnen.
De benodigde dosis is afhankelijk van de gebruikte kalkmeststof en de mate van verzuring. De neutraliserende werking van kalkmeststoffen wordt aangeduid met de term neutraliserende waarde (nw); in veel gevallen ligt deze tussen ca. 50 en 60. In die range zal het doorgaans gaan om een kalkgift tussen ca. 250 en 750 kg/ha/jaar. Hoe vaak bekalking nodig is, kan per situatie verschillen.
Bekalk in beginsel in het vroege voorjaar. In uiterwaarden waar overstroming op kan treden kan beter kort na de eerste maaibeurt worden bekalkt. Dan kan de bekalkende waarde zo goed mogelijk benut worden voordat de kalk af- of wegspoelt bij eventuele inundatie.
Inzaaien
De goed ontwikkelde glanshaverhooilanden liggen nogal verspreid en sommige zeer geisoleerd, bijvoorbeeld op dijken. Als er voldoende bronpopulaties aanwezig zijn en verspreiding via rivierwater mogelijk is, zoals in de Gelderse Poort, duiken bij natuurontwikkeling vaak bijzondere soorten op, terwijl op andere plekken deze ontwikkelingen niet of veel trager gaan. Bij geheel geïsoleerde locaties (niet overstroomd) kan inzaaien noodzakelijk zijn om een goed glanshaverhooiland te ontwikkelen.
Beheercasus
Biesbosch
In de Sliedrechtse Biesbosch komt goed ontwikkeld weidekervelgrasland en glanshaverhooiland voor. Uit onderzoek is gebleken dat voor beide vegetatietypen de jaarlijkse winterinundaties uiterst belangrijk zijn. In de aanloop naar het vegetatieseizoen komen de grondwaterstanden in de gebieden tot op het maaiveld of maximaal 10 centimeter onder het maaiveld. Pas in de zomer, aan het begin van het maaiseizoen, zakt het grondwater tot 40 centimeter beneden het maaiveld uit. Beide graslandtypen liggen in een zomerpolder. Het glanshaverhooiland komt ook voor op een vrij afstromend zandig deel op de overgang naar rivierduin en stroomdalgrasland. Hoewel er sprake is van een buitendijks gelegen gebied is een gecontroleerd waterbeheer van een zomerpolder in combinatie met inundaties in de winter van belang voor de ontwikkeling van glanshaverhooiland en weidekervelgrasland. Voor beide graslandtypen geldt een hooiland- en ‘hooilland met naweiden’-beheer zonder bemesting.