Home > Natuur- en beheertypen > N12 Rijke graslanden en akkers > N12.05 Kruiden- en faunarijke akker

N12.05 Kruiden- en faunarijke akker

Beheertypen N12.05 Kruiden- en faunarijke akker hoort bij:

N12 Rijke graslanden en akkers

Cultuurlandschap

Algemeen

Het beheertype Kruiden- en faunarijke akker omvat kruidenrijke zomen, akkerranden of complete akkers, waarbinnen het aandeel grasachtigen zeer beperk is.

Het hoofdgewas wordt ruim gezaaid of gepoot, waardoor er voldoende open plekken (pioniermilieus)aanwezig zijn, waar zich eenjarigen kunnen vestigen. De openheid van de akkergewassen en de daarbinnen voorkomende eenjarigen biedt ideale mogelijkheden voor insecten, muizen en akkervogels. Door na oogst delen braak te laten liggen biedt het ook in het winterhalfjaar kans aan veel soorten. Kruiden- en faunarijke akkers zijn vrijwel overal te realiseren. Floristisch zijn de beste resultaten te verkrijgen op historische akkercomplexen en op krijt, klei en leembodems. Tot ruim in de eerste helft van de vorige eeuw behoorden akkers tot een van de rijkste ecosystemen met een sterk regionale identiteit.

Door verandering in gewaskeuze en intensivering van teelten (wat gepaard ging met efficiëntere zaadschoning en intensievere, vaak chemische onkruidbestrijding en een sterkere bemesting) is er van biodiversiteit op akkers in Nederland weinig overgebleven. Veel van akkers afhankelijke soorten staan op de Rode Lijst. Om deze soorten en het cultuurhistorische beeld van deze akkers te behouden worden er in het natuurbeheer daarom speciaal hiervoor akkers beheerd op een scala van verschillende bodemtypen. Typerende soorten van Kruiden- en faunarijke akker zijn: patrijs, kwartel, geelgors, ortolaan, grauwe gors, korenbloem, akkerboterbloem, groot spiegelklokje, handjesereprijs, wilde ridderspoor en gele ganzenbloem. Ook zijn akkers en onkruidranden van belang voor de kwartelkoning. Ten zuiden van Roermond komt de hamster voor in akkers.

 

Afbakening

  • Het beheertype omvat akkers met per 2 ha tenminste 3 van onderstaande soorten die specifiek zijn voor akkers.
  • De volgende broedvogels zijn aan de orde: patrijs, grauwe gors, grauwe kiekendief, ortolaan, veldleeuwerik, gele kwikstaart, graspieper.
  • De volgende vaatplanten, uit het akkerbeschermingsplan zijn aan de orde: aardaker, aardkastanje, akkerandoorn, akkerboterbloem, akkerdoornzaad, akkergeelster, akkerklokje, akkerleeuwenbek, akkerogentroost, akkerspurrie, akkerviltkruid, akkerzenegroen, behaarde boterbloem, blauw guichelheil, blauw walstro, blauwe leeuwenbek, bleekgele hennepnetel, bolderik, bosdroogbloem, brede raai, brede wolfsmelk, doffe ereprijs, dolik, doorgroeide boerenkers, dreps, driehoornig walstro, driekleurig viooltje, Duits viltkruid, dwerggras, dwergvlas, dwergviltkruid, eironde leeuwenbek, fijn goudscherm, Franse boekweit, Franse silene, geel viltkruid, gegroefde veldsla, gele ganzenbloem, geoorde veldsla, getande veldsla, gewone veldsla, gewone vogelmelk, gipskruid, glad biggenkruid, groot spiegelklokje, grote leeuwenklauw, handjesereprijs, harige ratelaar, heelbeen, hennepvreter, hondspeterselie, kalkraket, klein spiegelklokje, klein tasjeskruid, kleine leeuwenbek, kleine leeuwenklauw, kleine wolfsmelk, korenbloem, korenschijnspurrie, korensla, liggend hertshooi, liggende raket, naakte lathyrus, naaldenkervel, nachtkoekoeksbloem, priemvetkruid, riempjes, roggelelie, rood guichelheil, ruige klaproos, ruw parelzaad, slanke wikke, slofhak, smalle raai, spatelviltkruid, spiesleeuwenbek, stijf vergeet-mij-nietje, stijve wolfsmelk, stinkende ganzenvoet, stinkende kamille, tengere veldmuur, valse kamille, veelkleurig vergeet-mij-nietje, vlasdolik, vlashuttentut, vlaswarkruid, vroege ereprijs, gladde ereprijs, wilde ridderspoor, wilde weit, zilverhaver, zomeradonis.
  • Het voorkomen van de hamster is op zichzelf staand ook voldoende om tot dit beheertype te behoren.
  • Het inzaaien van bijzondere plantensoorten is alleen toegestaan in de vorm van uit andere kruidenrijke akkers uit dezelfde regio afkomstig zaaigoed.

 

Bron: BIJ12 Index Natuur en Landschap

Bedreigingen en kansen

Onkruidbestrijding

Mechanische en vooral chemische onkruidbestrijding zijn belangrijke oorzaken van het verarmen van de akkerkruidenflora. Ook zaaizaadzuivering, het grondige schonen van het zaad waardoor onkruiden die met het graan werden meegeoogst verdwenen, heeft geleid tot achteruitgang van akkerflora.. Een bijkomend effect is dat daarmee ook een belangrijke voedselbron verdwijnt voor opgroeiende jongen van akkervogels door afname van zaad, en indirect door afname van insectenpopulaties. Dit is bijvoorbeeld een belangrijke oorzaak van de achteruitgang van de patrijs in Europa. Ook de onkruiden die na de oogst als alternatieve voedselbron kunnen fungeren voor akkerfauna, zijn nagenoeg verdwenen.

 

Andere en zwaardere bemesting

Bemesting met vaste, ruige stalmest (al dan niet gemengd met gras- of heideplaggen), had vroeger een gunstig effect op de structuur en het vochtleverend vermogen van de bodem. Door het gebruik van kunstmest en drijfmest zijn die omstandigheden verslechterd, waardoor bepaalde onkruiden sterk achteruit gingen.
Door toename van bemesting zijn soorten van schralere omstandigheden verdwenen, ten koste van stikstofminnende akkerplanten. Ook ontstaat een zwaarder gewas dat minder ruimte laat voor onkruiden. Een dicht staand gewas is daarnaast minder toegankelijk voor fauna om in te nestelen of voedsel te zoeken. Zware bemesting leidt bovendien verhoudingsgewijs tot meer kleine insectensoorten in de vegetatie, terwijl grote insecten efficiënter zijn als voedselbron voor bijvoorbeeld jongen van patrijs en veldleeuwerik.

 

Veranderde gewaskeuze en teeltmethoden

Alle akkerplanten die gebonden zijn aan speciale teelten hebben sterk te lijden gehad van het wegvallen van specifieke gewassen. De begeleidende soorten van de vlas- en boekweitteelt zijn geheel uit de akkers in Nederland verdwenen. Ook de veranderde teeltmethoden hebben hun tol geëist onder de akkerplanten en -dieren.

  • De vervanging van ‘eeuwige roggeteelt’ door zomer- en wintergranen en de invoering van een krappe vruchtwisseling, zijn funest geweest voor met name soorten die geen kiemrust kennen. De zaden van deze planten kiemen in het najaar en worden door grondbewerking ondergewerkt voor ze  zaad kunnen zetten. Bolgeofyten die kenmerkend zijn voor de eeuwige roggeakkers, verdwenen snel als werd overgeschakeld op bijvoorbeeld aardappelen, doordat de bollen worden meegeoogst.
  • Het overstappen van teelten waarin (zomer)granen de boventoon voeren, naar teelten waarbij hakvruchten (bieten en aardappelen)  en maïs domineren, leidde tot een kwalitatieve achteruitgang van het akkerhabitat voor akkerfauna. Hakvruchten en maïs zijn voor veel akkersoorten minder interessant, wegens het gebrek aan voedsel of door de structuur van het gewas.

 

Naast afname van het areaal aan granen, heeft ook een grote verschuiving plaatsgevonden van zomer- naar wintergranen. Zomergranen als rogge en haver zijn vrijwel verdwenen en worden vrijwel alleen nog in reservaten geteeld. De verschuiving heeft tot gevolg dat de voor veel diersoorten (veldleeuwerik, patrijs, geelgors) belangrijke stoppelakkers als winterhabitat compleet zijn verdwenen. De stoppelakkers worden na de oogst weer bewerkt, bemest en ingezaaid met een groenbemester of een wintergraangewas. Een versnelde stoppelbewerking maakt het voor sommige plantensoorten onmogelijk om hun levenscyclus te voltooien.

Het omzetten van bouwland in grasland heeft eveneens bijgedragen aan een kwantitatieve achteruitgang van het areaal akkers in Nederland. De decimering van de graanteelt in grote delen van ons land bedreigt veel soorten van wintergraanakkers in hun voortbestaan, waaronder eertijds gewone verschijningen als de korenbloem.

Nieuwe gewassen geven overigens ook nieuwe akkerplanten een kans. Onder maïs hebben nieuwkomers als draadgierst, Zuid-Afrikaanse gierst en Chinese naaldaar een plek veroverd.

 

Uitputting van de zaadvoorraad

Intensieve onkruidbestrijding heeft er in grote delen van het akkerbouwareaal voor gezorgd dat er nauwelijks nog zaad in de bodem aanwezig is van waaruit herstel van de soortenrijke akkerflora mogelijk is, ondanks het feit dat veel soorten kiemrust kennen. Dit betekent voor het herstel van kruidenrijke akkers dat het vaak onzeker is in hoeverre de akkerplanten kunnen herstellen uit de zaadvoorraad in de bodem.

 

Beperkte zaadverspreiding

Wijzigingen in de uitvoering van het landbouwbedrijf, zoals het wegvallen van stoppelbegrazing of het slepen met ongezuiverd zaaigoed, hebben de verspreidingsmogelijkheden van veel plantensoorten drastisch beperkt. Gebleken is dat zelfs de verspreiding van soorten binnen één akker vaak tegenvalt. Dit is een serieus knelpunt bij het herstel van soortenrijke akkerbegroeiing.

 

Oogsttijdstip

Door het gebruik van gewassen die eerder afrijpen, is het broedseizoen is voor veel akkervogels sterk verkort. Wintergranen groeien bijvoorbeeld zo snel dat het gewas slechts enkele weken aantrekkelijk is voor de veldleeuwerik om in te broeden, waardoor maar één nestje geproduceerd kan worden. Voor het instandhouden van de populatie zijn minimaal twee tot drie legsels een vereiste.

 

Mechanisatie

Doordat de oogsttechnieken sterk verbeterd zijn, zijn er op de meeste akkers nauwelijks oogstresten te vinden, als voedsel voor soorten als hamster, patrijs en gorzen.

 

Verdwijnen landschapselementen

Het vergroten van percelen door ruilverkaveling heeft er aan bijgedragen dat landschapselementen als perceelscheidingen, graften, overhoekjes, sloten, wijken, onverharde wegen en kleine bosjes zijn verdwenen. Veel van deze landschapselementen dienen als nest-, vlucht- en schuilplaats voor akkerfauna (patrijs, fazant, hamster). Hierdoor is het voor veel soorten veel moeilijker of onmogelijk geworden om te overleven in het agrarisch landschap. Een keerzijde is dat de landschapselementen  ook toevluchtsoord kunnen zijn van predatoren (vos, roofvogels, marters).

 

Akkers in heidegebieden

Recent is nieuwe aandacht gekomen voor de meerwaarde van kruiden- en faunarijke akkers in heidelandschappen. Vooral voor de fauna van heidelandschappen is de toegevoegde waarde groot, zoals voor loopkevers, sprinkhanen, veldleeuweriken, geelgorzen en kneuen. De akkers bieden extra foerageermogelijkheden en voortplantingshabitat.

 

Groeiende belangstelling voor cultuurhistorie

Recent is er een groeiende belangstelling voor cultuurhistorie. Traditionele (extensieve) landbouw, oude landbouwgewassen (‘eeuwige roggeteelt’, vlas, graanstoppel)  en oude agrarische landschappen (kleinschalige essen- en kampenlandschappen op de zandgronden) passen in die trend en bieden mogelijkheden voor slimme combinaties met natuurbeheer. Zo kunnen nieuw te stichten akkerreservaten in oude cultuurlandschappen bijdragen aan de cultuurhistorische beleving.

Herstel en inrichting

Locatie nieuwe akkers

Bij de inrichting van nieuwe akkers ten behoeve van de akkerflora dient met de volgende punten rekening gehouden te worden.

  • De kansrijkdom voor akkerplanten is het grootst als de akker in een oud cultuurlandschap ligt. Op plaatsen die van oudsher akker zijn geweest is de kans het grootst dat een zaadvoorraad in de bodem aanwezig is. Zoekgebieden voor nieuwe akkers kunnen  dan ook het best gelokaliseerd worden in gebieden waar van oudsher een rijke akkerflora voorkwam, zowel op zandgronden als op de andere bodemtypen.
  • Het (micro-)klimaat op de nieuwe akker is van belang. Doordat veel van onze akkerplanten afkomstig zijn uit warmere streken, is het van belang dat de akker warm genoeg is. Natte gebieden met een zware bodem komen niet in aanmerking en noordhellingen zijn minder geschikt. Vooral zuid- en westhellingen bieden goede kansen. Om dezelfde reden zijn akkers midden in het bosminder geschikt. Kleine percelen van 0,5-1 ha. verdienen de voorkeur, omdat hier in verhouding veel rand aanwezig is, waarvan de doelsoorten profiteren.
  • De kansen voor dit beheertype zijn het grootst op akkers die in het landbouwkundige verleden het minst zijn bemest. Dergelijke akkers bieden de beste kans op aanwezigheid van doelsoorten akkeronkruiden en minder kans op dominantie van probleemonkruiden als akkerdistel, kweek, kleefkruid, akkerwinde en wikkes.

 

Geografische ligging

De grootste winst voor de doelsoorten van dit beheertype valt te behalen in het kleinschalige cultuurlandschap van de zandgronden, het rivierengebied en in Limburg, omdat daar de meeste typische en (ernstig) bedreigde akkersoorten voorkwamen (of nog voorkomen). Veel faunadoelsoorten vragen een mozaïek van habitattypen op landschapsschaal. In deze regio’s liggen daarvoor de beste kansen. Het herstel van faunarijke akkers kan in een kleinschalig landschap gekoppeld worden aan het herstellen van de akkerflora. Kleinschalig flora- en faunavriendelijk beheer van akkertjes in de duinen, op de Veluwe, in het rivierengebied en in Drenthe kan bijvoorbeeld een positieve bijdrage leveren aan het behoud van bedreigde soorten als veldleeuwerik, knoflookpad en overwinterende akkervogels. Heidefauna kan profiteren van de aanleg van kleinschalige akkers op heideterreinen. De Hamster neemt een middenpositie in, omdat herstel van de hamsterpopulatie vooral mogelijk is op de relatief open lössplateaus van Zuid-Limburg. Kleine landschapselementen, zoals graften en kleine bosjes, kunnen een bijdrage leveren aan het herstel van de populatie, maar vormen tegelijkertijd een bedreiging, omdat zulke elementen ook predatoren aantrekken.

Voor sommige flora- en faunasoorten biedt dit beheertype ook in de noordelijke en westelijke open zeekleigebieden en inpolderingen kansen, bijvoorbeeld voor de typische akkeronkruiden van kalkhoudende zavelgrond, samen met patrijzen, veldleeuweriken en grauwe kiekendieven in de noordelijke zeekleigebieden, al of niet in de vorm van duo- of trioranden volgens het ‘Groningse model’. In de grootschalige akkerbouwgebieden zijn maatregelen alleen effectief als de maatregelen op voldoende schaal worden ingevoerd, eventueel gecombineerd met soortspecifieke maatregelen, zoals het beschermen van nesten van grauwe kiekendieven en kwartelkoningen.

 

Voldoende grote schaal

Het creëren van kleine geïsoleerde faunavriendelijke akkers in grootschalige open landschappen is zinloos en leidt tot ecologische valkuilen. De doelsoorten en hun predatoren worden dan aangetrokken tot de kleine stukjes geschikt habitat in een verder ongeschikt landschap. De maatregelen moeten liefst regionaal worden ingevoerd en over een voldoende groot oppervlak. Enkele (buitenlandse) onderzoeken wijzen erop dat minimaal 5% à 10% van het oppervlak aan akkers faunavriendelijk beheerd zou moeten worden om een positief effect te hebben op de fauna. Door het toepassen van braakliggende akkers is zo’n percentage zeker haalbaar in grootschalige akkergebieden, maar brede akkerranden kunnen eveneens een belangrijke bijdrage leveren.
De effectiviteit van akkerbeheer kan verder worden verhoogd door maatregelen te concentreren in kerngebieden en te zorgen voor een landschappelijke samenhang tussen de akkers met maatregelen. De aanwezigheid van een netwerk van braakliggende akkers, akkerranden en overige landschapselementen is zeer aantrekkelijk voor veel faunasoorten. Op korte afstand is dan zowel foerageergebied, broedgebied als overwinteringshabitat te vinden.

 

Verschralen

In de eerste jaren na inrichting dient het beheer gericht te zijn op de afvoer van overmatige voedingsstoffen en met name fosfaat. Bemesting en herbicidegebruik dienen geheel stopgezet te worden en het gewas kan dicht geteeld worden, zodat veel voedsel aan de bodem onttrokken wordt. Een zomergraan, of zelfs mais, is hiervoor het meest geschikt. Een lichte mestgift met N en K kan zorgdragen voor onttrekking van P aan het systeem. Na verloop van tijd kan het gewas minder dicht geteeld worden. In het rapport Ecologie en beheer van kruidenrijke akkers op de zandgronden is gedetailleerde informatie te vinden over verschralingsstrategieën voor verschillende uitgangssituaties. Een vergelijkbaar rapport is beschikbaar voor kruidenrijke akkers op de zware en basische grondsoorten.

 

Bemesting

Bij herstelbeheer is bemesting alleen gewenst om het fosforgehalte in de bodem te verlagen. Ongeveer vijf à tien jaar na het begin van het herstelbeheer vestigingen meer eisende soorten zich. Het is echter de vraag of onder huidige omstandigheden met vaak hoge nutriëntenvoorraden in de bodem en structureel een hogere stikstofdepositie dan vroeger, bij eindbeheer nog bemesting nodig is. Een aantal van de huidige, rijkste akkeronkruidenreservaten zijn al jaren onbemest. Bij Natuurmonumenten wordt slechts 10 % van de kruiden en faunarijke akkers bemest, en dan vooral om de pH op orde te houden.

 

Grondbewerking

Voortschrijdend inzicht heeft twijfel doen rijzen of kerende grondbewerking (ploegen) voor het herstel van karakteristieke akkeronkruiden wel de juiste strategie is. Ploegen heeft vooral ten doel het organische stofgehalte en de mineralisatie te vergroten en onkruid te bestrijden ten behoeve van productie. Bij natuurbeheer is dat natuurlijk niet aan de orde (los van een periode van herstelbeheer). Er is reden om voor eindbeheer over te schakelen op niet-kerende grondbewerking (eggen, cultiveren), omdat daardoor het onkruidzaad minder diep wordt ingewerkt. Hier lijken vooral soorten met kort levend zaad (zoals veel typische akkeronkruiden) baat bij te hebben. Eichhorn & Ketelaar (2011) geven verschillende mogelijkheden om probleemonkruiden (bijvoorbeeld kweek) bij niet-kerende grondbewerking in toom te houden.

Als wel geploegd wordt, moet niet dieper dan ca 20 cm geploegd worden. Dan worden onkruidzaden niet te diep ondergewerkt.

 

Zaad

Om inzicht te krijgen in het potentieel van een akker voor spontaan herstel van akkerflora kan een strook van 10 bij 20 meter op een hoek van een perceel onthoofd worden tot de gemiddelde ploegdiepte, waarna de grond verwerkt kan worden over de rest van de akker (hiervoor is geen ontgrondingsvergunning nodig): vaak geven soorten die indicatief zijn voor de onkruidassociatie op zo’n plek respons (voorzover nog in een zaadbank  aanwezig). Een andere optie is de eerste 1 à 2 jaar nadat een perceel uit productie is genomen, na te gaan welke onkruiden zich spontaan ontwikkelen (kijk vooral in de perceelsrand en op de kopakkers, de locaties waar de bemesting en grondbewerking het minst intensief waren). In de praktijk is gebleken dat actieve introductie nodig is om karakteristieke onkruidgemeenschapen te herstellen. De beste werkwijze is het gebruik van ongeschoond zaaizaad van kruidenrijke akkers, die bodemkundig de meeste overeenkomst vertonen en in dezelfde regio liggen. Dit sluit het beste aan bij de regiospecifieke vegetatiesamenstelling. Om ruimte te scheppen voor de onkruiden is het wenselijk een niet te grote zaaidichtheid van het ongeschoonde zaad te hanteren. In de praktijk wordt een hoeveelheid van 50-100 kg zaaizaad per ha aangehouden.

 

Braaklegging

Het meerjarig braakleggen van akkers (zonder de akkers in te zaaien met een bloemenmengsel) is een uitstekende beheermaatregel voor akkerfauna. Door het braak leggen krijgen allerlei akkersoorten een enorme impuls (veldmuis, veldleeuwerik, kleine parelmoervlinder), mits allerlei verstorende werkzaamheden (ploegen, maaien) jarenlang niet of nauwelijks worden uitgevoerd of tot een minimum worden beperkt. Er moet wel een jaarlijkse (niet kerende) grondbewerking plaatsvinden. Gedurende enkele jaren is op braakliggende akkers veel voedsel en dekking aanwezig voor akkervogels, maar ook kleine zoogdieren en vlinders profiteren van de open kale grond. Voor de akkerflora is braak zelden een gunstige maatregel. Groene braak geeft de meer groeizame (probleem)onkruiden vrij baan en kan zelfs in één jaar leiden tot een sterke achteruitgang van typische soorten met kort levend zaad. Het is wellicht alleen te overwegen op al sterk verschraalde akkers om een extra zaadvoorraad op te bouwen van bepaalde doelsoorten. Zwarte braak kan nuttig zijn als herstelmaatregel wanneer wortelonkruiden als kweek, akkerdistel of ridderzuring met de reguliere grondbewerking onvoldoende teruggedrongen kunnen worden. Door bijvoorbeeld in een droge periode meerdere keren te eggen kunnen deze wortelonkruiden worden uitgeput door de wortels steeds boven de grond te trekken.

 

Probleemonkruiden

Als nutriëntenrijke akkers bij de huidige N depositie worden verschraald bestaat het risico dat  een beperkt aantal, veelal wortelonkruiden (kweek, akkerdistel, akkerwinde, kleefkruid, gladde witbol, maar ook eenjarigen als melganzevoet, hanepoot en wikkes) de flora gaan domineren. Er zijn de volgende mogelijkheden om deze dominantie te doorbreken:

  • Zwarte braak.
  • Uitmijnen, het versneld terugdringen van de nutriëntenvoorraad in de bodem (vooral de hoeveelheid fosfaat). Het kan door de eerste jaren dat een akker uit het landbouwkundig gebruik is genomen, een snelgroeiend gewas te telen dat veel fosfaat opneemt, zonder bemesting. Mogelijke gewassen zijn zomergraan, voederbieten en grasklaver (zie ook de casus hieronder). Het uitmijningsproces kan worden gevolgd door bemonstering van de bodem. Een streefwaarde kan zijn een Pw-getal <21 (in bouwland wordt de fosfaattoestand uitgedrukt aks Pw-getal, mg P2O5/l grond. Dit is een fosfaattoestand beneden de landbouwkundige streeftoestand voor productie.

Beheercasus

Uffelter es

Op de Uffelter es (Drenthe) heeft Natuurmonumenten zeven percelen waarop ze jaarlijks op extensieve wijze winterrogge  verbouwd ten behoeve van akkernatuur. Bij een onderzoek in 2002 was de bedekking met akkeronkruiden in alle akkers met 50-90%.  Er kwamen zes soorten voor van de Rode lijst: korensla, slofhak, klein tasjeskruid, korenbloem, krote windhalm en eenjarige hardbloem. De Korensla-associatie is de kenmerkende plantengemeenschap van wintergraanakkers op de oude esgronden van Noord- en Oost-Nederland. In vier percelen kwam deze associatie in goed ontwikkelde vorm voor (met tenminste twee of drie kensoorten), in drie akkers was de associatie fragmentair aanwezig (van de kensoorten alleen slofhak). Van de zes Rode Lijst-soorten is korensla ernstig bedreigd. In de twee percelen waarin de soort voorkwam, had hij een zeer beperkte verspreiding met een populatieomvang van niet meer dan ca honderd exemplaren.
Om de kwetsbare status van korensla te verbeteren is geadviseerd specifiek zaaizaad te gebruiken van andere korenslarijke akkers. Korensla is een doorgaans laagblijvende soort die mogelijk met de gangbare combines niet wordt meegeoogst. Om na te gaan of het zaad wel in het geoogste graan meekomt is een kiemingsproef geadviseerd.

Sinds het beheeradvies is de beheerder gericht zaaizaad van korenslarijke akkers gaan gebruiken op percelen die qua bodemcondities voldoende schraal waren geworden. Uit inventariaties is gebleken dat dat tot uitbreiding van korensla heeft geleid naar zeker vijf nieuwe akkers. De nieuwvestiging bewijst ook dat de soort met de combine kan worden meegeoogst. Daartoe wordt er wel speciaal op toegezien dat de maaibalk van de combine zo diep mogelijk wordt afgesteld.

Het terugdringen van de genoemde probleemonkruiden is aangepakt door een aantal jaren de bemesting achterwege te laten. De beheerder heeft de indruk dat dat tot vermindering van de hoeveelheid probleemonkruid heeft geleid en tot een betere ontwikkeling van de doelsoorten. Het uitmijnen met grasklaver en kalibemesting is alleen toegepast op percelen die nieuw vrijkwamen uit landbouwkundig gebruik. Inzaaien met grasklaver en aanvullende bemesting werd te riskant bevonden voor de al aanwezige doelsoorten. Wel is met succes zwarte braak  toegepast om de hoeveelheid wikkes, kweek en kleefkruid terug te dringen. Door regelmatig het jaar rond te cultivateren nam de bedekking van die soorten het volgende groeiseizoen fors af.

(Met dank aan de beheerder van Natuurmonumenten in Zuid-Drenthe, dhr. R. Popken)

Gerelateerde OBN onderzoeken

Vogelakkers

- jan 2022

Gerelateerde overige publicaties

Maaistrategieën voor insectvriendelijk maaibeheer

- feb 2025

Effecten van natuurherstel op de broeikasgasbalans van natuurgebieden

- jul 2024

Kansen scheppen voor de kwartelkoning

- jun 2017

Gerelateerde activiteiten

Komende activiteiten

20 mrt 2025Veldwerkplaats

Bodembiologie

16 apr 2025Veldwerkplaats

Insectvriendelijk maaibeheer

Afgeronde activiteiten

20 apr 2023Webinar

Meer vogels op natuurakkers