Home > Natuur- en beheertypen > N13 Vogelgraslanden > N13.01 Vochtig weidevogelgrasland

N13.01 Vochtig weidevogelgrasland

Beheertypen N13.01 Vochtig weidevogelgrasland hoort bij:

N13 Vogelgraslanden

Cultuurlandschap

Algemeen

Het kan zowel kruidenrijke als door bemesting voedselrijke (raaigras)graslanden bevatten. Goede weidevogelgraslanden worden gekenmerkt door een open karakter, een mozaïek van diverse vormen van graslandbeheer en soorten als grutto, kievit, scholekster en tureluur. Ook eenden als zomertaling en slobeend zijn kenmerkend. Vochtig weidevogelgrasland komt op diverse bodems en in diverse landschapstypen voor. Het zwaartepunt ligt in het landschapstype Laagveen en zeeklei: hier komt het voor op zowel klei- als veengrond. Ook in het Rivierengebied (voornamelijk uiterwaarden) komt Vochtig weidevogelgrasland voor.

Weidevogels kwamen in het verleden in (veel) grotere aantallen voor dan tegenwoordig. Door ondermeer intensivering van landbouw en veeteelt zijn de aantallen weidevogels afgenomen. Daarom is speciaal op weidevogels afgestemd beheer nodig om ze te behouden. Internationaal gezien zijn onze weidevogels heel bijzonder en heeft ons land een grote verantwoordelijkheid voor de populaties.

Een goede kwaliteit kenmerkt zich door een mozaïek van verschillende beheersvormen van grasland (diversiteit in maaidata, beweiding, plasdras etc.), een rijke en bereikbare bodemfauna, insectenrijkdom (‘kuikengrasland’), een open landschap met weinig dekking voor predatoren en brede, rijkbegroeide slootkanten. Heel laat gemaaide delen (na 1 augustus) zijn van belang voor de kwartelkoning, andere vogelsoorten en insecten. Het maai- en graasbeheer wordt zodanig gevoerd dat zo min mogelijk jongen slachtoffer worden van beheeringrepen. De graslanden worden bemest met organische mest om het aanbod van voedsel te verzorgen voor weidevogels.

 

Afbakening

  • Het beheertype omvat grasland met per 100 ha minimaal 35 broedparen van Grutto, Tureluur, Watersnip, Kemphaan, Slobeend, Zomertaling, Veldleeuwerik, Wulp, Kluut, Krakeend, Kuifeend, Wintertaling, Graspieper en/of Gele kwikstaart.

 

Bron: BIJ12 Index Natuur en Landschap

Bedreigingen en kansen

Nesten en kuikens uitgemaaid

Op het gewone boerenland wordt steeds vroeger én massaler gemaaid. Waar het gros van de graslanden dertig jaar geleden vaak eind mei of nog later werd gemaaid, is dat nu vanaf half april. Weidevogels hebben dan onvoldoende  kans om genoeg jongen groot te brengen. Het maaien gebeurt niet alleen vroeger in het seizoen, maar vindt ook sneller en op grotere schaal plaats. De werkbreedte en snelheid van de machines is sterk toegenomen –vroeger 1m nu tot 14 meter; vroeger 5km/u nu tot 15 km/u – waardoor weidevogelkuikens nauwelijks kunnen ontsnappen. Waar ze voorheen in greppels konden wegkruipen, is dat in gedraineerde graslanden zonder greppels niet meer mogelijk.

 

Onvoldoende kuikenland van goede kwaliteit

Weidevogelkuikens hebben open, kruidenrijke en insectenrijke vegetaties nodig om te foerageren. Het moderne boerengrasland bestaat uit een monocultuur van Engels raaigras waarin verhoudingsgewijs weinig voedsel in de vorm van insecten te vinden is. Het hoogproductieve gras is vaak zo dicht dat de kuikens er nauwelijks doorheen kunnen lopen. Foerageren in deze graslanden loont dan ook niet alleen minder, maar kost ook veel meer energie. Al met al is de overlevingskans van weidevogelkuikens in dergelijke graslanden veel lager dan in goed kuikenland. Bovendien kunnen de bontgespikkelde weidevogelkuikens zich in de grasgroene vegetatie minder goed verbergen voor roofdieren. Gruttokuikens hebben in open, kruidenrijke vegetatie 2,5 keer zo  veel kans om te overleven als in monocultuurgrasland. Grasland met een dominantie van soorten als witbol, grote vossenstaart en pitrus hebben ook trekken van een monocultuur. Dergelijke percelen functioneren als kuikenland matig tot slecht.

Voor kieviten, tureluurs en scholeksters is afname van beweiding een bedreiging, want beweid grasland is belangrijk als kuikenland. Er is een kortgegraasde vegetatie, met daarin specifieke insectenfauna en bodemfauna. Kievitkuikens hebben in beweid land een vijf keer lagere kans om gepredeerd te worden.

Lage waterpeilen

Oppervlakkige uitdroging door lage slootpeilen zorgt voor een harde bodem waar weidevogels met hun snavel niet goed in kunnen prikken. Ook voor de overleving van kuikens zijn vochtige omstandigheden in het maaiveld van belang, omdat de larven van prooi-insecten daarvan afhankelijk zijn. Een ander aspect is dat op drogere bodems de gewasontwikkeling sneller op gang komt, terwijl voor weidevogels een wat tragere grasgroei gewenst is, enerzijds voor de structuur tijdens de nestelfase en anderzijds om te voorkomen dat er een ‘muur’ van gras staat in de kuikenfase. Het vroeger op gang komen van de grasgroei wordt nog versterkt door klimaatverandering.

 

Verdichting van het landschap

Verdichting van het landschap, het verdwijnen van het open karakter van een gebied, kan plaatsvinden door bijvoorbeeld aanleg van erf- of laanbeplanting en groenstroken, bebouwing of verruiging van oevers en overhoeken. Landschappelijke openheid is een van de belangrijkste kenmerken van goede weidevogelgebieden. De meeste weidevogels mijden al te besloten gebieden, waarschijnlijk ook omdat de predatiedruk in deze gebieden hoger is.

 

Predatie

Grote veranderingen in het landschap in de afgelopen decennia waren gunstig voor veel predatoren: verlies aan openheid, toename van landschappelijke beplanting, grootscheepse ontwatering. Tegelijkertijd is de belasting van het milieu met giftige stoffen afgenomen, waardoor populaties van predatoren zich hebben kunnen herstellen. Ook is er minder vervolging van predatoren dan in het verleden.

Door het veranderde landgebruik concentreren weidevogels zich meer en meer in broedclusters in resterende goede gebieden en raakt de omgeving op het intensieve boerenland van weidevogels ontvolkt. Deze concentratie en isolatie maakt de weidevogels steeds kwetsbaarder doordat predatoren die concentraties goed weten te vinden en de kans op herbevolking bij een calamiteit (bijvoorbeeld een jaar met veel predatie) kleiner wordt.

Predatie heeft een sterke invloed op de aanwas van de weidevogels en kan (lokaal) zorgen voor een sterke teruggang van de weidevogelstand. Een veelgehoorde misvatting is dat alle verdwenen weidevogels ook daadwerkelijk in de maag van hun belagers belanden. Minstens zo belangrijk is dat weidevogels gebieden mijden waar veel predatoren zijn en zich elders vestigen, of niet tot broeden komen.

 

Verzuring

Verzuring van de bodem heeft effect op regenwormen. Deze vormen het voornaamste voedsel voor steltlopers als grutto en kievit. De wormen leven in de bovenste bodemlaag en verdwijnen bij een zuurgraad beneden 4,8. In verzuurde bodems kunnen weidevogels dan ook nauwelijks voedsel vinden. Dit speelt weidevogels vooral parten in natuurgebieden, waar vaak niet of weinig wordt bemest en geen regelmatige bekalking plaatsvindt. Op kalkarme zand- en veengronden verzuurt de bodem gemakkelijk. Dit gaat nog sneller wanneer in het winterhalfjaar regenwater op het maaiveld blijft staan.

 

Verstoring

Weidevogels zijn gevoelig voor verstoring in de buurt van het nest, bijvoorbeeld doordat er mensen of loslopende honden langslopen. Ze kunnen het nest verlaten, maar ook in het volgende jaar een andere broedplaats kiezen. Belangrijke verstoringsbronnen zijn wegen, fietspaden en bebouwing. Vlakbij dergelijke objecten broeden aanmerkelijk minder weidevogels dan op enige afstand. De verstoringsafstand kan oplopen tot honderden meters bij gevoelige soorten als grutto en veldleeuwerik.

Herstel en inrichting

Kruidenrijk grasland als kuikenland

Sleutelfactor bij het agrarische weidevogelbeheer is de oppervlakte ongemaaid, kruidenrijk grasland dat tot half juni blijft staan. Het belang van kruidenrijk grasland is de laatste jaren steeds duidelijker geworden. Om de dominantie van probleemsoorten als witbol, grote vossenstaart en pitrus te doorbreken dient de bodemkwaliteit verbeterd te worden (met name zuurgraad, fosfaatgehalte, organischestofgehalte), te veel waterstagnatie en peilfluctuatie voorkomen te worden en waar mogelijk vroeger te worden gemaaid (op het moment dat circa de helft van het gras bloeit).

Voor kievit-, tureluur- en scholekstergezinnen is het nodig voldoende te beweiden. Een vuistregel is ca een derde van de beheerde oppervlakte (voorbeweiden en beweiden tijdens het broedseizoen).

 

Herstel van openheid

Voor een optimaal resultaat van weidevogelbeheer is herstel van openheid een belangrijke voorwaarde, met respect voor karakteristieke landschapskenmerken (bijvoorbeeld knotwilgen, eendenkooien). Dit kan door verwijderen van opslag, beplanting langs wegen en dergelijke. Ook verruiging van percelen en rietgroei in sloten verdienen aandacht bij herstelbeheer.

Waterhuishouding

Een grondige analyse van de waterhuishouding is een belangrijke stap in het herstelbeheer. Vragen die daarbij gesteld moeten worden:

  • Zijn de grondwaterstanden in het voorjaar en de zomer voldoende hoog? Is er sprake van verdroging?
  •  Zijn er wel plas-drasse terreindelen in de buurt, belangrijk als slaap- en pleisterplaats voor eenden en steltlopers? Een vuistregel voor plasdras is een minimum van 0,5 ha per 100 ha beheerde oppervlakte  Pladras heeft een aantrekkende werking op weidevogels voor vestiging. In reservaten is het daarom wenselijk om deze oppervlakte te vergroten., tot bijvoorbeeld 3 ha per 100 ha en waar mogelijk tot 10 ha per 100 ha. Het waterpeil dient te worden afgeregeld op een maximale waterdiepte van 15-20 cm op bijvoorbeeld een kwart van de oppervlakte en de rest ondieper  en het water net in het maaiveld. Dit leidt tot een goede combinatie van veligheid en foergeermogelijkheden op bijvoorbeeld muggenlarven in het ondiepe water.
  •  Is de detailontwatering van de percelen (greppels e.d.) op orde?

De optimale drooglegging, de stand van het slootpeil onder het maaiveld, verschilt per grondsoort.

  • op veen 0-25 cm,
  • op klei-op-veen 0-35 cm,
  • op klei 0-50 cm.

 

Aanpassen bemesting en tegengaan van verzuring

Bij herstelbeheer  op het vlak van bemesting moeten twee omstandigheden worden onderscheiden:

1. De voorgeschiedenis betreft intensief landbouwkundig gebruik. Dit vertrekpunt vraagt een aantal jaren van verschralen door maaien en afvoeren zonder bemesting.  Dit heeft met name ten doel de bodemvoorraad fosfaat te verminderen, zodat de productie afneemt en een kruidenrijke vegetatie ontstaat.  Als streefwaarde voor de fosfaattoestand kan een P-Al-getal <23 worden aangehouden. Dit is de bemestingstoestand beneden de landbouwkundige streefwaarde voor productie.

2. De voorgeschiedenis betreft een langdurige periode van verschaling, verruiging en verzuring, zoals in sommige graslandreservaten voorkomt.  Door te sterke extensivering is er tijdens het broedseizoen een te ruige, soms vervilte vegetatie met weinig bodemleven. Dan is hertelbeheer nodig in de vorm van een lichte intensivering met bemesting en bekalking. De bemesting vindt bij voorkeur plaats met vaste rundermest. Dit levert naast nutriënten veel organische stof dat het bodemleven stimuleert, zonder de toxische werking van ammoniak en sulfides in drijmest.  Als geen vaste rundermest voorhanden is kan het beste paardenmest, groencompost of de vaste fractie van gescheiden drijfmest worden gebruikt.

Herstel van de zuurgraad (naar pH >4,8) kan door:

  • bekalken, bij voorkeur met een langzaam werkende kalkmeststof, toegediend in het najaar.
  • toepassen van vaste mest. Dit heeft ook een licht zuur verminderende werking,
  • voorkomen van langdurige stagnatie van regenwater (langer dan 3 weken. Dan sterven regenwormen af) door begreppeling.  Regenwormenland combineert niet met plasdras. In een goed weidevogelgebied zijn beide aanwezig.

Via een eenvoudig bodemvruchtbaarheidsonderzoek kan de bodemtoestand regelmatig worden gemonitord (bijvoorbeeld eens per 4 jaar).

 

Inrichting van een mozaïek

De juiste mix van beweide percelen en laat gemaaide hooilanden en de situering ervan, zijn essentieel in weidevogelbeheer is. Een vuistregel voor het aandeel weiland ten opzichte van maailand is een verhouding 1:2. Beweide percelen  kunnen dicht bij de boerderij of wegen liggen, terwijl laat gemaaide hooilanden zo ver mogelijk van storende objecten dienen te liggen omdat rust in de eifase essentieel is en het legsel zich niet kan verplaatsten, wat kuikens wel kunnen.

In weidevogelreservaten zijn er ook mogelijkheden voor onbemeste hooilanden. Juist in combinatie met hoge waterpeilen is hier sprake van een trage grasgroei, wat deze percelen geschikt maakt voor laat in het seizoen broedende soorten (bijvoorbeeld zomertaling).

Een belangrijk aandachtspunt is dat de percelen ‘ kort’ de winter ingaan. Veel gewas werkt verruiging en verzuring in de hand en is niet bevorderlijk voor de vestiging van weidevogels in het volgende voorjaar. Met de warmere en nattere nazomers van tegenwoordig groeit het gras nog lang door, wat kan betekenen dat een keer extra moet worden gemaaid.

 

Predatie tegengaan

Met een toenemende predatiedruk in het moderne cultuurlandschap lijkt het onontkoombaar om naast optimalisatie van de broedhabitat via inrichting en beheer ook flankerend predatiebeheer te voeren. In Friesland is daarvoor een protocol ontwikkeld dat gevolgd kan worden. Het protocol beschrijft een aantal stappen dat loopt van optimaliseren van de broedhabitat en het zoveel mogelijk ongeschikt maken van het gebied voor predatoren, tot het goed organiseren van de wettelijke bejagingsmogelijkheden.

 

Samenwerken in weidevogelkerngebieden

In toenemende mate vindt het gesubsidieerde weidevogelbeheer plaats in weidevogelkerngebieden.. Het meest kansrijk voor vitale populaties zijn combinaties van agrarisch weidevogelbeheer en reservaten. Essentieel daarbij is een goede samenwerking. Daarbij wordt het mozaïekbeheer op gebiedsniveau uitgewerkt in een gebiedplan. Er wordt gewerkt volgens een gebiedsaanpak, waarbij boeren, terreinbeheerders en vrijwilligers als collectief samenwerken om te komen tot een goed weidevogelbeheer. Dergelijke samenwerkingsverbanden worden weidevogelkringen genoemd. Deze samenwerking is niet vanzelfsprekend en kan soms worden belemmerd door oud zeer. In zo’n geval is een actieve ondersteuning van het samenwerkingsgproces nodig. Goede voorbeelden zijn het samenwerkingsverband in de Ronde Hoep in Eemland en de Skriezekrite Idzegea in het merengebied van Friesland.

Beheercasus

Opkrikplannen Friese weidevogelreservaten

In de beginjaren 2000 ontstond bij de terreinbeherende organisaties in Friesland de behoefte om de bestaande inrichting en beheer van hun weidevogelreservaten eens tegen het licht te houden. Met behulp van een systematische doorlichting van inrichting en beheer, afgemeten aan beschikbare vuistregels, is een diagnose gemaakt van sterke en zwakke punten van de terreinen en zijn verbetermogelijkheden op een rijtje gezet. Er bleken grote verschillen tussen de terreinen. In het ene waren inrichting en beheer al een heel eind op orde, in het andere was nog veel te doen. In totaal zijn van ca. 80 reservaten opkrikplannen gemaakt. De belangrijkste verbetermaatregelen waren:

  • verbeteren van de landschappelijke openheid, ook rondom de terreinen,
  • beperken van instroommogelijkheden van grondpredatoren,
  • lokaal minder intensief beweiden,elders meer beweiden,
  • bemesting met vaste mest herstellen,
  • maaibeheer meer sturen op aanwezigheid van nesten en jongen,
  • kruidenrijkdom verbeteren,
  • lokaal waterpeil verhogen,
  • begrazingsdruk van ganzen proberen te verminderen,
  • contacten met de pachters aantrekken,
  • samenwerking tussen NM en SBB verbeteren, onder andere op het vlak van aansturen van pachters, predatiebeheer en ganzenbeheer

In drie jaar tijd is, met een tijdelijk extra budget, driekwart van de opkrikmaatregelen gerealiseerd. De belangrijkste succesfactor bleek het aanstellen van weidevogelhulpen. Deze mensen richten zich speciaal op de contacten met de pachters en het verbeteren van terreinspecifieke omstandigheden. Een aantal knelpunten heeft meer tijd nodig, zoals het aanpassen van het pachtersbestand aan de mogelijkheden van vaste mest en beweiding.

Lees meer over de opkrikplannen van Friese weidevogelreservaten.

Gerelateerde OBN onderzoeken

Kieviten in Nederlandse graslanden – verdieping op basis van zendergegevens in 2022 en 2023

- jan 2024

Habitatselectie en overleving kievitskuikens in graslanden

- jan 2023

Invloed greppel-plasdras op kuikenoverleving kievit

- jan 2020

Jaar van de kievit

- jan 2018

Gerelateerde overige publicaties

Maaistrategieën voor insectvriendelijk maaibeheer

- feb 2025

Effecten van natuurherstel op de broeikasgasbalans van natuurgebieden

- jul 2024

Gerelateerde activiteiten

Komende activiteiten

20 mrt 2025Veldwerkplaats

Bodembiologie

16 apr 2025Veldwerkplaats

Insectvriendelijk maaibeheer

Afgeronde activiteiten

Helaas, geen gerelateerde activiteiten.