Home > Natuur- en beheertypen > N13 Vogelgraslanden > N13.02 Wintergastenweide

N13.02 Wintergastenweide

Beheertypen N13.02 Wintergastenweide hoort bij:

N13 Vogelgraslanden

Cultuurlandschap

Algemeen

Ze liggen in open landschappen zoals in het landschapstype Laagveen en zeeklei en Rivierengebied, ze komen op diverse voedselrijke bodems voor.

Veel grasetende vogelsoorten zijn de laatste decennia door intensivering van de landbouw sterk in aantal toegenomen. Mede door de grote internationale verantwoordelijk voor deze soorten en het jacht- en schadebeleid zijn en worden diverse reservaten voor wintergasten ingericht.

Goede wintergastenweide staat in de winter vaak deels onder water of kent open water in de directe omgeving. Hierdoor kent het ook een rustfunctie voor diverse vogels. De graslanden bestaan uit energierijke grassoorten, deze vormen het voedsel voor grasetende vogels zoals kolgans, rietgans, brandgans, grauwe gans, smient, kleine en wilde zwaan. De betekenis voor andere soortgroepen dan vogels is gering. Het aandeel van andere planten dan gras is door het intensieve beheer meestal klein.

 

Afbakening

  • Wintergastenweide omvat graslandgebieden met een wintergastendoelstelling waarbij tenminste 1 van de volgende soorten op enig moment gedurende de winter in een kwalificerend aantal aanwezig is: Wilde zwaan, Kleine zwaan, Brandgans, Grauwe gans, Kleine rietgans, Kolgans, Taigarietgans, Toendrarietgans, Dwerggans, Rotgans en/of Smient. Onder kwalificerend aantal wordt verstaan dat van een soort op enig moment gedurende het winterhalfjaar tenminste 1% van de gehele Europese populatie aanwezig dient te zijn.
  • Wintergastenweide maakt onderdeel uit van de 80.000 ha die wettelijk is opengesteld voor de opvang van ganzen in Nederland dan wel als het gebied waar het grasland onderdeel van uitmaakt behoort tot een Natura 2000 gebied.
  • De graslandgebieden vormen een onderdeel van een mogelijk door verschillende beheerders beheerd graslandgebied met wintergastendoelstelling van minimaal 100 ha.
  • Graslanden met een wintergastenfunctie die als weidevogelgrasland worden beheerd en aan de criteria van Vochtig weidevogelgrasland voldoen worden tot dat beheertype gerekend.

 

Bron: BIJ12 Index Natuur en Landschap

Bedreigingen en kansen

Knelpunten in opvangbeleid

Grasetende vogels als ganzen en zwanen horen tot de weinige natuurwaarden die voordeel hebben van de intensivering van het graslandgebruik in de landbouw. Ze profiteren van het grote aanbod van eiwitrijk gras, waarop ze goed kunnen opvetten voor de trek naar hun broedgebieden. In combinatie met afname van de jacht (in Nederland, maar ook op andere plekken op de trekroute) heeft dit de afgelopen decennia geleid tot een forse toename van overwinterende ganzen en (knobbel)zwanen in Nederland. De laatste jaren zijn er aanwijzingen dat de aantallen van meerdere soorten beginnen te stabiliseren.  De oorzaak daarvan is niet duidelijk maar lijkt eerder bij beperkingen in de broedgebieden gezocht te moeten worden dan in de wintergebieden. Van bedreigingen in de wintergebieden lijkt daarom geen sprake. Er is echter wel sprake van knelpunten. De belangrijkste zijn:

  • het areaal ganzenopvanggebied is te klein om de huidige populaties een rustige winterplek te bieden,
  • Het opvangbeleid is versnipperd over de provincies. In afweging met schadebeperking in de landbouw leidt dat soms tot reductie van het areaal opvanggebieden of van de vermindering van de rustperiode,
  • Bescherming van wintergasten wordt soms uitgeruild tegen maatregelen tegen zomerganzen en leidt bijvoorbeeld tot verkorting van de rustperiode.

Opvang van ganzen in reservaten kan lokaal uitkomst bieden in discussies met de landbouw, maar kan geen soelaas bieden voor de totale opvangproblematiek. Daarvoor zijn de aantallen herbivore vogels te groot en zijn de eiwitrijke boerengraslanden te belangrijk.

Meer over effecten van beheermaatregelen op Grauwe ganzen en ontwikkeling van landbouw- en natuurschade in het Alterra-rapport ‘Pilot onderzoek Grauwe ganzen op Texel’.

 

Te extensief beheer

Het natuurbeheer van grasland is doorgaans gericht op kruiden- en bloemrijke vegetaties. Daarvoor wordt een extensief beheer gevoerd met weinig of geen bemesting, hoge waterpeilen en laat maaien en/of weiden .Om aan de doelstelling van wintergastenweide te voldoen is het zaak in het beheer niet te extensief te werk te gaan. Aandachtspunten zijn:

  • het aandeel eiwitrijke grassen op peil houden en niet te veel kruidenbedekking,
  • de vegetatie moet kort de winter ingaan,
  • verruiging met soorten als riet, rietgras, pitrus tegengaan.

Of het beheer voldoet wordt afgemeten aan de vraag of het beheerdoel wordt gehaald. Dat betekent dat ten minste één van de doelsoorten ten minste gedurende één wintermaand in een kwalificerend aantal voorkomt (ten minste 1% van de Europese populatie op enig moment aanwezig) en dat kort gras op meer dan 90% van de oppervlakte aanwezig is.

 

Kansen: combinatie met andere natuurdoelen

Weidevogels
De ruimtelijke overlap tussen overwinterende ganzen en broedende weidevogels is groot. In de tijd van het jaar echter is dat maar heel beperkt het geval. De Kolganzen zijn grotendeels verdwenen als de weidevogels arriveren om te gaan broeden. De Brandganzen en de Rotganzen zijn echter lokaal nog in hoge aantallen aanwezig als de weidevogels arriveren. De vrees bestaat dat de toenemende ganzenaantallen nadelig zijn voor weidevogels. Onderzoek heeft geen direct verband  kunnen aantonen. Ganzen en weidevogels hebben beide een voorkeur voor landschappelijke openheid en rust, maar waar ganzen baat hebben bij een lage waterstand is voor weidevogels een hoge waterstand geschikter.

Er is echter wel een indirect nadelig effect. Zo is het effect van ganzenbegrazing in het weidevogelreservaat Wormer- en Jisperveld dat boeren niet langer bereid zijn het grasland te pachten omdat de ganzen alle gras wegvreten. Als het land niet meer wordt gebruikt, leidt dat tot verruiging en dat is nadelig voor de weidevogels.
Lees meer in het Alterra-rapport Brandganzen en Kleine Mantelmeeuwen in het Wormer- en Jisperveld.

Engelse onderzoekers concluderen dat weidevogels en ganzen prima samen kunnen gaan, en dat het waterbeheer de sleutelfactor is om de resultaten te optimaliseren. Een laag peil in de winter om een beetje gewasproductie op gang te houden voor de ganzen en een opgezet peil in het vroege voorjaar ten bate van de weidevogels zijn dan gunstig. Ook is onvoldoende onderzocht wat het effect is van vertraagd legbegin van weidevogels als gevolg van een zeer korte vegetatiestructuur tot ver in het voorjaar. Het is denkbaar dat dit tot verlaging van de nest- en kuikenoverleving leidt. Aan de andere kant kan vertraagde grasgroei juist in de kuikenperiode (mei, juni) tot een geschikte open vegetatiestructuur leiden. Als er gekozen  kan worden, is het aan te raden specifiek ganzenbeheer nabij een ganzenslaapplaats uit te voeren en specifiek weidevogelbeheer verder weg daarvan.

Meer over effecten van overwinterende ganzen op weidevogels: Evaluatie Opvangbeleid 2005-2008overwinterende ganzen en smienten.

Botanisch grasland
Botanische graslanden worden vaak verschraald. Dat proces is strijdig met een natuurdoel in termen van hoge aantallen ganzen. Maar ganzen kúnnen en zullen er gaan eten zolang het aandeel grassen nog aanzienlijk is. Het grazen van de ganzen zelf zal leiden tot een netto afvoer van nutriënten en daardoor geen afbreuk doen aan het botanische doel. Als het land schraler wordt zal de benutting door ganzen minder worden.

Herstel en inrichting

Locatiekeuze en inrichting

Uit onderzoek zijn er aanwijzingen dat opvanggebieden beter worden benut door de ganzen naarmate ze dichterbij slaapplaatsen liggen. Op tien kilometer afstand ligt de seizoensgemiddelde benutting bijvoorbeeld duidelijk lager dan op vijf kilometer, bij overigens gelijke omstandigheden. Bij voorkeur sluiten de foerageergebieden direct aan op slaapplaatsen op meren en plassen. Dit dient een belangrijk criterium te zijn bij de keuze van de percelen die als wintergastenweide worden beheerd.

In de locatiekeuze dient ook rust een belangrijk criterium te zijn en dienen ganzenopvangpercelen zoveel mogelijk op afstand van wegen, recreatiepunten en bebouwing te worden gekozen.

 

Herstelbeheer: maaien, bemesten en waterbeheer

Om verruigd grasland geschikt te maken als wintergastenweide is extra maaien of beweiden nodig. Het verdient aanbeveling dat te combineren met aanpassing van de bemesting en eventueel het waterbeheer. Mest, en kalk, zorgen voor de juiste voedingstoestand en zuurgraad van de bodem, zodat de vegetatie voldoende eiwitrijk wordt om interessant te zijn voor herbivore vogels. Bemesting in de herfst (en voor Brand- en Rotganzen in het voorjaar) met matige hoeveelheden (50-150 kg N.ha-1) is optimaal. Bemesting kan ook behulpzaam zijn bij het terugdringen van probleemkruiden als pitrus, die bij dominantie tot een te hoge vegetatiestructuur voor herbivore vogels leidt. Vaste mest verdient daarbij de voorkeur omdat die tot minder uitspoeling van meststoffen leidt buiten het groeiseizoen. Een aandachtspunt is dat eventueel extra gemaaid of nabeweid moet worden om de vegetatie voldoende kort de winter in te laten gaan.

Bij de combinatie met weidevogelbeheer kwam al aan de orde dat er in het waterbeheer frictie kan optreden tussen het creëren van laag productief kruidenrijk grasland en productie van een eiwitrijk gewas doormiddel van het beheertype wintergastenweide. Voor dit laatste is een zekere drooglegging gedurende de winter gewenst (ten minste ca 20 cm), voor het eerste is water in of op het maaiveld voor een deel van de oppervlakte gewenst. Inundatie leidt bovendien tot afspoeling en daarmee geringe benutting van de meststoffen die in de herfst zijn toegediend.

 

Voldoende grasaandeel

In natuurgebieden vindt onkruidbestrijding gewoonlijk niet plaats, net zo min als doorzaaien met een geschikt grasmengsel. Dit zijn desondanks mogelijkheden om, extensief grasland om te vormen voor het specifieke doel van ganzenopvang in natuurgebieden.  De grassoorten die ganzen graag lusten hebben zachte bladeren, zoals gewoon kweldergras,  rood zwenkgras, geknikte vossenstaart, fioringras, beemdgras, timoteegras en raaigras. De zoute soorten daarvan worden vooral door brand- en rotgans geconsumeerd, die op de kwelders ook nog enkele andere plantensoorten graag eten. Kolgans, brandgans en smient foerageren vrijwel volledig op grasland. Grauwe gans, rotgans en rietgans eten niet altijd op gras, maar toch wel meer dan tweederde van de tijd.

Beheercasus

Gebruik van natuurgraslanden door ganzen

Recent zijn de effecten onderzocht van het beheer van natuurgraslanden op het gebruik door ganzen in Noord- en Zuidwest-Nederland en het Rivierengebied.  De gemiddelde beweidingsdichtheid in de graslanden was 1,3 grootvee-eenheid per ha en de gemiddelde bemesting was 62 kg N per ha per jaar.  Op extensief grasland onder natuurbeheer nam de benutting door ganzen na november af, maar in het voorjaar was deze gemiddeld gelijk en zelfs hoger dan op boerengrasland. Over het jaar heen was de begrazingsintensiteit in de natuurgraslanden gemiddeld gelijk aan die op naburig boerenland. De begrazingsdruk was het hoogst vlakbij slaapplaatsen. De begrazing nam met iedere kilometer verder van slaapplaatsen met 20% af. De ganzen prefereren dus percelen zo dicht mogelijk bij de slaapplaatsen. Onbeweide en ongemaaide kwelders zijn alleen aantrekkelijk voor ganzen in de eerste stadia van successie. Bij een grote steekproef van kwelders in de internationale Waddenzee bleek dat gemiddeld genomen de ganzenbenutting op niet meer beweide kwelders meer dan vier keer zo laag was als op intensief beweide kwelders.

Lange termijn data van de zandige kwelder op Schiermonnikoog laten zien dat met het weglaten van bemesting de vegetatie verandert in de richting van de kenmerkende vegetatie op een onbemeste, beweide kwelder en de benutting door Rotganzen afneemt. Op nutriëntenrijkere kleibodems duurt verschraling langer en gaat het niet zo ver als op zand. Een effect van verschraling op ganzen is vooralsnog niet aangetoond op kleibodems, bijvoorbeeld in de Bantpolder in Noordoost-Fryslân. Afhankelijk van de omstandigheden doet bemesting de benutting door ganzen met tien tot enkele tientallen procenten toenemen.

In absolute aantallen, maar ook gerekend per eenheid oppervlakte kan de betekenis van natuurgrasland voor ganzen hoog zijn. Natuurgebieden bieden rust. Mede daardoor liggen er veel slaapplaatsen in of nabij natuurterreinen. Ook kunnen ganzen tot na 1 april hier verblijven, terwijl er in opvanggebied op boerengrasland dan een einde komt aan het ‘gedogen’. De rol van rust kan niet gauw worden overschat.

Lees meer in De Levende natuur ‘Betekenis van natuurgraslanden voor overwinterende ganzen.

Gerelateerde OBN onderzoeken

Helaas, geen gerelateerde OBN onderzoeken gevonden.

Gerelateerde overige publicaties

Helaas, geen gerelateerde publicaties gevonden.

Gerelateerde activiteiten

Komende activiteiten

20 mrt 2025Veldwerkplaats

Bodembiologie

16 apr 2025Veldwerkplaats

Insectvriendelijk maaibeheer

Afgeronde activiteiten

Helaas, geen gerelateerde activiteiten.