N14.01 Rivier- en beekbegeleidende bossen
Algemeen
Het kan gaan om bossen die overstroomd worden door rivier- of beek, zoals ooibossen en beekbossen, maar ook om bossen die onder invloed staan van vrijwel permanent uittredend gebufferd grondwater, zoals bronbos.
Vegetatiekundig behoren deze bossen tot het Wilgenverbond, Iepenrijke Eiken-Essenverbond en Verbond van Els en Es. Rivier- en beekbegeleidend bos is op diverse bodems te vinden, zowel op rivierklei als op de meer (lemige) zandbodems langs de beken. Rivier- en beekbegeleidend bos is te vinden in de landschapstypen Rivierengebied (buitendijkse gronden grote rivieren, Biesbosch en Oude Maas) en in Beekdalen binnen het overstromingsbereik van beken. Veel van het Rivier- en beekbegeleidend bos is ontstaan uit voormalige grienden in de Biesbosch en langs de grote rivieren, die hun economische betekenis hadden verloren. Recente bossen zijn vaak spontaan ontstaan uit opslag na klei of zandwinning.
Rivier- en beekbegeleidend bos met hun karakteristieke soorten zijn sterk achteruitgegaan in omvang en kwaliteit in Nederland. Door bedijking, verdroging, grote wijzigingen in overstromingsdynamiek en bosexploitatie is het karakter van de slechts geringe oppervlakte Rivierbegeleidend bos sterk beïnvloedt. Europees gezien is Rivierbegeleidend bos zo zeldzaam, dat Nederland voor de resterende oppervlakte een grote verantwoordelijkheid draagt. Bronbos is door verdroging vaak sterk verruigd of geheel verdwenen en komt in Nederland slechts op geringe oppervlakte op een beperkt aantal plaatsen voor.
Laaggelegen delen van Rivierbegeleidend bos worden meestal gedomineerd door wilgen en moerasplanten. Hoger op de oever gaat een goed ontwikkeld ooibos geleidelijk over in gewone es, iep en meer typische bosplanten. Struweel wordt vaak gedomineerd door wilgen of meidoorns. Door verdroging en onvoorspelbare overstromingen domineren ruigten vaak op open plekken. Bij begrazing zijn ook grazigere vegetaties aanwezig. Langs beken is doorgaans zwarte els of gewone es de dominante soort. Voedselrijkdom en basenrijkdom worden sterk bepaald door het overstromingswater. Vooral langs de rivieren en in de getijdengebieden kent het Rivier- en beekbegeleidend bos een voedselrijk en basisch karakter. Onder invloed van sterke kracht van overstromingen kan structuurvariatie vaak op een natuurlijke manier ontstaan.
Rivier- en beekbegeleidend bos is van belang voor diverse soortgroepen, zoals broedvogels, mede door het (vaak) weelderige en ontoegankelijke karakter. De bever is kenmerkend voor Rivier- en beekbegeleidend bos direct aan oevers. Door de basenrijke omstandigheden en vaak hoge luchtvochtigheid zijn deze bossen belangrijk voor veel zeldzame mossen. In het getijdebos in Nederland komen de grootste populaties van spindotterbloem en het zeer zeldzame vloedschedemos in Europa voor. Bossen langs beken kennen eveneens een rijke fauna. Bronbos kent kenmerkende soorten voor beschaduwde bronmilieu’s zoals goudveil en bittere veldkers.
Afbakening
- Rivier- en beekbegeleidend bos omvat bossen en struwelen die periodiek door oppervlaktewater worden overstroomd bij hoge waterstanden in beek of rivier en bossen die direct onder invloed staan van vrijwel permanent uittredend grondwater.
- Rivier- en beekbegeleidend bos komt niet in de duinen voor.
- Ook aangeplant populierenbos en doorgeschoten wilgengriend behoren tot dit type voor zover ze periodiek overstromen.
- Bos op veengronden waar stagnerend water periodiek boven het maaiveld komt worden tot Hoog- en laagveenbos gerekend.
Bron: BIJ12 Index Natuur en Landschap
Bedreigingen en kansen
Veranderingen in de waterhuishouding
Overstroming en/of grondwateraanvoer zijn belangrijke sturende processen in de rivier- en beekbegeleidend bossen. Maar door dieper worden van de beek of afsluiting van rivieruiterwaarden met zomerkaden, blijft overstroming met rivier- of beekwater vaak uit. Ook treedt verdroging op door drinkwaterwinning in de omgeving en/of ontwatering ten behoeve van de landbouw. Dit leidt tot lagere grondwaterstanden en verminderde grondwateraanvoer. Waar nog wel overstroming en/of grondwateraanvoer plaatsvindt, is het aangevoerde water vaak te rijk aan voedingsstoffen.
Wegvallen overstroming en getijdenwerking
Overstroming met rivierwater en afzetting van zand en klei vormen belangrijke sturende factoren in de rivierbegeleidende ooibossen. In het zoetwatergetijdengebied overstromen de aanwezige zachthoutooibossen niet langer dagelijks, na afsluiting van het Haringvliet in 1970 en het wegvallen van de getijdenwerking. Er vindt versnelde mineralisatie plaats, waardoor er extreem veel voedingsstoffen vrijkomen. Hierdoor ontstaan brandnetelruigten. Door de Haringvliesluizen ‘op een kier te zetten’ tracht men de getijdendynamiek weer terug te krijgen in het zoetwatergetijdengebied.
Grondwaterstandsdaling
De meeste rivier- en beekbegeleidende bossen worden gekenmerkt door zeer natte omstandigheden met water aan of boven maaiveld in de winter en met grondwaterstanden die in de zomer niet ver weg zakken. Grondwaterstandsdaling kan leiden tot verruiging en het verdwijnen van kenmerkende soorten.
Wegvallen kwel
Goed ontwikkelde broekbossen en bronbossen zijn afhankelijk van aanvoer van schoon grondwater (kwel). Dat zorgt voor zeer stabiele milieus met een gelijkmatig grondwaterregime en buffering van de zuurgraad. De vaak hoge ijzergehalten van uittredend grondwater zorgen voor een zekere buffering tegen fosfaatbemesting. Wegvallen van kwel leidt tot verzuring, verarming en ophoping van strooisel aan het maaiveld. Lees meer in het rapport ‘Herstel broekbossen‘
Voedselrijk oppervlaktewater
Veel beken en rivieren zijn vermest en voeren hierdoor fosfaat-, sulfaat- en stikstofrijk water en slib aan. Dit heeft met name bij beekbegeleidende bossen een grote invloed. De aanvoer van fosfaat leidt hier tot verruiging van de ondergroei, met name op plekken die al (licht) zijn verdroogd. Lees meer hierover in het rapport ‘Ontwikkeling broekbossen‘. In zachthoutooibossen is oppervlaktewaterverontreiniging een minder groot probleem. Het rivierwater is immers van nature al vrij voedselrijk.
Grondwaterverontreiniging
In de beekdalen vormt de aanvoer van verontreinigd grondwater een probleem. Door de hoge bemestingsdruk in het herkomstgebied is het grondwater vaak rijk aan nitraat en/of sulfaat. Dit zorgt voor afbraak van organisch materiaal in het kwelgebied en daarmee tot interne eutrofiering. Sulfide, dat gevormd wordt bij reductie van sulfaat, is in hogere concentraties giftig voor de karakteristieke zwarte elzen, kruidachtige planten en water- en bodemfauna.
Natuurontwikkeling op voormalige landbouwgronden
Vooral op natte kwelplekken zijn er op voormalige landbouwgronden mogelijkheden voor de ontwikkeling van soortenrijke beekbegeleidende bossen. Hoe snel de bossen zich ontwikkelen is mede afhankelijk van de vraag of de voedselrijke toplaag wel of niet wordt verwijderd. Pas afgegraven natte grond vormt een goed kiemmilieu voor zaden van wilgen en elzen. Wanneer de voedselrijke bovengrond niet wordt afgegraven kan zich een ruigte ontwikkelen waarin elzen en andere boomsoorten geen kans krijgen zich te vestigen. Ook wanneer de boomlaag zich wel heeft ontwikkeld, blijft de ondergroei nog lang een ruig karakter houden met veel hoogopgaande voedselminnende soorten. Lees meer hierover in het rapport ‘Ontwikkeling broekbossen’
Natte bossen als waterbuffer
Om wateroverlast in stroomafwaarts gelegen gebieden tegen te gaan, zijn in veel beekdalen waterbergingsgebieden aangelegd. Bij hoge waterafvoeren komen die onder water te staan. In de waterbergingsgebieden streven beheerders veelal naar de ontwikkeling van natte graslanden en moerasvegetaties. Vraag is of het laten ontstaan van broekbossen en moerasstruwelen in sommige gevallen niet een goed alternatief is. Vanwege de voedselrijkdom van het oppervlaktewater zullen de broekbossen in de overstromingsvlakten mogelijk altijd een relatief voedselrijk karakter houden. Dat hoeft niet per se een nadeel te zijn. Door de broekbossen en –struwelen in hakhoutbeheer te nemen, kan de hoge productiviteit worden benut voor de productie van biomassa, terwijl ze tevens een belangrijke functie kunnen vervullen voor de fauna. Bij bestaande broekbossen wordt overstroming met voedselrijk oppervlaktewater afgeraden omdat dit kan leiden tot verruiging van de vegetatie. Lees meer in het rapport ‘Ontwikkeling broekbossen‘.
Ruimte voor de rivier
Ooibossen kunnen de bij hoogwater de doorstroming door het winterbed afremmen en zo leiden tot ongewenste waterstandsverhoging. Om die reden worden door Rijkswaterstaat grenzen gesteld aan de oppervlakte aan bos en struweel in de uiterwaarden. Om de doorstroming te bevorderen worden bovendien hoog opgezande oeverwallen regelmatig weer afgegraven. Dit betekent dat er weinig ruime is voor het ontstaan van hardhoutooibossen, een habitattype dat in heel West-Europa uiterst zeldzaam is. Dit vraagt om aanwijzing van zones in het rivierengebied waar de aanwezigheid van bos ook op lange termijn toegestaan blijft. Zachthoutooibossen zijn wat minder gevoelig omdat ze zich snel ontwikkelen en kunnen profiteren van de natte laagtes die ontstaan door afgraving.
Lees meer in het rapport Herstel en ontwikkeling hardhoutooibossen.
Herstel en inrichting
Herstel waterhuishouding
Herstel van beekbegeleidende bossen komt vrijwel altijd neer op herstel van een natuurlijk waterpeilregime op landschapsschaal en van de juiste water- en bodemkwaliteit. Dit vergt gedegen vooronderzoek en monitoring.
Vernatting broekbossen
Er is in het kader van OBN relatief veel ervaring opgedaan met het herstel van verdroogde broekbossen. Daaruit blijkt dat herstel vooral succesvol is in als het lukt door maatregelen in de omgeving de aanvoer van grondwater te herstellen. Te sterke vernatting door vasthouden van regenwater kan averechts uitwerken, doordat het kwelwater dan juist wordt weggedrukt. Bovendien kan te sterke vernatting leiden tot interne eutrofiering als gevolg van fosfaatmobilisatie.
Bevloeiing met oppervlaktewater kan alleen onder sterk gecontroleerde omstandigheden, met permanente doorstroming van water, gebruikt worden als maatregel om broekbossen te herstellen. Als er onvoldoende doorstroming optreedt, leidt bevloeiing met voedselrijk oppervlaktewater sulfaatreductie en fosfaatmobilisatie en daardoor tot interne eutrofiering. Zie voor voorbeelden het rapport Herstelexperiment voor Elzenbroek door bevloeiing op landgoed Het Lankheet.
Bij het herstel van broekbossen dient met het volgende rekening te worden gehouden:
- Verhoog bij vernatting het waterpeil geleidelijk. Elzen hebben een wortelstelsel dat is aangepast aan het heersende peilregime en moeten dit langzaam aanpassen. Lees meer in het rapport Effecten van vernatting in bossen.
- Indien broekbos nog niet volledig verdroogd is, is herstel van kwaliteit van grond- en oppervlaktewater belangrijker dan herstel van het oorspronkelijk grondwaterregime. Liever een verdroogde situatie dan vervuild water inbrengen.
- Omdat reacties op maatregelen onvoorspelbaar zijn, kan het gebruik van regelbare stuwen handiger zijn dan rigoureus dempen van sloten.
Terugbrengen dynamiek in uiterwaarden
Windworp en ijsgang, geholpen door de bever, zorgen voor de grote variatie in zachthoutooibossen. Grote grazers kunnen daarnaast geleidelijke bosranden en grazige plekken in het bos in stand houden. Maatvoering is daarbij belangrijk: een te hoge begrazingsdruk kan juist leiden tot het ‘oprollen’ van bossen.
Beheer
In meer natuurlijke situaties is er voor de instandhouding van soortenrijke rivier- en beekbegeleidende bossen geen actief bosbeheer noodzakelijk. Windworp, overstroming, grote grazers en bevers zorgen hier voor voldoende verjonging en open plekken. In bossen waar in het verleden soorten zijn aangeplant die hier van nature niet thuishoren (bv Canadapopulieren) kan dat reden zijn om selectief te dunnen. Cultuurhistorische overwegingen kunnen reden zijn om broekbossen en ooibossen in hakhoutbeheer te nemen (bijvoorbeeld grienden). De relictvoorkomens van hardhoutooibossen zijn te klein en te kwetsbaar om natuurlijke processen een rol te laten spelen. Wel kan hier hakhoutbeheer gekozen worden om verjonging te bevorderen. Dat leidt tot soortenrijke hardhoutooibossen waarin zoomplanten als slangenlook zich goed kunnen handhaven.
Lees meer in het rapport Herstel en ontwikkeling hardhoutooibossen.
Lees ook het Infoblad van een Veldwerkplaats over Herstel en uitbreiding van hardhoutooibos door spontane ontwikkeling.
Beheercasus
Effecten overstroming op broekbossen
Bij beekherstel en waterberging in beekdalen komt regelmatig de vraag aan de orde wat de effecten van overstroming zullen zijn op bestaande of te ontwikkelen broekbossen. Is bij de huidige waterkwaliteit overstroming met beekwater wel of niet gunstig voor broekbossen? Wat zijn kritische drempelwaarden voor nutriëntenaanvoer met overstromend beekwater?
Deze vragen spelen onder meer in het Beerzedal ten zuiden van de Kampina. Waterschap De Dommel en de natuurbeheerder (Natuurmonumenten) willen daar graag het natuurlijke beekdalsysteem herstellen, inclusief de daarbij behorende overstromingen met beekwater. Omdat het gaat om een Natura 2000 gebied is het nodig om vooraf te kunnen bepalen wat de effecten zullen zijn op de aanwezige beekbegeleidende bossen. Ook in andere Natura 2000 gebieden met beekbegeleidende bossen binnen het beheergebied van het waterschap (zoals langs de Keersop in N2000 gebied Leenderbos, Groote Heide & de Plateaux, en de Reusel in N2000 gebied Kempenland-West) speelt deze vraag.
Eerder onderzoek geeft aan dat het risico op eutrofiering door in beekwater opgeloste nutriënten waarschijnlijk beperkt is. Beekslib dat achterblijft na overstroming kan echter mogelijk wél leiden tot ongewenste eutrofiering. Om de vraag te kunnen beantwoorden zal de komende jaren met PAS-subsidie van de provincie Noord-Brabant en in samenwerking met het waterschap een experiment worden uitgevoerd om het eutrofiërende effect van overstroming met beekwater te bepalen. Daarbij ligt de nadruk op de effecten van het afgezette beekslib. In een aantal goed ontwikkelde kwelgevoede broekbossen wordt beekslib in verschillende doses aangebracht in proefplots. Daarbij is gekozen voor broekbossen die geen deel uitmaken van een Natura 2000 gebied, omdat experimenteel onderzoek binnen Natura 2000 gebieden alleen bij uitzondering mogelijk is.
Varianten
Het beheertype N14.01 kent vijf varianten:
Rivierbegeleidende bossen in het rivierenlandschap:
1) Zachthoutooibos;
2) Hardhoutooibos;
Beekbegeleidende bossen in het beekdalenlandschap en heuvellandschap:
3) Broekbos;
4) Vogelkers-essenbos;
5) Bronbos (goudveil-essenbos)
Zachthoutooibos
Zachthoutooibos, ook wel wilgenvloedbos genoemd, komt voor in uiterwaarden langs grote rivieren en in het zoetwatergetijdengebied. Het is veelal ontstaan door spontane bosopslag met wilgen rond oude kleiputten, maar ook op zandplaten, kribben en oevers kiemen van nature veel wilgen. De groeiende belangstelling voor spontane processen in het rivierengebied heeft gezorgd voor meer spontane bosopslag. Oudere wilgenvloedbossen hebben soms een voorgeschiedenis als griend.
Overstroming
Wilgenvloedbossen ontwikkelen zich op groeiplaatsen waar periodiek sprake is van overstroming met rivierwater. Zeer plaatselijk is ook wel sprake van kwel, maar de ecologische betekenis hiervan valt vrijwel volledig weg door de grote invloed van overstromingen met voedsel- en basenrijk rivierwater en de basenrijke bodems. Merkwaardigerwijs vinden we in de wilgenvloedbossen van het zoetwatergetijdengebied wel verschillende plantensoorten die elders in het land als echte kwelindicatoren te boek staan.
Pionierfase
In de pionierfase is zachthoutooibos een struweel van met name schietwilg, katwilg en amandelwilg. Naarmate het bos ouder wordt delven de struikvormende wilgen het onderspit. In latere successiestadia treedt boomvormige schietwilg op de voorgrond.
Hardhoutooibos
Hardhoutooibos is buitendijks bos dat niet door wilgen of zwarte populier wordt gedomineerd en dat door een hogere ligging minder frequent overstroomt met rivierwater. Vergeleken met het zachthoutooibos is de bosstructuur complexer, met een goed ontwikkelde struiklaag en indrukwekkende sluiers van klimplanten. In oudere bossen zijn de belangrijkste boomsoorten van oudsher zomereik, gewone es en veldiep, maar vrijwel alle in ons land voorkomende boomsoorten kunnen wel in het hardhoutooibos worden aangetroffen.
Voorkomen
Hardhoutooibossen komen in Nederland eigenlijk nauwelijks voor. Slechts een beperkt aantal bosfragmenten in de uiterwaarden kan als hardhoutooibos betiteld worden en deze zijn of nog erg jong of weinig natuurlijk. De paar fragmenten hardhoutooibos die Nederland nog rijk is, liggen alle hoog in het landschap, met een gesommeerde overstromingsduur van maximaal 10 dagen/jaar.
Broekbos
In broekbossen is het grondwaterstand hoog, daalt weinig onder het bodemoppervlak, bevindt zich ’s winters en in het voorjaar vaak boven het bodemoppervlak. De luchtvochtigheid is er hoog.
De broekbossen vertonen een grote variatie in soortensamenstelling. Dit hangt samen met de grote verscheidenheid aan groeiplaatsen waarop de Nederlandse broekbossen zich bevinden. Broekbossen zijn meestal spontaan ontstaan en vaak in het verleden in gebruik geweest als hakhout. Hoewel de kwaliteit en omvang van veel broekbossen sterk is teruggelopen, is de variatie en biodiversiteit nog altijd groot.
Voorkomen
Broekbossen zijn te vinden in beekdalen en kwelzones op zandgronden, in hoogvenen en in laagvenen. Alleen de broekbossen in beekdalen die worden gevoed door grondwater en/of regelmatig overstromen met beekwater, vallen onder het beheertype rivier- en beekbegeleidend bos. Meest kenmerkend voor de beekdalen zijn de elzenzegge-elzenbroekbossen, die onder invloed staan van toestromend basenhoudend grondwater. Broekbossen buiten de beekdalen vallen onder het beheertype N14.02, Hoog- en laagveenbos.
In het OBN onderzoek ‘Kleine ecotopen in de hydrologische gradiënt’ vindt u uitgebreide informatie over het ecotype ‘berkenbroekbos’. Dit gaat over zowel de natuurwaarden van dit type, als de bedreigingen en herstelmaatregelen.
Vogelkers-Essenbos
Vogelkers-essenbossen liggen in de beekdalen op wat hogere en minder natte plekken dan de broekbossen. Periodieke overstroming met beekwater en aanvoer van grondwater zorgen voor gebufferde en relatief voedselrijke standplaatsen. Onder deze condities kunnen zich zeer soorten- en structuurrijke bossen ontwikkelen, met in de boomlaag zomereik, es en zwarte els en in de struiklaag soorten als eenstijlige en tweestijlige meidoorn, Hazelaar en Vogelkers. In het voorjaar kan een uitbundige bloei voorkomen van bosanemoon en andere voorjaarsbloeiers als speenkruid, slanke sleutelbloem, grote muur en gwtte klaverzuring. Goed ontwikkelde vormen van het vogelkers-essenbos zijn echter zeldzaam.
Lees meer in het rapport Herstel vogelkers-essenbos in het Lankheet
Bronbos
Op plekken waar grondwater permanent uittreedt kunnen zich bronbossen ontwikkelen. De boomlaag wordt meestal gedomineerd door es en zwarte els. Het bronmilieu wordt gekenmerkt door zeer stabiele gradiëntsituaties, met op de natste plekken soorten als goudveil en bittere veldkers, en op iets hoger gelegen vochtige plekken soorten als gele dovenetel, slanke sleutelbloem en witte klaverzuring. Het bronmilieu zelf is van groot belang voor diverse macrofaunasoorten die zijn aangewezen op permanent uittredend schoon water van constante temperatuur. Omdat bronnen alleen voor kunnen komen aan de voet van hellingen zijn bronbossen gebonden aan het Heuvelland en de randen van stuwwallen.