N15.01 Duinbos

Beheertypen N15.01 Duinbos hoort bij:

N15 Droge bossen

Duin- en kustlandschap

H2160 – Duindoornstruwelen

H2180 – Duinbossen

H6430 – Ruigten en zomen

Algemeen

De struwelen kunnen over grote oppervlakten aaneengesloten voorkomen en lopen vaak geleidelijk over in hoger opgaand bos; deze variatie is aantrekkelijk voor veel vogelsoorten. Duinbos is het leefgebied van veel soorten paddenstoelen. Aan de binnenduinrand kan duinbos rijk aan voorjaarsplanten zijn.

Duinbos kan voorkomen op zowel kalkrijke als kalkarme zandgronden in het Duin- en Kustgebied, zowel op duinen als in vochtige valleien en op drooggevallen zandplaten. In de meeste duingebieden in Nederland komt het veelvuldig voor.

Duinbos is internationaal gezien zeldzaam. Duinbos (inclusief struweel) is vaak op een natuurlijke manier ontstaan, als gevolg van successie. In de negentiende eeuw waren bossen nog zeer schaars in de duinen. Door het wegvallen van konijnenvraat en door een slechte luchtkwaliteit is er thans sprake van versnelde successie vanuit open duin. Veel dennenbossen zijn ontstaan door aanplant in het verleden o.a. om het stuivende duinzand vast te houden.

Duinbos wordt gedomineerd door of kent een gemengd voorkomen van ruwe berk, grove den, zomereik en beuk. Op plekken waar struwelen domineren komen soorten als meidoorn, duindoorn, wegedoorn, egelantier, hondsroos en gewone vlier voor. Op open plekken komen dauwbraam en kruidenrijke zoomvegetaties voor. Bij begrazing zijn ook grazige vegetaties aanwezig. Een hoge diversiteit van Duinbos treedt op bij een afwisseling van struweel, opgaand bos en open plekken. Door de invloed van zeewind ontstaat er een geleidelijke natuurlijke overgang van struweel in het buitenduin naar hoger opgaand bos in verder van de zee gelegen binnenduin.

De bossen en struwelen zijn rijk aan broedvogels. De bossen hebben daarnaast belangrijke betekenis voor diverse soorten paddenstoelen en vaatplanten. Loofbos is qua flora en fauna vaak meer divers dan dennenbos, hetzelfde geldt voor kalkrijke duinbossen ten opzichte van kalkarme.

 

Afbakening

  • Duinbos omvat zowel het droge als het vochtige bos- en hoog struweel in het Duinlandschap.
  • Maximaal 20% van het areaal van het betreffende bosgebied wordt gedomineerd door boomsoorten die oorspronkelijk van buiten Europa zijn ingevoerd, zoals Amerikaanse eik en Douglasspar.
  • Op 80% van de oppervlakte wordt geen hout geoogst of is de houtoogst minder dan 20% van de bijgroei.
  • Op de overige oppervlakte kan meer geoogst worden in het kader van omvorming naar een natuurlijker bos.

 

Bron: BIJ12 Index Natuur en Landschap

Bedreigingen en kansen

Vastlegging en versnelde ontkalking

Dat er in de duinen verschillende typen duinbossen voorkomen, komt vooral door de variatie in het kalkgehalte van de bodem. De kalkrijke standplaatsen zijn veelal soortenrijker dan de kalkarme. In de duinen is ontkalking een natuurlijk proces. De snelheid van het ontkalkingsproces verschilt per gebied. In de duinen wordt het ontkalkingsproces van nature afgeremd door verstuiving, waarbij weer kalkrijk zand aan de oppervlakte komt. Als gevolg van het uitermate rigoureuze vastleggingsbeheer, dat vooral in de tweede helft van de vorige eeuw is toegepast, kwamen verstuivingen tot voor kort nauwelijks meer voor en vond de ontkalking sneller plaats. De laatste jaren is er echter weer sprake van een toename van de verstuivingsdynamiek. De atmosferische depositie van verzurende stoffen heeft eveneens bijgedragen aan versnelde ontkalking van duinbodems. Ontwatering leidde in het verleden tot het verdwijnen van aanvoer van kalkrijk grondwater in duinvalleien, wat lokaal eveneens het ontkalkingsproces heeft bevorderd. Het proces van ontkalking kan verder nog worden versneld door een ongelukkig gekozen aanplant van boomsoorten. Zo helpen iepen verzuring tegen te gaan, terwijl dennen of eiken verzuring juist bevorderen. De combinatie van verzuring en vermesting zoals die in onze dennen- en eikenbossen optrad, heeft ertoe geleid dat de soortenrijkdom van mycorrhizapaddestoelen flink achteruit is gegaan, wat weer  heeft geleid tot afname van de afbraaksnelheid van strooisel in de bossen. Deze veranderingen in de strooisellaag hebben uiteraard ook gevolgen voor de bodemfauna en vice versa. Recent wordt er een herstel van deze soorten vastgesteld.

 

Ammoniakdepositie en vermesting

Door de overheersende aanlandige westenwind is er in de kustzone relatief weinig ammoniakdepositie. De depositie van andere stikstofverbindingen is door de nabijheid van grote steden en omvangrijke zware industrie echter verhoudingsgewijs groot. Stikstofaanvoer uit de lucht werkt vermestend en leidt tot versnelde successie en een dichtere vegetatie. Verhoging van het stikstofgehalte in de planten heeft verstrekkende gevolgen voor plantenetende insecten, zoals rupsen van dag- en nachtvlinders. Dit heeft in de duinen geleid tot achteruitgang van karakteristieke soorten. Steeds meer wordt ook de negatieve invloed van de drukke scheepvaartroute voor de kust, met name de uitstoot van afvalstoffen van zware stookolie, duidelijk. Ook de invloed van zware industrie langs de Engelse oostkust is niet te verwaarlozen.

 

Ontbreken buffermechanisme

In een zeer belangrijk opzicht verschillen de duinbossen in het renodunale district van andere bosecosystemen op zandgronden: kenmerkend voor de bodems van deze duinbossen is dat er oorspronkelijk zeer veel vrije kalk aanwezig is, in de vorm van schelpfragmentjes. Omdat duinzanden nauwelijks leem bevatten en ook het gehalte aan organische stof in droge duinbossen erg laag is, is er vrijwel geen mogelijkheid om die kalk te binden. Wanneer door verzuring op een gegeven moment alle vrije kalk opgelost en uitgespoeld is, kan de pH in een vrije val belanden. De ogenschijnlijk gunstige situatie van het duinsysteem aangaande de basenhuishouding kan in de bovenste decimeters van de bodem binnen een of enkele decennia sterk veranderen. De afwezigheid van een efficiënt, duurzaam bufferingsmechanisme betekent namelijk: geen vangnet tegen verzuring. Dit speelt vooral op plekken waar de oude strandwallen door een  dunne laag jong duinzand zijn overstoven, en in het Waddendistrict. Onder de bossen van het renodunaal district komen schelpen in grove fragmenten voor die langdurig kalk blijven naleveren. Toch zijn veel bodems in het binnenduin van het renodunaal district al ondiep ontkalkt en het ‘verzuringsfront’ zakt gestaag verder naar beneden.

Door langdurige hakhoutcultuur in het verleden, waarbij vaak ook het takhout en strooisel werden verwijderd en in feite sprake was van roofbouw, is de situatie van eikenbossen op strandwallen (en lokaal in de binnenduinrand van de Jonge Duinen) nog verder verslechterd. Hierdoor kunnen in hoge mate aluminiumtoxiciteit en zuurstress optreden. In duinvalleien speelt dit probleem minder, want daar stijgt zo nu en dan zeer basenrijk grondwater tot in of boven de humuslaag, en die laag wordt dus geregeld aangerijkt met basen.

 

Verdroging

Het meest natuurlijke type duinbos, het vochtige meidoorn-berkenbos, is in het verleden het sterkst achteruitgegaan door verdroging en de versnelde verzuring die daarmee samenhangt. Verdroging is in de duinen vooral een proces dat door de mens in gang is gezet en is onder meer een gevolg was van de grondwateronttrekking voor drinkwatervoorziening. Daarnaast speelden daarbij ook verlaging van de grondwaterstand door kustafslag en in aan de duinen grenzende polders en de aanplant van uitgestrekte bosplantages in veel duinterreinen een grote rol. De bomen verdampen veel water, waardoor minder water in de bodem infiltreert. In de meeste duingebieden is de verdroging door waterwinning in de laatste decennia grotendeels tot staan gebracht en is de grondwaterstand verhoogd door vermindering of beëindiging van de onttrekking van grondwater, waardoor de natuurlijke grondwaterdynamiek is hersteld.

 

Recreatie

De duinen zijn een favoriet terrein voor recreatie. De drukst bezochte terreinen in de Randstad kennen een grote recreatieve druk (tot meer dan duizend bezoeken per hectare per jaar). Dit kan schade aan de vegetatie tot gevolg hebben en verstoring van de fauna. Zonering blijkt, zeker bij hoge bezoekersaantallen, een weinig efficiënt instrument om rustige gebieden in stand te houden.

Een beperkte mate van ‘grondroering’ in een bosgebied waar de bovengrond oppervlakkig ontkalkt is, kan ook positief uitwerken. Dit is het geval als daarbij lokaal weer wat kalkrijk materiaal vanuit diepere bodemlagen naar boven aan de bodemoppervlakte komt. Dat vertaalt zich dan direct weer in een hogere biodiversiteit. Het verschijnsel is bijvoorbeeld mooi te zien op wortelkluiten van omgewaaide bomen of in duineikenbosjes op plaatsen die oppervlakkig zijn ontkalkt, waar juist langs de ruiterpaden nog plekken met lelietjes-van-dalen of soorten van het abelen-iepenbos in de kruidlaag te vinden zijn. Met verrijking door paardenmest heeft dit niets te maken.

Herstel en inrichting

Invloed van kalkrijk grondwater herstellen

Volledig herstel is in de door verdroging aangetaste duinbossen alleen mogelijk indien het kalkrijke grondwater weer invloed op de vegetatie gaat uitoefenen en de boomlaag de soortsamenstelling krijgt van oorspronkelijk valleibos. In veel duingebieden zijn de afgelopen decennia vernattingsmaatregelen uitgevoerd, wat zorgde voor herstel van de natuurlijke grondwaterdynamiek met periodiek kalkrijke kwel. Waar het grondwaterpeil in de duinen is gestegen naar niveaus die niet zo heel ver onder de oude hoge niveaus liggen, heeft het herstel van de natuurlijke grondwaterdynamiek vooralsnog zelden geleid tot een volledig herstel van het karakteristieke meidoorn-berkenbos. Wel is de verzuring van de strooisellaag gestopt of zelfs hersteld tot karakteristieke waarden.

De vraag is ook in hoeverre het mogelijk is de veranderingen in bestaande duinbossen die door verdroging zijn opgetreden, terug te draaien door vernatting en bevordering van bepaalde boomsoorten. Het helemaal opnieuw laten beginnen van de successie naar duinbos, via hydrologisch herstel en verwijderen van bestaande vegetatie, kan een optie zijn wanneer het betreffende bosgebied nauwelijks of geen actuele natuurwaarden bezit. Op andere plaatsen met een meer open vegetatie  en laag struweel ontwikkelen zich als gevolg van de stijging van de grondwaterstand juist nieuwe vochtige meidoorn-berkenbosjes. Om verruiging tegen te gaan kan het daarbij nodig zijn een beheersvorm toe te passen die de successie remt, bijvoorbeeld begrazing.

 

Vernatting duinbos

Zowel hydrologisch herstel als het uitvoeren van aanvullende maatregelen zoals plaggen en strooiselafvoer vergen een goed inzicht in het functioneren van het ecosysteem en de hydrologie. Herstelbeheer van nat duinbos is maatwerk, pas uit te voeren na gedegen vooronderzoek door specialisten. Door vervolgens de ontwikkeling na herstel goed te volgen, kan bij onvoorziene effecten zo nodig tijdige bijstelling plaatsvinden (hoewel bijsturen in de praktijk vaak lastig is). Door de grote variatie in de grondwaterstand is het meestal pas na jaren duidelijk wat het structurele effect van een maatregel is geweest. Bij hydrologisch herstel in de duinen gaat het meestal om grote duindelen, waarin naast bossen ook andere ecotopen voorkomen. Deze wegen uiteraard ook mee in de bepaling van succes of falen van de vernatting.

 

Strooiselafvoer door begrazing en plaggen

In de dennenbossen die ‘moeder natuur’ zelf opruimt via zoutinwaai en windkracht of honingzwam ontstaan in eerste instantie vaak tapijten van duinriet of zandzegge, die even soortenarm zijn als de dennenbossen. Dergelijke ruige graslanden kunnen door de toepassing van bijvoorbeeld begrazing door grootvee in minder ruig duingrasland worden omgezet. Begrazing moet integraal zijn. Duinriet heeft niet de voorkeur van grazers, dus als er meer favoriete begroeiingen aanwezig zijn zullen de duinrietplekken weinig begraasd worden.

In verdroogde duinbossen belemmert het dikke strooiselpakket het herstel. Maatregelen zoals het bevorderen van bepaalde boomsoorten, begrazing en plaggen kunnen daar helpen om de gewenste ontwikkeling van het bosecosysteem te versnellen en optimaliseren.
Verschillende duingebieden worden inmiddels begraasd door grootvee. Dat heeft plaatselijk gunstige effecten gehad op duinbos. Waarschijnlijk komt dit doordat bij begrazing het strooiselpakket slinkt en oppervlakkige schelpfragmenten met de strooisellaag worden vermengd  en zich zo een gevarieerder bos kan ontwikkelen. Ook selectieve vraat van esdoorn en bosbraam en het open houden van open plekken draagt hieraan bij. Door de begrazingsdruk te verminderen op het moment dat de strooisellaag voldoende geslonken is , zijn ongewenste effecten van de begrazing op verjonging van boomsoorten te verkleinen. In de praktijk is dit erg lastig omdat bij integrale begrazing prioritaire habitats mogelijk onvoldoende begraasd worden. Bij twijfel is verlies van natuurwaarden door vraat en tred bij begrazing te voorkomen dankzij vooraf aangebrachte compartimentering. Dit bevordert de kans op verjonging met inheemse loofhoutsoorten, maar tegelijkertijd kan dit ook de komst van exoten als Noorse esdoorn en Amerikaanse eik bevorderen.
Pleksgewijs plaggen werkt in duinbos op vergelijkbare wijze als de begrazing met grootvee, maar geeft sneller resultaat (al is dit bij de duizenden hectaren duinbos die we hebben uiteraard maar een druppel op een gloeiende plaat). Dit is alleen bij ondiepe ontkalking zinvol.

 

Bevordering van boomsoorten

Bij het herstelbeheer van de bossen van verzuurde binnenduinen kan veel winst worden geboekt door actief in te grijpen in de boomsoortsamenstelling. De variatie en biodiversiteit zullen toenemen door berk en eventueel es in de boomlaag te bevorderen en een aantal eiken te verwijderen. Daarnaast vertegenwoordigen zowel ecologisch gezien (vanwege de goede strooiselkwaliteit en de functie als ‘basenpomp’) als landschappelijk gezien iepen een belangrijke waarde in open gedeeltes van binnenduinrandbossen. Dat geldt met name langs de binnenduinrand. Door de iepenziekte is het iepenbestand, zoals overal in het land, ook in deze regio sterk teruggelopen. Dankzij de iepenziektebestrijding is op goede standplaatsen de iep niet verdwenen, maar als iepenstruweel teruggekomen. Door begrazing (vooral met paarden) wordt nu voorkomen dat alle struweel weer doorschiet in opgaand bos. Nu steeds meer succes wordt geboekt bij het kweken van resistente iepenvariëteiten, kan herintroductie van de iep als boomvormende soort in het duinbos worden overwogen, hoewel de aanplant van ‘genetisch gemanipuleerde’ iepen niet goed past in het natuurlijk duinbeheer. Daarnaast kunnen iepen die in het veld staan en periodiek worden ‘afgezet’ als struweelsoort een belangrijke rol blijven spelen in bosranden. Eenzelfde effect (basenpomp) kan waarschijnlijk gemakkelijker worden bereikt met gewone esdoorn en Noorse esdoorn, die langzamerhand ook een plek hebben veroverd in bossen in de binnenduinen.

 

Naaldhoutbos omvormen

De naaldbossen die zijn aangeplant in de duinen worden niet tot de bijzondere duinbossen gerekend die beschermd zijn onder de Europese habitatrichtlijn. Het is echter mogelijk om de naaldbossen van de duinstreek in loofbossen van de internationaal waardevolle bostypen om te vormen. De omvorming begint op veel plaatsen al vanzelf: struiken en loofbomen kiemen in de ondergroei en die houtige planten zullen ooit de boom- of struiklaag gaan vormen, mits de begrazingsdruk niet te hoog is. Vaak domineert (Noorse) esdoorn bij verjonging, tenzij de open plekken van voldoende omvang zijn. Dan krijgen bijvoorbeeld ook berken een kans. Het is duidelijk dat het spontane proces aanmerkelijk versneld kan worden door de naaldbomen te kappen of ‘variabel’ te dunnen. Grootschalige kap roept echter regelmatig tegenstand op.

Uitgestrekte dennenplantages met plaatselijk extreem doorverzuurde bodems staan meestal op niet-natuurlijke bosgroeiplaatsen (bijvoorbeeld vlak bij zee of bovenop aan wind blootgestelde duinen) en hier is het gewoonlijk niet zinvol om op deze plekken voor de toekomst bos na te streven. Opnieuw in verstuiving brengen is hier een goede optie: dan komt niet uitgeloogd zand van grotere diepte weer aan het oppervlak te liggen en kan de successie naar witte duinen (en later verder naar grijze duinen) weer op gang komen.

In sommige naaldbossen komt een flora of fauna voor die verder in duinen of zelfs in heel Nederland geheel of vrijwel geheel ontbreekt. Het gaat hierbij om insecten die aan naaldbomen gebonden zijn, maar ook om veel paddenstoelen en een aantal, vaak noordelijke, planten. Daarnaast vormen oudere en goed gestructureerde naaldbossen een belangrijk broedhabitat voor vogelsoorten zoals roofvogels. Het is een van de dilemma’s hoe hiermee om te gaan. Omdat deze soorten gebonden zijn aan bepaalde jonge stadia van naaldbossen, is het voor duurzaam behoud van deze soorten in het duinsysteem nodig dat verjonging van dennenbossen wordt bevorderd. Dit ligt op grote schaal niet voor de hand, omdat dit meestal ten koste zal gaan van nog veel waardevollere duinvegetaties en bijbehorende fauna. Bovendien wordt het behoud soms bemoeilijkt door een te hoge stikstofdepositie.

 

Nieuw duinbos

Door omvorming van naaldbos naar loofbos kan de oppervlakte van het waardevolle duinbos verder toenemen, al is dit in de praktijk lastig omdat de verjonging gedomineerd wordt door (Noorse) esdoorn. Zeer extensieve begrazing kan een positieve bijdrage leveren, doordat vooral de interne en externe bosranden een natuurlijker structuur krijgen met boszomen en open gevallen plekken langduriger open blijven.

 

Verschillen in betredingsgevoeligheid

Er is een sterk verschil in gevoeligheid voor betreding en andere vormen van recreatie tussen de verschillende typen duinbossen. De orchideeën in de vochtige duinbossen verdragen betreding slecht (al lijken sommige soorten juist te profiteren van het omhoog trappen van iets basenrijke grond langs veepaadjes) en de mosrijke boswalletjes verdragen het evenmin. Vooral voor de slakkenfauna, voor koepelbouwende mieren, voor mierenleeuwen en voor mycorrhiza-paddenstoelen is bodemrust van groot belang. Betreden van bossen buiten de paden dient dan ook zoveel mogelijk beperkt of zelfs voorkomen te worden. Zeer extensieve begrazing kan voldoende zijn om een geringe hoeveelheid dynamiek toe te voegen, die, vanwege de vaste gebruikspatronen van het vee, tot waardevolle bodemverdichtings- en strooiselverteringsgradiënten kan leiden. In begrazingsgebieden waar in verhouding tot open duinen erg weinig bos is, kan zeer extensieve begrazing afgestemd op het open duin echter leiden tot een intensieve bodembetreding in het bos, waarbij geen plekje onbetreden is.
Het gebruikelijke patroon in de drogere bossen is een aangelegd padennet van veelgebruikte paden. Hier en daar komen weinig belopen smalle kronkelpaadjes voor. Natuurlijke bossen worden niet snel buiten de paden betreden, hetzij doordat ze te nat zijn, hetzij doordat er een fraaie struiklaag is. Betreding vormt met name een probleem in eenvormiger oudere bossen.

Beheercasus

Noord-Hollands Duinreservaat

In het Noordhollands Duinreservaat is in het verleden veel productiebos aangeplant; dennenbos met een rechte rij bomen en struiken ter bescherming van de jonge aanplant tegen de zeewind. Deze windsingel bestond onder andere uit populieren, esdoorns, eiken en berken. In de loop van de jaren zijn de van oorsprong vloeiende overgangen tussen bos en duin verdwenen en verplaatste de bosrand zich – onder andere onder invloed van de zeewind – landinwaarts.

Vanaf 2011 werkt duinbeheerder PWN onder het motto ‘Zonnige Zomen’ aan een natuurlijk bosrandbeheer. Bij dit zoombeheer wordt in een bestaande abrupte bosrand (door de aanwezigheid van aangelegde paden in een gesloten bos) een deel van de kroonlaag van het bos verwijderd met behoud van onderstaande struiken. Hierdoor ontstaan geleidelijke structuurrijke bosranden met veel nectarplanten en wordt de vruchtzetting van besdragende struiken bevorderd. Met name in de aangeplante structuurarme bossen langs wegen en paden is dit een geschikte maatregel om meerdere doelen tegelijk te dienen. De brede bermen vormen verbindingswegen voor open plekken in het duin, waardoor uitwisseling mogelijk is tussen vitale populaties van bijzondere duinflora en -fauna. Naast de bekende positieve effecten op insecten, zoogdieren, vogels en planten is het ook een manier om de invang van stikstof in de rand van het bos tegen te gaan. Ook is het een kwaliteit verbeterende maatregel voor de boshabitattypen. Tevens ontstaat in begrazingsgebieden meer ruimte voor bezoekers en grote grazers om elkaar te passeren. In het beheer van onbegraasde bosranden is het van belang dat periodiek onderhoud wordt uitgevoerd in de zoom en de mantel om dichtgroeien te voorkomen.

Bekijk hier het Natura2000-Beheerplan Noord-Hollands Duinreservaat

Gerelateerde OBN onderzoeken

Helaas, geen gerelateerde OBN onderzoeken gevonden.

Gerelateerde overige publicaties

Damherten in de Amsterdamse Waterleidingduinen

- jan 2013

Gerelateerde activiteiten

Komende activiteiten

20 mrt 2025Veldwerkplaats

Bodembiologie

Afgeronde activiteiten

30 sep 2024Veldwerkplaats

Exoten in het duingebied

14 mrt 2024Webinar

Verdamping van bossen

19 okt 2023Webinar

De ene braam is de andere niet