N15.02 Dennen-, eiken- en beukenbos
Algemeen
Veel van deze bossen komen voor op zure, droge en zandige bodems. Wanneer de bodem meer leem bevat, kennen de bossen een grotere floristische rijkdom. Ook vochtiger typen van deze bossen met pijpenstrootje in de ondergroei behoren hiertoe. Vegetatiekundig behoren deze bossen tot het Zomereikenverbond of het Verbond der naaldbossen.
Dennen-, eiken of beukenbos is te vinden in het Zandlandschap zoals op de Veluwe en delen van Drenthe. Plaatselijk komt het ook voor in het Heuvellandschap en op oude strandwallen. Veel van de bossen zijn vorige eeuw ontstaan als gevolg van aanplant of natuurlijke successie. De cultuurlijke invloed is vaak te merken aan bijvoorbeeld ingevoerde boomsoorten en sporen van hakhoutbeheer. Hoewel Dennen-, eiken-, of beukenbos algemeen voorkomt ontbreekt vaak een hoge diversiteit aan flora en fauna. Oorzaken betreffen een geringe structuurrijkdom in voormalige productiebossen, de jonge leeftijd en gevolgen van verzuring en vermesting. Dennen-, eiken- en beukenbos kan zowel combinaties van boomsoorten bevatten als een sterke dominantie van één soort. Door het zure en voedselarme karakter is er bij ongestoorde ontwikkeling sprake van ophoping van strooisel wat zich met name voordoet bij bossen zonder leem in de ondergrond en bij sterke dominantie van eiken en beuken die zuur strooisel produceren. Hierdoor is bodemvegetatie vaak beperkt aanwezig. Aanwezigheid van soorten met rijker en makkelijker afbreekbaar strooisel, zoals linde op leemhoudende bodems, zorgt voor een milde humus, en daardoor een beter ontwikkelde bodemvegetatie. Het kronendak is minder gesloten en er is meer variatie tussen lichte en donkere delen. Op open plekken ontwikkelen zich vaak braamstruwelen en vestigen zich struiken als lijsterbes en vuilboom. In late stadia kan hulst dominant aanwezig zijn. Bij begrazing zijn ook grazige heidevegetaties aanwezig. Begrazing heeft een sterk effect op omvang en samenstelling van de boomverjonging. Natuurlijke processen zoals windworp kunnen voor variatie in structuur zorgen, maar vaak is (een aanvullend) menselijk beheer nodig om gevarieerde bossen te verkrijgen. Begrazing kan voorkomen dat open plekken weer snel dichtgroeien.
De betekenis voor de biodiversiteit is met name gelegen in grote aantallen (vaak bedreigde) paddestoelen, blad- en korstmossen en enkele vaatplanten. Structuurrijke bossen met enige buffering in de bodem, bossen met een hoge luchtvochtigheid en bossen met oude bomen kennen vaak een hogere biodiversiteit.
Afbakening
- Dennen-, eiken-, of beukenbos omvat bossen en struwelen gedomineerd door eiken, dennen, beuken, berken, lijsterbes, ratelpopulier of vuilboom.
- Maximaal 20% van het areaal van het betreffende bosgebied wordt gedomineerd door boomsoorten die oorspronkelijk van buiten Europa zijn ingevoerd, zoals Amerikaanse eik en Douglasspar.
- Op 80% van de oppervlakte wordt geen hout geoogst of is de houtoogst minder dan 20% van de bijgroei.
- Op de overige oppervlakte kan meer geoogst worden in het kader van omvorming naar een natuurlijker bos.
- Dit beheertype is gelegen buiten het Duinlandschap. Indien het in het Duinlandschap is gelegen behoort het tot het beheertype Duinbos.
Bron: BIJ12 Index Natuur en Landschap
Bedreigingen en kansen
Verstoorde voedselketen door verzuring en stikstofdepositie
Door natuurlijke uitloging, decennialange kunstmatige verzuring gecombineerd met hoge stikstofdepositie hebben de bodems van droge bossen op leemarme gronden een overmaat aan stikstof ten opzichte van fosfor, calcium en andere nutriënten, zoals is beschreven in het themanummer over het Droge zandlandschap van Landschap en de OBN-brochure ‘Arme bossen verdienen beter‘. Door de van nature arme bodems van het beheertype Dennen-, eiken- en beukenbos komt de onbalans hier het sterkst tot uiting, niet zozeer in de samenstelling van de inherent soortenarme kruidlaag maar vooral in de voedselkwaliteit voor kleine fauna en daarmee in de voedselketen via rupsen/larven naar insectenetende vogels en roofvogels. Verzuring en vermesting zijn ook debet aan de afname van mycorrhizavormende paddenstoelen in het dennen- en eikenbos en van bloemrijke vegetaties (zoals met havikskruiden en hengel) in de randen (zomen) van oude droge bossen.
Verminderde vitaliteit van eik en eikenbossen
Alle eikenbossen van het beheertype zijn aangelegd, primair voor houtoogst, waarbij eik historisch is bevoordeeld ten opzichte van beuk. Eik verjongt zich niet in eikenbos en zal bij spontane ontwikkeling van droog eikenbos worden verdrongen door beuk die zich hier wel verjongt. Verminderde vitaliteit van eik en eikensterfte door een combinatie van factoren (meeldauw, sterke rupsenvraat, eikenprachtkever, extreme droogte, verzuring) bieden ruimte voor de vestiging van andere boomsoorten of de vorming van een dichte struik- of bramenlaag. Hierdoor versnelt de aftakeling van eikenbossen zichzelf.
Invasieve exoten in lichtrijk bos
In droge dennen- en eikenbossen op leemarme zandgronden (heide- en stuifzandbebossingen) kan Amerikaanse vogelkers een dichte en persistente struiklaag vormen die de verdere ontwikkeling van het bos langdurig vertraagt. Voor het aangrenzende open heide- en stuifzandlandschap is vogelkers een nog grotere bedreiging. Ook Amerikaans krentenboompje kan een hoge, vrijwel gesloten struiklaag vormen in deze lichtrijke bossen. Van een kruid- of moslaag is in deze situaties nauwelijks sprake. Op leemhoudende gronden, zoals op de stuwwallen, is Amerikaanse eik een invasieve boomsoort met hoge uitbreidingscapaciteit en een sterk negatieve invloed op vestiging en overleving van inheems boom-, struik- en kruidsoorten. De Amerikaanse eik is zeer droogtetolerant en zal, in tegenstelling tot beuk, naar verwachting in ons klimaatgebied profiteren van klimaatopwarming.
Kansen door successie en natuurlijke dynamiek
Een groot areaal Dennen-, eiken- en beukenbos is als eenvormig dennenbos aangelegd op heiden en stuifzanden na 1900. Na een grasfase (vooral smele) hebben de meeste bebossingen nu een goed ontwikkeld humusprofiel (met H-laag), een kruidlaag met dwergstruiken (bosbessen, kraaihei) en/of een struiklaag met vooral besdragende soorten (Amerikaanse vogelkers, vuilboom, lijsterbes, hulst, krentenboompje) en verjonging van boomsoorten. In de oudere bossen is vaak al een tweede boomlaag van loofhout aanwezig (beuk, berk, eik) en neemt de struiklaag af. Alhoewel deze successie naar inheems loofbos nog een lange weg heeft te gaan voordat een natuurlijker bosbeeld met dikke (aftakelende) bomen, dik dood hout en verschillende ontwikkelinsstadia aanwezig is, is het de enige weg naar nieuwe natuurkwaliteit. Dit vraagt om geduld en het reserveren van grote aaneengesloten eenheden (vanaf ca. 125 ha) waarin ontwikkelingsfasen op termijn naast elkaar kunnen voorkomen.
Oude bossen als uitvalsbasis van bosgebonden biodiversiteit
Het kleine areaal historisch oude bossen (malenbossen, holten, strubben, landgoedbossen) inclusief oude houtwallen en beplantingen langs oude wegen herbergt (vaak geïsoleerde) populaties van bosgebonden soorten die zich slecht kunnen verspreiden over grote afstanden (‘oudbossoorten’). Deze bossages kunnen dienen als bronnen voor de ontwikkeling van aansluitende jongere bossen waardoor op termijn ook het leefgebied van oudbossoorten ontsnippert.
Herstel en inrichting
Bestrijding effecten van verzuring en stikstofdepositie
Voor herstelbeheer is, naast de aanpak van de intensieve landbouw als bron van stikstofdepositie, een structurele aanpak nodig. Zie voor achtergronden de brochure ‘Arme bossen verdienen beter‘. Hoewel toediening van meststoffen voor de hand ligt, is de doorwerking van zowel snelwerkende als slow-release meststoffen (steenmeel) in de nutriëntenbalans en voedselketen van bos met een primaire natuurfunctie nog onvoldoende bekend. Het is hierbij de vraag in hoeverre sprake is van herstel of van ontwikkeling van een nieuw systeem met hoge(re) bodemvruchtbaarheid. Op landschapsschaal kan productiebos op mineraalrijke gronden na omvorming worden toegevoegd aan het beheertype, rekening houdend met grazige open ruimtes met bosranden en zomen. Dit levert uitwijkmogelijkheden voor karakteristieke soorten en betere kansen voor bosontwikkeling op lange termijn.
Behoud van bronpopulaties in en rond oude bossen
Wallen en bermen van oude boswegen en -paden fungeren als refugium voor populaties van oudbosplanten en van karakteristieke bodemfauna. Bermen kunnen worden verbreed tot grazige stroken (dreven, traa’s) en kleine open ruimtes met zoom- en mantelvegetaties, waardoor de al aanwezige oudbossoorten en ook de entomofauna zullen profiteren. De bermen kunnen jaarlijks worden gemaaid en de aangrenzende mantels periodiek teruggezet of met gehoede schaapskudden worden begraasd. De bermen en wallen dienen als uitvalsbasis voor hervestiging van soorten in het bos zodra zich daar gunstige condities voordoen. Het netwerk van deze bermen en open ruimtes kan tegelijkertijd functioneren als corridor met leefgebied voor kleine fauna van het droge bos- en heidelandschap, zoals reptielen.
Behoud en ontwikkeling van oude eikenbossen
Behoud van eikenbossen met karakteristieke biodiversiteit (paddenstoelen, mossen, korstmossen, entomofauna, bodemfauna) vereist maatregelen in en direct rond oude bossen (van voor 1850) van zomer- en wintereik. Verwijderen en planmatig bestrijden van exoten in boom- en struiklaag is nodig; soms vereist dit omvorming van door naaldhout gedomineerd voormalig eikenbos. Beuk moet grotendeels worden geweerd. Inboeten en aanleg van eikenbos in en rond oude boskernen met eik is nodig voor ontwikkeling op lange termijn. Zonering ten opzichte van beukenbos en productiebos is gewenst om de zaaddruk van ongewenste boomsoorten te verkleinen. Waar mogelijk moet natuurlijke verjonging van eik worden benut. Dit doet zich alleen voor in aangrenzend dennenbos en in aangrenzend grazig of heideachtig terrein. In het laatste geval levert een natuurlijke gradiënt van (stuifzand)heide naar bos extra natuurkwaliteit.
Planmatige bestrijding van invasieve exoten
In dennen- en eikenbos op leemarme bodems is de natuurlijke ontwikkeling soms afhankelijk van planmatige bestrijding van Amerikaanse vogelkers. In het geval al sprake is van een ‘beheerbare’ aanwezigheid van vogelkers kunnen periodiek (zeg elke 3 jaar) zaailingen en struiken handmatig of mechanisch worden verwijderd (door de gehele beheereenheid). Hierdoor wordt het bos op termijn praktisch vrij van vogelkers met afnemende kosten voor bestrijding. In het geval oude, besdragende struiken aanwezig zijn, is grootschalig ingrijpen wenselijk (herhaald afzetten of rooien), waarbij beperkt gebruik van glyfosaat de effectiviteit kan vergroten.
Vanwege de grote uitbreidingscapaciteit en massale verjonging van Amerikaanse eik vereist bestrijding eveneens een langjarige, planmatige aanpak op landschapsschaal. Zaagvlakken en verjonging kunnen worden behandeld met glyfosaat. Ook stobbenvrezen en oprooien is een optie, maar is erg kostbaar, zie ‘Beheersingsstrategieën voor Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik en Gewone esdoorn’. Het inplanten van schaduwtolerante(re) soorten – vooral beuk – kan helpen eventuele verjonging van Amerikaans eik te onderdrukken, maar is geen optie om grootschalig toe te passen als tegelijkertijd meer lichtminnende soorten zoals berk zouden moeten profiteren van de maatregel.
Beheercasus
Lheederzand
Er zijn in Nederland weinig bossen van het beheertype Dennen-, eiken-, beukenbos te vinden. Het Lheederzand (Dwingelo) ikent er wel een, een stuifzandbebossing vanaf ca 1910, voornamelijk bestaand uit dennen en eiken geplant en op een aantal plekken beuk, berk, fijnspar douglas en lariks. Oude opstandslegger laten zien waar het terrein voor de inrichting uit bestond, wat voor eventuele grondbewerkingsmaatregelen er zijn genomen, wat voor bemesting er is uitgevoerd en wat voor plantsoen men heeft gebruikt. Soms was dat een menging van soorten waarvan bepaalde soorten er niet meer staan. Het was een productiebos en er werd gedund en geoogst. Soms vond kaalslag plaats, waarna opnieuw werd ingeplant.
Naarmate het dennenbos opener werd, kwam er meer verjonging van bomen en struiken. In Dwingeloo ook krent naast vuilboom, lijsterbes, berk, en tamme kastanje. Sinds het Dwingelderveld in 1991 nationaal park werd is het beheer wat veranderd. Staatbosbeheer werkt meer toe naar een natuurlijker bos met minder uitheemse boomsoorten. Ondergroei van korte vegetatie bestaat voor een deel uit bochtige smele, kraaiheide soms pijpestro, struikhei en dophei, op een aantal plekken staat wat stekende wolfsklauw.
Zie ook het Beheerplan Dwingelderveld.