Home > Natuur- en beheertypen > N16 Bossen met productiefunctie > N16.03 Droog bos met productie

N16.03 Droog bos met productie

Beheertypen N16.03 Droog bos met productie hoort bij:

N16 Bossen met productiefunctie

Droog zandlandschap

H9120 – Beuken-eikenbossen met hulst

Algemeen

De voedselarmere delen worden grotendeels gedomineerd door den, eik en beuk, op de wat rijkere bodems is er een hogere groei van beuk, Douglas, lariks en spar, met betere mengingsmogelijkheden. Dit bostype is de productievariant van het bostype dennen-, eiken- en beukenbos (zonder productie; 15.02).

Het bostype komt voor op een voedselarme tot lemige, zandige, zure ondergrond van het Droge Zandlandschap zoals op de Veluwe, delen van Drenthe en Brabant. Lokaal is het bostype te vinden in het Heuvellandschap, kalkarme duinen en strandwallen. Het bostype is veelal uit hakhout, heide- en stuifzandterreinen ontstaan, maar kan ook aangelegd zijn op voormalige landbouwgronden waardoor de bovengrond verrijkt is.

Het is het omvangrijkste bostype en combineert een redelijk tot goede groei met een ruime variatie aan, en mengingsmogelijkheden van, loof- en naaldboomsoorten, vooral op de wat lemigere bosgroeiplaatsen. Het maakt dit type tot het belangrijkste type voor de houtproductie. De diversiteit is (nog) relatief laag. Dit wordt onder andere veroorzaakt door de uniforme aanleg en beheer in het verleden, door de jonge leeftijd van de bossen en onvoldoende abiotische kwaliteit als gevolg van verzuring en vermesting. Oudere bossen en bossen op of grenzend aan oude bosgroeiplaatsen, hebben een relatief hoge natuurpotentie vooral wanneer deze een gevarieerde structuur met substantieel aandeel zware bomen en dood hout hebben. De betekenis voor de biodiversiteit bestaat vooral uit (vaak bedreigde) paddestoelen, korst- en bladmossen, enkele vaatplanten, insecten en broedvogels.

Droog bos met productie kan bestaan uit meer lichtere bossen door (mengingen van) den, lariks, eik en berk en/of meer donkere bossen (door mengingen) met beuk, Douglas en fijnspar. De armere delen blijven bij spontane ontwikkeling hoofdzakelijk een door dennen-, eiken en beuken gedomineerd bos. Op de wat rijkere delen leidt spontane ontwikkeling tot een bos waarin (combinaties van) beuk, Douglas, lariks of spar zullen gaan overheersen, vaak ten koste van den en eik. Het bostype combineert productieve soorten en een substantieel aandeel kwaliteitsbomen, met mede door het beheer beïnvloede, verschillende ontwikkelingsfasen, een gevarieerde bosstructuur, menging van boomsoorten en dood hout.

Spontane ontwikkelingen leiden (de komende decennia) vaak naar een dichter, vrij eenvormig bos met natuurlijke verjonging van beperkte samenstelling en matige productiepotentie. Natuurlijke verstoringen zoals windworp hebben (vooralsnog) een beperkt effect hierop. De bedekking, samenstelling en doorgroeiperspectieven van loofbomen, struiken en struwelen worden sterk beperkt door de mate waarin herbivoren aanwezig zijn (edelhert, ree). Vaak is menselijk beheer, zoals kap, begrazingsbeheer en inbreng van strooiselverrijkende soorten (zie Droge bos variant zonder productie; 15.02), nodig om dynamiek, variatie en vestigingsmilieus te bevorderen. Met aanvullende bosverjongingsactiviteiten met primair lokaal gewenste inheemse boom- en struiksoorten wordt een nieuwe gewenste bosgeneratie van voldoende ecologische kwaliteit gerealiseerd.

 

Afbakening

  • Droog bos met productie omvat bossen op de voedselarme tot lemige zandgronden gedomineerd door loofbomen en (meereisende) naaldboomsoorten.
  • Houtoogst is een doel en vindt periodiek plaats met een hogere intensiteit dan in de droge bossen beheertypen zonder productie, of boomsoorten die oorspronkelijk van buiten Europa zijn ingevoerd zijn dominant over meer dan 20% van het areaal van het betreffende bosgebied, ook als er geen productiedoelstelling is.

 

Bron: BIJ12 Index Natuur en Landschap

 

Bedreigingen en kansen

Stikstofdepositie leidt tot verstoord voedselweb

De stikstofdepositie zorgt dat stikstof in de bodem sterk overheerst in verhouding tot fosfor en andere mineralen, zoals is beschreven in het themanummer van Landschap en de OBN-brochure ‘Arme bossen verdienen beter‘.. Hierdoor bevat de vegetatie meer stikstof dan andere mineralen. Dit verstoort het hele voedselweb in Droog bos met productie. De onbalans in de nutriënten- en mineralenhuishouding zorgt voor een dalend aantal insecten, die ook een verlaagde voedingswaarde hebben, waardoor carnivore insecten en de daarvan afhankelijke insectenetende vogels in aantal afnemen. In droge bossen verdwijnen door de onbalans ook veel karakteristieke kruidachtige plantensoorten en daarvan afhankelijke insectenfauna. Meer informatie hierover staat in de OBN-brochure ‘Arme bossen verdienen beter‘.

 

Verzuring leidt tot nutriëntenverlies

Droog bos met productie komt meestal voor in het landschapstype Droog zandlandschap, waar de natuur zeer gevoelig is voor verzuring en vermesting en waar de stikstofdepositie het hoogst is. Recente onderzoeken laten zien dat de nutriëntenvoorziening in Droog bos met productie sterk beïnvloed wordt door de doorgaande verzuring als gevolg van luchtvervuiling. Dit leidt tot snellere verwering van de mineralen in de bodem, en uitspoeling van voedingsstoffen naar het grondwater. De verzuring wordt verder versterkt door de dominantie van boomsoorten met slecht afbreekbaar strooisel, zoals eik, beuk en naaldbomen.

 

Houtproductie leidt tot dynamiek

In het landschapstype Droog zandlandschap veroorzaakt de natuurlijke dynamiek geen grootschalige veranderingen, afgezien van zeldzaam voorkomende zware stormen. De houtoogst biedt mogelijkheden om een grotere dynamiek te creëren, die positief kan uitvallen voor de biodiversiteit. Zo kan de houtoogst zorgen voor plaatselijke verhoogde lichtinval die positief is voor de bosflora- en fauna, bijvoorbeeld door het oogsten van soorten die veel schaduw werpen, zoals de beuk. Ook dunningen zorgen voor regelmatige perioden van hogere lichtinval in bossen. Dunning en houtoogst kunnen leiden tot meer variatie in de bossen, bijvoorbeeld door ecologisch waardevolle bomen te sparen op grond van aanwezigheid van holten of andere kwaliteiten, of door minder concurrentiekrachtige boomsoorten te bevoordelen en zo de menging van het bos in stand te houden.

 

Zwaar materieel zorgen voor bodemverdichting

Het oogsten van hout gebeurt vaak met zwaar rijdend materieel. Dat zorgt voor verdichting van de bosbodem, waardoor zaailingen slechter groeien en overleven. Uit onderzoek blijkt dat één passage van een machine meer dan de helft van de verdichting veroorzaakt. Werken met extra brede banden en een goede bandenspanning, en bij gunstige weersomstandigheden kan de verdichting verminderen. Een andere optie is werken met permanente dunningspaden, waardoor slechts een beperkt aandeel van het bosoppervlak wordt bereden.

 

Houtproductie zorgt voor verschraling

De houtproductie zorgt voor de afvoer van nutriënten uit het bos. De aanvoer van voedingsstoffen uit de lucht kan dit verlies wel enigszins compenseren, maar zeker op armere zandbodems veroorzaakt dit verschraling. Dit effect wordt versterkt wanneer ook tak- en tophout wordt geoogst als biomassa.

 

Dood hout zorgt voor leven

Binnen het beheertype Droog bos met productie is veel mogelijk om de aanwezigheid van dood hout te bevorderen. Zo kan men dode bomen laten staan, en concurrenten van de gewenste boomsoorten bij dunningsrondes op stam laten sterven door het ringen van de bast. Dood hout als gevolg van windworp of ijzel kan men laten liggen. Ruim een derde van alle biodiversiteit en ongeveer de helft van de totale bosfauna is afhankelijk van dood hout. Het gaat daarbij onder andere om holenbewoners als boommarters en vleermuizen, vogels die in holen broeden, paddenstoelen en andere schimmels, mossen en korstmossen, en een reusachtige variatie aan geleedpotigen als mijten, springstaarten, pissebedden, boktorren, kniptorren, bladsprietkevers, houtwespen, mieren en vlinders.

Herstel en inrichting

Structurele aanpak nodig van stikstofdepositie

Droog bos heeft veel te leiden van de stikstofdepositie en verzuring. Het komt voor in het landschapstype Droog zandlandschap, waar vanwege de vele intensieve landbouw de stikstofdepositie het hoogst is terwijl de bodem er erg voedselarm is. Voor herstelbeheer is, naast de aanpak van de intensieve landbouw als bron van stikstofdepositie, een structurele aanpak nodig. Meer informatie hierover staat in de OBN-brochure ‘Arme bossen verdienen beter‘.

 

Koester de bosbodem

De bodem vormt de basis van alle ontwikkelingen in het bos. Het is van groot belang dat brongerichte maatregelen genomen worden om de toevoer van stikstof tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen. Zolang dit nog niet is gerealiseerd kan de beheerder de volgende maatregelen in overweging nemen:

  • Voorkom uitspoeling van voedingsstoffen uit het systeem door bij verjonging de bosbodem zoveel mogelijk beschaduwd te laten door een scherm of door in kleine groepen te verjongen.
  • Zorg voor goede humusomzetting door boomsoorten zoveel mogelijk in menging te laten opgroeien, en het aandeel van soorten met goed afbreekbaar strooisel (onder andere berk, grauwe abeel, ratelpopulier, gewone esdoorn, hazelaar, linde en Amerikaanse vogelkers) in deze mengingen te vergroten.
  • Beperk de afvoer van voedingsstoffen bij houtoogst op arme bodems, omdat dit kan leiden tot verschraling van de bodem.
  • Pas het gebruik van zware machines aan om de bosbodem te beschermen tegen fysieke degradatie: gebruik dunnings- en uitsleeppaden en berijd de bosbodem alleen bij droog weer of met vorst.

 

Inrichting en zonering

De huidige inrichting en verdeling van bostypen is vanuit het verleden overgeërfd, maar hoeft niet de meest gunstige te zijn voor het realiseren van gewenste terreindoelen. Zonering van functies of doelen kan sterk bijdragen aan een verbeterd functioneren en optimalisatie van doelen. Een aantal mogelijke maatregelen daarbij zijn:

  • Behoud oude bosgroeiplaatsen als reservoir voor planten- en diersoorten en gebruik oude infrastructuur als bospaden en -wegen als habitat en transportroute voor deze soorten.
  • Zorg voor voldoende variatie in milieucondities en gradiënten.
  • Zorg voor afwisseling tussen licht en donker door te variëren in lichte en donkere bostypen en in de dichtheid van de bossen.
  • Maak ruimte in het bos voor permanent open plekken door actief pleksgewijs de verjonging te verwijderen of benut het netwerk aan paden en wegen als permanent habitat voor lichtminnende soorten en als corridor voor de verspreiding daarvan.
  • Spaar oude bomen, bomen met bastwonden en boomholtes en wijs bomen aan die tot hun einde kunnen blijven staan – de zogenaamde ‘veteraanbomen’ of ‘habitatbomen’.
  • Zorg voor ‘dood-houteilanden’, verspreide vlakken waar een natuurlijke ontwikkeling richting aftakelingsfase wordt getolereerd, voor het realiseren van refugia en uitvalsbases voor aan dood hout gebonden organismen.
  • Gebruik de bosrand voor waardevolle biodiversiteit op overgangen van het bos naar het oude cultuurlandschap.

 

Nieuw bos aanleggen is kansrijk

De verwachting is dat in de nabije toekomst op wereldschaal de vraag naar hout zo sterk zal stijgen dat aanleg van jong productiebos economisch aantrekkelijk zo niet noodzakelijk zal worden. Tevens kunnen nieuwe bossen een rol spelen in het afvangen van het broeikasgas CO2, wat het doel is van het Actieplan bos en hout. Dit biedt mogelijkheden voor de aanleg van nieuwe productiebossen. De locatiekeuze is hierbij van groot belang. Het gaat daarbij om:

  • de bodemkundige en hydrologische omstandigheden die sturend zijn voor de ontwikkeling van de ondergroei en beperkingen stellen aan de boomsoortsamenstelling;
  • aansluiting met oudere bossen, met name oude boskernen van vóór 1850, waarmee de kansen worden verhoogd voor vestiging van plantensoorten met een beperkte verbreidingscapaciteit.

 

Beperk de graasdruk

Door begrazing op landschapsschaal worden open ruimtes ontwikkeld en ontstaan contrasten in lichtklimaat. Ook vertraagt begrazing de successie. In bossen met een productiedoelstelling is een hoge graasdruk echter nefast voor het realiseren van verjongingen van de gewenste soortensamenstelling en dichtheid. Voor het ontstaan van een gevarieerde bosverjonging met voldoende potentie voor toekomstige houtoogst is een lage graasdruk een absoluut vereiste. Indien dit niet gerealiseerd kan worden moet verjonging worden uitgerasterd.

Beheercasus

Project eco2eco: kwaliteitshout uit topnatuur

Het door de Europese Unie gefinancierde project eco2eco onderzoekt hoe productie van kwaliteitshout en het bevorderen van de natuurwaarden in droge bossen kunnen samengaan. In het project, waarin Staatsbosbeheer en Bosgroep Zuid-Nederland samenwerken met diverse Vlaamse partners, wordt onder andere gekeken naar duurzame bosbouwmethoden (QD), verjonging, bodemverbetering en bodemsparende exploitatiemethoden.

Het project loopt van 2016 t/m 2019. Kijk op de website voor meer informatie over de verschillende deelprojecten en de tussentijdse resultaten.

Gerelateerde OBN onderzoeken

Langetermijneffecten van bosbekalking en -bemesting: de Harderwijkerproef

- jul 2024

Verbetering strooiselafbraak

- jan 2022

Verzuring van loofbossen op droge zandgronden en herstelmogelijkheden door steenmeeltoediening

- jan 2019

Middellange termijneffecten van steenmeelgift en het herstel van droge loofbossen met zomereik

Gerelateerde overige publicaties

Bramenland Nederland – Soortenrijkdom en natuurwaarde

- mei 2024

Stikstofgevoeligheid en maatregelen op de Utrechtse heuvelrug vergeleken met de Veluwe

- jun 2022

No regret maatregelen in relatie tot Zwarte specht

- jan 2018

Gerelateerde activiteiten

Komende activiteiten

20 mrt 2025Veldwerkplaats

Bodembiologie

20 mrt 2025Webinar

Ophogen beekbodems

16 apr 2025Veldwerkplaats

Insectvriendelijk maaibeheer

Afgeronde activiteiten

14 mrt 2024Webinar

Verdamping van bossen

19 okt 2023Webinar

De ene braam is de andere niet