N17.02 Drooghakhout

Beheertypen N17.02 Drooghakhout hoort bij:

N17 Cultuurhistorische bossen

Droog zandlandschap

H9120 – Beuken-eikenbossen met hulst

Algemeen

Door hakhoutbeheer kan een voortdurende houtopbrengst gewaarborgd worden. Door het dicht bij de grond afzetten van de bomen ontstonden de kenmerkende stobben of stoven, die vele eeuwen oud kunnen zijn. Verschillende boomsoorten zorgden voor hout voor verschillende doeleinden: brandhout, gebruikshout voor bijvoorbeeld gereedschapsstelen, schors voor de leerlooierij.

Droog hakhout komt met name voor op de hogere en drogere zandgronden van Nederland en aan de kust in de binnenduinrand. Het bestaat meestal uit eiken en ook wel berk en beuk. Het beheertype betreft hakhoutcomplexen die machinaal te verwerken zijn doordat ze op goed bereikbare droge gronden staan.

Overal in de zandgebieden komen (eiken)hakhoutbossen voor, vaak omgeven door wallen en hierdoor afgeschermd van heide en ander open terrein, maar nu dikwijls omgeven door jonger bos en daardoor landschappelijk minder herkenbaar. Met name oud hakhout kan aan oude groeiplaats, dunne strooisellaag en hakhoutbeheer samenhangende bosplanten van droge standplaatsen herbergen zoals bijvoorbeeld fraai hertshooi en aan oude stoven gebonden mossen en insecten.

 

Afbakening

  • Droog hakhout wordt periodiek afgezet (vrijwel alle bomen)
  • Het beheertype bestaat uit een perceel hakhout of middenbos van enige omvang op droge en vlakke gronden. Kenmerkend is de aanwezigheid van hakhoutstoven. Het bestaat uit boomsoorten zoals zomereik, beuk en winterlinde. De cyclus verschilt per vorm en boomsoort, maar meestal dient om de 10 tot 20 jaar gehakt te worden. Bij middenbos is een deel overstaanders die in een veel lagere cyclus gehakt worden.

 

Bron: BIJ12 Index Natuur en Landschap

Bedreigingen en kansen

Herinvoeren hakhout eerder bedreiging dan kans

Functionerend eikenhakhout op de hogere zandgronden was op het einde van de omloop ondoordringbaar en donker en daardoor vrijwel zonder kruidlaag. Na de hak werd de bodem meestal omgewerkt. Door deze extreme condities was het bos zeer arm aan soorten. Alleen op lemige bodems konden plantensoorten met een langlevende zaadbank (zoals hertshooien, veldbiezen, zeggen) kortstondig profiteren. Bloemrijke stadia (met bosanemoon, sleutelbloem en dergelijke) zijn karakteristiek voor vormen van vochtig hakhout maar kwamen niet voor in eikenhakhout op de hogere zandgronden. Vrijwel alle biodiversiteit die momenteel wordt toegeschreven aan hakhoutbeheer op de hogere zandgronden, zoals mossen op oude stoven en oudbossoorten in de kruidlaag, hebben zich waarschijnlijk pas gevestigd lang nadat de hakhoutcultuur was beëindigd en er een door zelfdunning of beheeringrepen lichtrijk bosklimaat was ontstaan. Het herinvoeren van hakhoutcultuur op de hogere zandgronden vormt daarmee eerder een bedreiging dan een kans voor deze biodiversiteit.

 

Afzetten van opgaande eiken in voormalig hakhout

Het herinvoeren van hakhoutbeheer vindt meestal plaats door het afzetten van opgaande eiken in spaartelgenbossen of eikenstrubben of op oude houtwallen. De uitloopkansen van de stobben zijn echter zo gering dat afzetten een bedreiging vormt voor het oude eikenbos. Vanaf een diameter van 30 cm is de uitloopkans minder dan 50%. Stobben vanaf 30 cm hebben een kans minder dan 1/3 om een dominante telg te produceren. Meeldauw vormt een ernstig risico voor afgezette eiken doordat vooral de bladeren van jonge twijgen worden aangetast. Recent afgezette eiken zijn daardoor kwetsbaarder dan uitgegroeide stoven of opgaande eikenbomen. Meeldauw kan worden bestreden met fungiciden maar dit is onverenigbaar met de ecologische functies van het bos. Tenslotte zijn de telgen van recent afgezette eiken bijzonder gevoelig voor vraat door reeën en herten. Door uitrasteren kan dit risico worden weggenomen. Door bodemroering en een (door sterfte van eikenstobben) hoge lichtbeschikbaarheid kan Amerikaanse vogelkers sterk profiteren van het herinvoeren van hakhoutbeheer. Al deze risico’s (meeldauw, vraat door wilde herbivoren, Amerikaanse vogelkers) waren niet aan de orde in het historische eikenhakhout.

 

Roofbouw, verzuring en stikstofdepositie

Historische hakhoutcultuur op zandgronden heeft geleid tot een aanzienlijke verschraling van de bodem. Door aanhoudende extra verzuring door atmosferische depositie is, in combinatie met hoge stikstofinput, de nutriëntenhuishouding verder verstoord, tenminste op leemarme bodems.
Deze situatie maakt het beheertype Droog hakhout, waarbij nutriënten met het afgevoerde hout (in feite vanwege de leeftijd uitsluitend tak- en tophout) uit het systeem verdwijnen, geen duurzame beheervorm op zandgronden. Continuering van hakhoutbeheer uit cultuurhistorische overwegingen vereist dan een vorm van bosbemesting.
Door periodieke lichtstelling en verhoogde mineralisatie na afzetten van het hakhout zijn stadia met ruigtekruiden karakteristiek voor hakhoutbossen, vooral in vochtig hakhout. Vanouds kan ook een bramenfase deel uitmaken van de hakhoutcyclus, vooral op lemige bodem (zoals op vuursteeneluvium in het Heuvelland, op löss in het Rijk van Nijmegen of op keileem in Drenthe). In hoeverre door stikstofdepositie deze ruigtestadia sterker en persistenter zijn geworden dan voorheen is onbekend.

Herstel en inrichting

Geen hakhoutherstel op leemarme bodems

Droog hakhout is een zeer intensief beheertype dat eigenlijk op maar weinig plekken op de hogere zandgronden een goede keuze is, vanwege de volledige periodieke afvoer van waardevolle schaarse nutriënten. Soms geven cultuurhistorische overwegingen de doorslag bij het behoud of herstel van hakhout op deze arme bodems.

 

Nieuwe aanleg

Vanwege het risico van herinvoering van hakhoutbeheer voor de overleving van eiken in voormalig hakhout, biedt aanleg van nieuw hakhout meer perspectief dan herstel in spaartelgenbossen. Hierbij zullen cultuurhistorische overwegingen doorslaggevend zijn. Aanleg en beheer moeten plaatsvinden op mineraalrijke bodems waarbij vooral beboste oude landbouwgronden in de rand van nederzettingen (buurtschappen, dorpen) in aanmerking komen voor omvorming. Hier lag tussen de bouwlanden en de woeste grond vanouds het ‘akkermaalshout’. Wijze van aanleg en beheer zijn uitvoerig beschreven in historische bronnen.

Beheercasus

Kaapse bossen

Rond 1850 was er zo’n 100 hectare droog hakhout in het Kaapse bos op de Utrechtse Heuvelrug . In 1945 is hier voor het laatst hakhout afgezet in de Kaapse bossen. In 1977 is beheerder Natuurmonumenten op 16 hectare weer gestart met afzetten van hakhout en zijn proeven gedaan met verschillende manieren om met het afgezette hout om te gaan: afvoeren, op rillen zetten, verbranden en verspreiden. Afvoeren bleek de minste verruiging te geven. Grondbewerking, in het verleden in hakhoutpercelen gebruikelijk, werd achterwege gelaten. In 1998 werd geconcludeerd dat het beheer te duur was. Typische mossen en korstmossen, de belangrijkste doelsoorten voor dit beheer, waren verdwenen.

Toen in 2009 het bosbeheer tegen het licht werd gehouden, werden nieuwe plannen gemaakt voor een bos met meer open plekken en bos in verschillende ontwikkelingsstadia. Hakhoutbeheer past daar goed in. Aannemers bleken nog steeds te duur, maar met hulp van vrijwilligers van de Hakhoutbrigade van de Vlinderstichting is het hakhoutbeheer toch weer nieuw leven ingeblazen. Per jaar wordt een hectare afgezet. Het hout wordt meegenomen door de vrijwilligers, de takken worden versnipperd en afgevoerd. Omdat de graasdruk van reeën op de jonge twijgjes te groot is, worden de afgezette percelen gedurende 4 jaar afgerasterd. In de rijkere percelen wordt berkenopslag gemaaid om te voorkomen dat de eikenstoven overwoekerd raken.

Cultuurhistorie is een van de beweegredenen om toch weer met dit beheer te beginnen. Daarnaast hoopt de beheerder op de terugkeer van de bruine eikenpage, die haar eieren afzet op de jonge eikenbladeren. Dat is nog niet het geval. Wel hebben adders, levendbarende hagedis en hazelworm hun weg gevonden naar het hakhout en ook vogels als boompieper, gekraagde roodstaart en grauwe vliegenvanger broeden er.
Natuurmonumenten is terughoudend met uitbreiding van het hakhoutbeheer naar de meer leemarme bosdelen, vanwege afvoer van waardevolle mineralen. In de nabije toekomst worden proeven gedaan met het laten liggen van takhout, al ligt daarbij verbraming op de loer.

Bron: Michel Reukers, coördinator natuurbeheer Kaapse bossen, Natuurmonumenten

Gerelateerde OBN onderzoeken

Helaas, geen gerelateerde OBN onderzoeken gevonden.

Gerelateerde overige publicaties

Bramenland Nederland – Soortenrijkdom en natuurwaarde

- mei 2024

Gerelateerde activiteiten

Komende activiteiten

20 mrt 2025Veldwerkplaats

Bodembiologie

20 mrt 2025Webinar

Ophogen beekbodems

16 apr 2025Veldwerkplaats

Insectvriendelijk maaibeheer

Afgeronde activiteiten

14 mrt 2024Webinar

Verdamping van bossen

19 okt 2023Webinar

De ene braam is de andere niet