N17.06 Vochtig en hellinghakhout
Algemeen
Middenbos bestaat uit hakhout met overstaanders (doorgegroeide hakhouttelgen) of bovenstaanders (aangeplante bomen).
Hakhout en middenbos komen al eeuwen voor in Nederland. Door hakhoutbeheer kan een voortdurende houtopbrengst gewaarborgd worden. Door het dicht bij de grond afzetten van de bomen ontstonden de kenmerkende stobben of stoven, die vele eeuwen oud kunnen zijn. Verschillende boomsoorten zorgden voor hout voor verschillende doeleinden: brandhout, gebruikshout voor bijvoorbeeld gereedschapsstelen, schors voor de leerlooierij.
In verschillende vormen komt dit type door het gehele land voor. De variatie is groot: van hellinghakhout in Zuid-limburg tot elzenhakhout in Zeeland. Essen- en elzenhakhout komt voor in het rivierengebied, maar soms ook in beekdalen en op de overgang van kleigronden- naar zandgebieden. Vochtige eikenhakhout komt voor op de zandgronden. De hakhouthellingbossen in Zuid-Limburg, waar het vaak in de vorm van middenbos voorkomt, worden ook tot dit type gerekend. Het beheertype Vochtig en hellinghakhout betreft hakhoutcomplexen die niet of nauwelijks machinaal te bewerken zijn doordat ze vochtig zijn, op een helling liggen of de stoven op rabatten staan.
In West-Nederland en het rivierengebied zijn hakhoutbossen vaak opvallende elementen in het open landschap. Denk bijvoorbeeld aan elzenhakhout in het veenweidegebied. Overal in de natte zandgebieden komen vochtige hakhoutbossen voor, vaak eertijds gelegen in open gebieden, maar nu dikwijls omgeven door jonger bos en daardoor landschappelijk minder herkenbaar. Met name oud hakhout en middenbos herbergt met de oude groeiplaats, het dunne strooiseldek, vochtige microklimaat en het hakhoutbeheer samenhangende zeldzame bosplanten van vochtige standplaatsen en aan oude hakhoutstoven gebonden mossen en insecten. Het vochtige microklimaat in het essenhakhout wordt bedreigt door essentaksterfte, een agressieve schimmel die juist de jonge takken na het afzetten van de stoven aantast.
Afbakening
- Vochtig en hellinghakhout wordt periodiek afgezet.
- Het betreft hakhout of middenbos op vochtige bodem of steile hellingen.
- Kenmerkend voor het beheertype is de aanwezigheid van hakhoutstoven. Bij dit vochtige type kan gedacht worden aan boomsoorten van rijke groeiplaatsen als els, es, hazelaar, haagbeuk maar ook eiken op rabatten. De cyclus verschilt per vorm en boomsoort, maar meestal dient om de 5 tot 20 jaar afgezet te worden. Bij middenbos is een deel overstaanders die in een veel lagere cyclus gekapt worden.
- Wilgengrienden vallen onder beheertype N17.05 Wilgengriend.
Bron: BIJ12 Index Natuur en Landschap
Bedreigingen en kansen
Beheerachterstand
Doorgeschoten essenhakhout is gevoelig voor scheuren, waarna rotten en afsterven van de stoof dreigt. De eerste jaren na de kap is het belangrijk ruigtekruiden te verwijderen die de jonge uitlopers van de stoof kunnen verstikken.
Eutrofiëring
Essenhakhoutpercelen op komklei en in strandvlakten zijn gevoelig voor eutrofiëring door landbouwwater. Hellingbossen zijn ook gevoelig voor het inwaaien en inspoelen van meststoffen vanuit aangrenzend landbouwgebied. Het gevaar is tweeledig: directe effecten op aanwezige waarden in de ondergroei, en versterking van verruiging na kap. Ook verdroging kan leiden tot eutrofiëring.
Iepenziekte
De iepenziekte kan een grote bedreiging vormen voor gemengd hakhout met es en iep. Goed onderhouden, regelmatig gekapte iepenstoven zouden minder gevoelig zijn voor iepenziekte dan doorgeschoten hakhout. Dit is echter niet geheel zeker.
Isolatie
Voor middenbos is isolatie tegenwoordig een groter knelpunt dan voorheen. Dat komt doordat er in de afgelopen decennia in alle hellingbossen sprake geweest van een achteruitgang van de biodiversiteit, met name van de weinig schaduwtolerante soorten. Hierdoor is na het lokaal uitsterven van een soort, hervestiging vaak lastiger dan voorheen; de afstand tot de dichtstbijzijnde bronpopulatie is gemiddeld groter geworden. Ook heeft intensivering van het landschapsgebruik op de tussenliggende landbouwgronden de verspreidingsmogelijkheden van bos(rand)soorten verminderd. Het belangrijkste probleem daarbij is dat veel lijnvormige landschapselementen die vroeger een begroeiing hadden van bomen en struiken (zoals holle wegen en graften) zijn verdwenen; deze dienden als corridor voor verspreiding. Zie het OBN-rapport Verkenning herstel kleinschalige lijnvormige infrastructuur Heuvelland.
Kans: Hardhoutooibos in natuurontwikkeling
Voor harthoutooibossen in rivierengebied zijn er kansen voor grootschaliger natuurontwikkeling. De relatief weinig voorkomende hardhoutooibossen kunnen zich succesvol vestigen en uitbreiden in bestaand zachthoutooibos, dat veel algemener is. In hoeverre dat gebeurt, wordt bepaald door factoren als bodemhoogte en overstromingsfrequentie, die op groeiplaatsen van zachthoutooibos praktisch niet door het beheer te beïnvloeden zijn. Maatregelen gericht op uitbreiding van bestaand ooibos over een bredere gradiënt van groeiplaatstypen, gelden hier als de beste ontwikkelingsstrategie. Begrazing door runderen of paarden draagt in het algemeen sterk bij aan differentiatie van de vegetatiestructuur en -ontwikkeling. Uitzondering hierop is de vraat door bevers, die de vestiging en ontwikkeling van hardhoutboomsoorten door selectieve vraat lijken te belemmeren. Zie ook de OBN-brochure Herstel en ontwikkeling van hardhoutooibossen.
Herstel en inrichting
Overstaanders verwijderen
In doorgeschoten essenhakhout zijn vaak ook opgaande bomen aanwezig. In het algemeen verdient het aanbeveling deze overstaanders te verwijderen. De hergroei van pas gekapte stobben, die na een lange periode van nietsdoen toch al problematisch kan zijn, wordt namelijk ook belemmerd door de schaduwwerking. Bij het verwijderen van overstaanders moet er natuurlijk naar worden gestreefd de hakhoutstoven zo min mogelijk te beschadigen.
Inboeten
Waar oude essenhakhoutstoven zijn afgestorven kan worden ingeboet met nieuwe aanplant. Dit geldt ook voor toekomstige overstaanders in middenbos. Traditioneel werd hierbij een onderlinge afstand gehanteerd van vier voet (140 cm) in het vierkant. Uit oogpunt van natuurbehoud is een wijder verband van de stoven geen bezwaar, zolang deze niet zo wijd staan dat na de kap geen snel herstel van het bosklimaat optreedt. Een iets grotere afstand tussen de nog vitale stoven levert tevens de mogelijkheid aftakelende en dode stoven binnen het perceel te handhaven. Inboeten zou dus beperkt moeten blijven tot die plekken waar na kap open plekken in het kronendak blijven bestaan. Bij essenhakhout is het goed om bij het inboeten de mengverhouding es-iep te herstellen, liefst met iepenklonen die resistent zijn tegen de iepenziekte.
Het inboeten van open plekken vormde een belangrijk onderdeel van het traditionele beheer van wilgengrienden. Stoven die grenzen aan open plekken lopen te breed uit, hetgeen leidt tot kwaliteitsverlies (‘kromhoutigheid’). Een bijplant van 10 procent van het aanwezige aantal stoven per kapbeurt was gangbaar.
Gefaseerd afzetten
Bij lang onbeheerde, grote hakhoutstoven (met name essen) kan het raadzaam zijn de kap gefaseerd uit te voeren waarbij de stammen eerst enige decimeters boven de oude stobben worden afgezaagd om te zien in hoeverre er nog slapende knoppen geactiveerd kunnen worden. In de volgende winter kan de stam tot aan de uitlopers worden afgezet. Een bijkomend voordeel van dit gefaseerde afzetten is dat de kans op uitscheuren van de stoof tijdens het werk wordt verkleind.
Tegengaan van verruiging
Voor het herstel van middenbosbeheer is beteugeling van explosieve groeiers als bosrank en braam van groot belang. Dit kan gebeuren door maaien of klepelen, gevolgd door afvoeren. Zonder afvoer zal de maatregel averechts werken.
Licht op de bosbodem
Het eerste en wellicht belangrijkste doel van het herstelbeheer in doorgeschoten middenbos is weer licht toe te laten op de bosbodem. Dit betekent dat een aanzienlijk deel van de bomen en struiken moet worden verwijderd, of afgezet op of iets boven de oude. Als vuistregels kunnen hierbij gelden
- Streef naar een kroonbedekking van 20 procent voor de overstaanders
- Spaar toekomstige overstaanders in verschillende leeftijdsklassen
- Begin met een korte kapcyclus van circa tien jaar.
In de meeste herstelexperimenten blijkt dan na twee à drie kapcycli herstel van de oorspronkelijke biodiversiteit op gang te komen.
Lees meer over het belang van licht voor bosviooltjes in het artikel in De Levende Natuur.
Gekapte biomassa afvoeren
Een gevolg van herstelbeheer met kap is een sterke en plotselinge mineralisatie van organische stof op de bosbodem, wat leidt tot aanzienlijke verruiging. Gekapt materiaal op de bosbodem verergert dit probleem. Het is daarom zaak om na het kappen zoveel mogelijk gekapte biomassa uit het bos te verwijderen.
Boomsoortsamenstelling herstellen
Het kan voor herstel van middenbos noodzakelijk zijn om de boomsoortsamenstelling te veranderen, omdat es en esdoorn gaan domineren, en hazelaarstoven terugvallen in vitaliteit en bedekking. Het is dan nodig bepaalde soorten aan te planten, vooral eik en in mindere mate ook zoete kers. Daarnaast kan bestrijding van opslag van robinia nodig zijn aangezien deze soort extra stikstof in de bodem brengt en vooral op de drogere hellinggedeelten steeds vaker plaagvormend optreedt.
Verandering van boomsoortsamenstelling kan ook als inrichtingsmaatregel worden overwogen, omdat boomsoortsamenstelling overal verschilt. Eik, zoete kers en es speelden van oudsher een belangrijke rol, evenals iep. Belangrijke soorten van de hoge hakhoutlaag zijn haagbeuk, esdoorn, linde en es. In de lage hakhoutlaag is dat hazelaar.
Beheercasus
Oombos / Schaelsbergerbos
Omdat de soortenrijke flora van de Zuid-Limburgse hellingbossen sterk achteruit ging na het staken van het middenbosbeheer, voert de Vereniging Natuurmonumenten sinds de jaren zeventig in twee hellingbossen weer middenbosbeheer uit. Sindsdien is dit beheer regelmatig ter discussie gesteld. Om de effecten op de flora vast te stellen worden sinds 1996 vegetatie-opnames gemaakt. Deze laten zien dat karakteristieke planten geleidelijk terugkomen en dat populaties zich herstellen.
Het onderzoek laat zien dat een ruimere toepassing van structureel uitgevoerd middenbosbeheer vanuit floristisch oogpunt meer dan wenselijk is. Toch is middenbosbeheer alleen zinvol als het duurzaam wordt uitgevoerd, zoals in de twee onderzochte bossen van Natuurmonumenten het geval is. Wordt een stuk bos éénmalig gekapt, dan verbeteren de omstandigheden voor de doelsoorten maar voor enkele jaren, waarna de situatie juist verslechtert. Algemeen geldt dus dat men veel beter kleine boslocaties kan uitkiezen voor duurzaam en zorgvuldig uitgevoerd middenbosbeheer, dan grote locaties waar door de hoge kosten de continuering of kwaliteit van het beheer gevaar loopt.
Lees meer hierover in het artikel Herstel van de soortenrijke flora in twee Zuid-Limburgse hellingbossenin het Natuurhistorisch Maandblad
Lankheet – hydrologisch herstel
In het grootschalige waterzuiveringsproject op de Lankheet wordt gezocht naar oplossingen voor zuivering en berging van oppervlaktewater, waarbij ook het herstel van verdroogde natuur aandacht krijgt. Het vogelkers-essenbos is een bostype dat oorspronkelijk algemeen voorkwam in de beekdalen van pleistoceen Nederland. Dankzij het grootschalig waterzuiveringsproject kon op landgoed Lankheet op landschapsschaal worden onderzocht wat de mogelijkheden zijn voor herstel van elzenbroek en vogelkers-essenbos door middel van inundatie en bevloeiing met schoon, maar basenrijk oppervlaktewater, en/of verhoging van de kwelinvloed.
Al snel bleek dat bevloeiing resulteerde in te hoge waterstanden en dat de gewenste mate van vernatting al bereikt kon worden door gebruik te maken van de verhoogde kwelinvloed vanuit de aangrenzende zuiveringsmoerassen. Anders dan bij elzenbroeksoorten is voor het herstel van vogelkers-essenbos de aanwezigheid van bronpopulaties van bosplanten in de omgeving echter wel een belangrijke bottleneck. De doelsoorten zijn zeldzaam en de verspreidingsmogelijkheden van veel bosplanten zijn beperkt. Herintroductie van soorten kan dan een overweging zijn.
Zie het OBN-rapport Herstel vogelkers-essenbos in het Lankheet.
Varianten
Essenhakhout
Essenhakhout komt verspreid over heel verschillende landschapstypen voor, maar het is niet algemeen. De belangrijkste historische functie van het essenhakhout was houtproductie, met name voor kleinhout. Oorspronkelijk werd het essenhakhout elke drie tot vijf jaar afgezet, tegenwoordig is dat elke vijf tot negen jaar. Essenhakhoutstoven kunnen eeuwenoud worden. De grootste essenhakhoutcomplexen liggen in drie gebieden: de IJsseldelta, het Kromme Rijngebied en de binnenduinrand.
Habitattype
Essenhakhoutbossen op relatief droge plaatsen behoren tot de iepenrijke eiken-essenbossen.
- Hiervan vormen abelen-iepenbossen de grootste groep; deze behoren tot het habitattype H91F0 Droge hardhoutooibossen.
- De iets vochtige gelegen essen-iepenbossen vallen onder habitattype H91E0 Vochtige alluviale bossen.
Essenhakhoutbossen op vochtige tot natte standplaatsen behoren tot de vochtige elzen-essenbossen.
- Soms gaat het hierbij om door bosanemoon gedomineerd vogelkers-essenbos, dit valt onder habitattype H91E0 Vochtige alluviale bossen.
- Vaker gaat het om ruigte-elzenbos. Dit valt niet onder een officieel habitattype.
Middenbos
Met het hier besproken middenbos wordt uitsluitend bos bedoeld dat nog (of weer) actief als middenbos wordt beheerd. Kijk voor ander bos dat een verleden heeft als middenbos bij de natuurbostypen Kalkhellingbos en Bossen op oude klei en leembodem.
Het middenbos- of middelhoutbeheer is een intensieve vorm van bosbeheer, waarbij op één en hetzelfde bosperceel een hakhoutbeheer gecombineerd wordt met de teelt van zwaarder, opgaand ‘hooghout’. Het bestaat uit één of meer lagen hakhout waarboven bomen van verschillende leeftijd uitsteken waarvan de oudste en hoogste ‘overstaanders’ worden genoemd. Oorspronkelijk bedroeg de kapcyclus van hakhout elke tien tot twaalf jaar. De oogst van overstaanders gebeurde naar behoefte; echt oud werden bomen doorgaans niet. De bedekking van de hoge boomlaag is gering en de bomen hebben daardoor een brede, relatief lage kroon kunnen ontwikkelen.
Habitattypen
Alle kapstadia van middenbos worden in dit verband gerekend tot eiken-haagbeukbos (Stellario-Carpinetum) en vallen onder het habitattype H9160 Eiken-Haagbeukbossen.