Het habitattype H1110 permanent overstroomde zandbanken is op landschapsniveau gedefinieerd op basis van vormen van het aardoppervlak en de stroming van (meer of minder) zout water (geomorfologische en hydrologische kenmerken). Het betreft zandbanken in ondiepe delen van de zee die voortdurend onder water staan. Daarbij is het water zelden meer dan 20 meter diep. Plaatselijk kunnen harde substraten als veen, keileem of stenen en schelpenbanken en andere biogene structuren voorkomen. Het gehele complex van mariene ecotopen zoals permanent overstroomde zandbanken, tussenliggende laagten en geulen (die in beperkte mate dieper kunnen zijn dan 20 meter), harde structuren, schelpenbanken en de waterkolom erboven wordt gerekend tot het habitattype H1110.
De beperkende criteria, die mede de kwaliteit van het habitattype bepalen, zijn de diepte van het water boven de zandbank en de substraatgrootte.
In helder water kan tot op de bodem fotosynthese plaatsvinden. In het overwegend troebele kustgebied dringt het licht doorgaans minder ver door. Daardoor kunnen hier alleen in de ondiepere gebieden van het habitattype algengemeenschappen voorkomen. In het verleden kwamen in de ondiepe gebieden ook begroeiingen met groot zeegras (Zostera marina) voor. Op de Doggersbank is het zeewater veel helderder en kan licht tot op grote diepte doordringen. Hier is algengroei (microfytobenthos in de vorm van kiezelwieren) en groei van kalkroodwieren (op
stenen) tot op de bodem mogelijk. De begrenzing tussen de habitattypen H1110 en H1140 wordt gevormd door de Lowest Astronomical Tide (L.A.T.). Boven deze laagwaterlijn begint de getijdenzone (litoraal, habitattype slik- en zandplaten (H1140)). Van H1110 kan alleen bij, door weersinvloeden veroorzaakte, verlaagde waterstanden een gedeelte droog vallen.
Het habitattype permanent overstroomde zandbanken (H1110) komt ook voor als element van estuaria en van grote baaien. Op basis van de ‘Interpretation Manual of European Union Habitats’ van de Europese Commissie wordt het in deze situaties niet als apart habitattype beschouwd, maar wordt het gerekend tot respectievelijk de habitattypen estuaria (H1130)5 en grote baaien (H1160). Nederland kiest er voor om de in de Europese definitie van habitattype riffen (H1170) genoemde biogene structuren niet als apart habitattype te beschouwen, maar deze structuren te rekenen tot habitattype H1110 (en H1140). Hiermee zijn biogene structuren een kenmerk voor structuur en functie van habitattype H1110A.
H1110A Permanent overstroomde zandbanken (getijdengebied): zeer groot
H1110B Permanent overstroomde zandbanken (Noordzee-kustzone): zeer groot
H1110C Permanent overstroomde zandbanken (Doggersbank): zeer groot
De Nederlandse kust en het Nederlands Continentaal Plat omvatten meer dan 4% van het areaal van dit habitattype in de Europese Unie. De zandbanken van dit type komen wijd verspreid voor langs de Europese kusten. Een combinatie van de abiotische en biotische kwaliteiten in gebieden die vergelijkbaar zijn met de Delta en Waddenzee, komt echter slechts op weinig andere plaatsen op deze schaal voor. Voorbeelden daarvan zijn o.a. de Deense en Duitse Waddenzee en the Wash aan de oostkust van Engeland. Het Nederlandse deel van de Doggersbank beslaat ruim 20% van deze bank.
Binnen habitattype permanent overstroomde zandbanken (H1110) worden door Nederland drie subtypen onderscheiden. Elk subtype heeft een eigen standplaats en daaraan gekoppelde levensgemeenschappen.
Subtype A komt voornamelijk voor in de Waddenzee en in geringe mate in de voormalige mond van het Haringvliet. Subtype A betreft ondiepe, zowel relatief vlak liggende gebieden als geulen in gebieden waar de getijwerking (in tegenstelling tot de subtypen B en C) belangrijker is dan de golfwerking vanuit zee. Dit doet zich vrijwel alleen voor in de Fysisch-Geografische Regio Getijdengebied (maar zeer lokaal ook in de FGR Noordzee).
In de vlakke delen zijn de stroomsnelheden gering en is de waterdiepte meestal minder dan 5 meter. Door de relatief geringe hydrodynamiek is de bodem fijnzandig tot slikkig. De geulen hebben door de relatief hoge stroomsnelheden alleen een fijnzandige bodem; de waterdiepte kan plaatselijk groter zijn dan 20 meter. De huidige vorm van deze gebieden is voor een belangrijk deel ontstaan door afdamming van grote getijdengeulen (Zuiderzee, Lauwerszee en Haringvliet).
De invloed van de grote rivieren is veel geringer dan in H1130 (Estuaria), maar er is wel lokale variatie, afhankelijk van het al of niet nabij zijn van H1130 of zoetwatertoevoer vanuit spuisluizen.
Subtype B betreft de ondergedoken zandbanken van de kustzone van de Noordzee, waar de golfwerking vanuit de Noordzee belangrijker is dan de getijwerking. Dit is vooral bij 6 Bft en hoger als de golven het sediment in beweging brengen. Dit doet zich binnen de Fysisch-Geografische Regio Noordzee langs vrijwel de gehele Nederlandse kust voor (inclusief de buitendelta’s in de Noordzeekustzone en de Voordelta, met uitzondering van een luw gedeelte bij de Haringvlietmonding). Daarnaast komt het subtype voor in het gedeelte van de FGR Getijdengebied
ten westen van de lijn Vlissingen-Breskens (Westerschelde). Door de dynamische omstandigheden (hogere stroomsnelheden en sterke golfwerking vanuit de Noordzee) is de bodem hier meestal grofzandiger dan bij subtype H1110A. De waterdiepte loopt tot de NAP -20 meter dieptelijn.
De invloed van de grote rivieren is, evenals in subtype A, geringer dan in H1130 (Estuaria), maar er is wel lokale variatie, afhankelijk van het al of niet nabij zijn van H1130 of zoetwatertoevoer vanuit spuisluizen. Daarnaast is de rivier input verantwoordelijk voor de het genereren van een watermassa van lagere saliniteit.
Doordat het zoete water niet met het zoute water mengt, ontstaat er een zogenaamde kustrivier die langs Nederland naar het noorden stroomt. Deze watermassa met lagere saliniteit en soortelijke massa gaat bovenop het zoutere zeewater drijven. Daardoor ontstaat een stromingspatroon waarbij het zoetere water zeewaarts beweegt (en noordwaarts met de reststroming van het getij) en een onderstroming van zeewater naar de kust. Door deze onder- en bovenstromen die dwars op de kust staan worden detritus en slib vanuit zee naar de kust aangevoerd en nutriënten uit de rivier worden zeewaarts worden verspreid (de kustrivier).
Subtype C is gedefinieerd door de verandering in hellingshoek van de zandbank naar de omgevende vlakte. Hiervoor zijn hellingshoeken >0.5° (of >0.1° als er beperkte gegevens zijn) gebruikt. Aan de zuidkant strekt de zandbank zich uit tot waar de hellingshoek 0,1° is. Dit valt daar ongeveer samen met de NAP -40 meter dieptelijn. Aan de noordkant heeft de zandbank een zeer flauw verloop. Om die reden is gekozen om de zandbank ook aan de noordzijde te begrenzen op de NAP -40 meter dieptelijn.
Met de definitie van dit subtype is invulling gegeven aan de uitzondering die wordt genoemd in de Europese definitie van H1110: zandbanken kunnen zich uitstrekken
beneden de -20 meter-dieptelijn. Voorwaarde voor het meenemen van diepere delen is dat ze (geomorfologisch) onderdeel uitmaken van de zandbank en de voor zandbanken kenmerkende levensgemeenschap herbergen. De Doggersbank voldoet in het Nederlandse deel van de Noordzee aan deze eisen: hij heeft de voor zandbanken kenmerkende topografie en levensgemeenschap.
Alleen in het Britse deel is deze zandbank gedeeltelijk ondieper dan -20 meter6.
Op de verschillende delen van de zandbank is het sediment verschillend van samenstelling: fijn zand met vele schelpfragmenten op de ondiepe delen, slibrijk zand op grotere diepten. De aangrenzende diepere delen van en rondom de Doggersbank worden gekenmerkt door slibrijke fijne zanden. De waterbeweging wordt bepaald door de relatief lage getijdendynamiek en stormen. Alleen stormen en de daardoor veroorzaakte waterbeweging (tot zelfs branding) kunnen tot resuspensie van sediment leiden. Door de verre ligging uit de kust is de invloed van de grote rivieren (zoet water, nutriënten) afwezig.
Bron: Natura2000.nl
Coördinatie van OBN Natuurkennis door VBNE. Financiering door Ministerie van LVVN, Bij12 en de Europese Unie.
Heb je een vraag? Onze deskundigen
geven je graag advies op maat.
Neem contact op met
Geert van Duinhoven
g.vanduinhoven@vbne.nl
06 225 301 25