Het habitattype H1140 ‘Slik- en zandplaten’ is op landschapsniveau gedefinieerd op basis van vormen van het aardoppervlak en de stroming van water (geomorfologische en hydraulische kenmerken). Slikwadden en zandplaten betreffen de ondiepe kustgebieden die door de werking van eb en vloed droogvallen en weer onder water komen te staan. Plaatselijk kunnen harde substraten als schelpenbanken en door organismen gevormde, zogenoemde biogene structuren voorkomen. Zandbanken die niet met laagwater droogvallen worden gerekend tot H1110 ‘Permanent overstroomde zandbanken’. De begrenzing tussen de habitattypen H1110 en H1140 wordt gevormd door de laagwaterlijn die gebaseerd is op Lowest Astronomical Tide (L.A.T.).
Het Habitattype 1140 bevindt zich tussen hoog- en laagwater. De bovengrens wordt gevormd door de gemiddelde hoogwaterlijn. Als vegetaties van de pionierzone van een kwelder (H1310, H1320 en H1330) zich lager dan deze lijn bevinden dan wordt de benedengrens van deze typen als bovengrens van H 1140 aangehouden.
De benedengrens wordt gevormd door de laagwaterlijn die gebaseerd is op de L.A.T. (= Lowest Astronomical Tide). Beneden die laagwaterlijn begint het sublitoraal (Habitattype H1110 ‘Permanent overstroomde zandbanken’), waarvan alleen bij, door weersinvloeden veroorzaakte, verlaagde waterstanden een gedeelte droog kan vallen.
Het habitattype H1140 ‘Slik- en zandplaten’ bestaat intern uit een mozaïek van mariene ecotopen, zoals bij eb droogvallende, hoge en lage, zandige en slibrijke platen met mosselbanken, kokkelbanken en zeegras- en ruppiavelden. Binnen de platen komen verdiepingen voor die gedurende een groot deel van de getijcyclus het karakter hebben van geulen en prielen met (snel) stromend water. Bij laagwater liggen ze droog. Soms zijn ze bebakend als vaarweg. De afwisseling van en de functionele samenhang tussen de ecotopen vormen een wezenlijk aspect van de structuur en functie van het habitattype. De kwaliteit van het habitattype wordt bepaald door deze habitatdiversiteit en de daarmee gepaard gaande biodiversiteit.
Het mozaïek van ecotopen van de droogvallende platen vormt een landschapsecologisch geheel met het sublitoraal (H1110) en terrestrische habitattypen van kwelders, schorren en duinen. De landschappelijke samenhang van het getijdenlandschap is voor veel van haar karakteristieke soorten cruciaal, omdat die soorten een deel van hun levenscyclus in verschillende deelsystemen doorbrengen.
Het relatief belang in Europa is zeer groot (subtype A) respectievelijk groot (subtype B). De Nederlandse kust en het Nederlands Continentaal Plat leveren een relatief zeer grote bijdrage aan het areaal van dit habitattype in de Europese Unie. De slik- zandbanken van dit type komen wijd verspreid voor langs de Europese kusten. Een combinatie van de abiotische en biotische kwaliteiten in gebieden die vergelijkbaar zijn met de Delta en Waddenzee, komt echter slechts op weinig andere plaatsen op deze schaal voor. Voorbeelden daarvan zijn o.a. de Deense en Duitse Waddenzee.
De intergetijdenplaten in de Waddenzee en Delta zijn met hun rijke bodemfauna belangrijk als voedselgebied voor jonge vis en vogels en zijn een rustgebied voor zeehonden. Hiermee zijn zij van wereldwijde betekenis als onmisbare stapsteen voor trekvogels tussen overwinteringsgebieden in West-Afrika en de noordelijke broedgebieden zoals Siberië. Ook vervullen de Nederlandse getijdenplaten een functie als belangrijke kinderkamer voor de vis in de Noordzee.
Binnen habitattype H1140 ‘Slik- en zandplaten’ worden door Nederland twee subtypen onderscheiden. Elk subtype heeft een eigen ecologische standplaats en daaraan gekoppelde levensgemeenschappen.
Subtype H1140_A bestaat grotendeels uit laagdynamische wadplaten. Deze liggen relatief luw doordat ze door eilanden of zandbanken zijn afgeschermd van de golfwerking van de Noordzee. Dicht bij het zeegat zijn de platen relatief zandig, en ze kunnen zeer slikkig zijn aan het einde van een vloedbekken zoals bij een wantij of langs de vastelandskust. Dit habitattype kan alleen in stand blijven wanneer er een evenwicht is tussen zand- en slibaanbod en zeespiegelstijging, in combinatie met de
luwte die door zandbanken en kusteilanden ontstaat. Langs geulen en op hoge delen van platen komen zowel in de Waddenzee als in het Deltagebied vaak dynamische, en daardoor, zandige delen voor met een relatief arme bodemfauna. Vanwege hun vaak directe aansluiting, en geleidelijke overgangen met meer rustige delen worden ze hier bij H1140_A gerekend. Ook in rivierdelta’s hoort dit type thuis; in riviermonden is een overgang aanwezig naar het zandiger en qua golfwerking, nog dynamischer habitattype H1140_B.
Subtype H1140_B bestaat uit hoogdynamische zandplaten. Deze zijn gelegen onder relatief hoogdynamische omstandigheden, zoals in de Noordzeekustzone op brandingsbanken en lage stranden, in de Voordelta en de buitendelta’s van de zeegaten van de Waddenzee. Zij zijn door de (branding)golven grofkorrelig (zandig). Ze herbergen daardoor een lagere biodiversiteit en biomassa van bodemorganismen en voedselzoekende wadvogels.
Bron: natura2000.nl
Coördinatie van OBN Natuurkennis door VBNE. Financiering door Ministerie van LVVN, Bij12 en de Europese Unie.
Heb je een vraag? Onze deskundigen
geven je graag advies op maat.
Neem contact op met
Geert van Duinhoven
g.vanduinhoven@vbne.nl
06 225 301 25