Het habitattype riffen (H1170) wordt gekarakteriseerd door geomorfologische kenmerken en komt in het noordwesten van de Exclusieve Economische Zone (EEZ) voor in het gebied de Klaverbank. Essentieel voor habitattype H1170 is het voorkomen van hard substraat (grote stenen-/ schelpbanken) dat zich boven het sedimentoppervlak verheft. Kenmerkend voor niet-biogene riffen is de aanwezigheid van stabiel hard substraat in de vorm van grote zwerfkeien en/of een grove grindfractie. Er kan sprake zijn van het voorkomen van mozaïek van (grove) sedimenttypen waarin verschillende sedimenttypen afgewisseld voorkomen: plaatsen met grind en keien afgewisseld met grof zand. Op grotere diepte kunnen stenen niet door natuurlijke dynamiek van positie of oriëntatie worden veranderd, dit is wel het geval voor grind.
De beperkende criteria, die mede de kwaliteit van het habitattype bepalen, zijn de substraatgrootte (rotsen, rotsblokken of stenen van meer dan 64 mm) en de aanwezigheid van de sessiele organismen die van dat harde substraat afhankelijk zijn. Sessiele soorten komen ook voor op grind en stenen met een afmeting van 8 tot 64 mm. Kleine stenen en grind van deze omvang worden alleen tot het habitattype gerekend indien er daadwerkelijk sessiele organismen op leven. Dat geldt ook voor plekken met schelpen. In beide gevallen is het echter wel noodzakelijk dat deze plekken onderdeel uitmaken van een gebied met stenen die groter zijn dan 64 mm. Grind kleiner dan 8 mm en nog fijnere sedimenten behoren niet tot het habitattype. Er zijn echter twee uitzonderingen: indien deze sedimenten slechts een dunne, mobiele laag vormen over stenen en grof grind, of indien ze in mozaïek voorkomen met de goede of matige vormen van het habitattype.
Het grind en de stenen zijn in het Pleistoceen afgezet als onderdeel van glaciale eindmorenes. Deze pleistocene sedimenten kunnen gedeeltelijk afgedekt zijn met mariene sedimenten. De aanwezigheid van grove sedimenten in de vorm van grind en keien biedt op het substraat vastzittende dieren (sessiele epifauna) een leefgebied. Deze sessiele organismen zijn belangrijk omdat ze losse bodemelementen verder kunnen verkitten en de bodem dus nog minder gevoelig maken voor verstoring door waterbeweging. Door langdurige rust kan in theorie ook de kleinere grindfractie gekoloniseerd en samengekit worden door sessiele organismen. Hierdoor wordt deze fractie minder gevoelig voor natuurlijke verstoring door waterbeweging (golven en stroming). In de EEZ kan door incidentele stormen de golfwerking echter zeker tot op dieptes van 40 meter doordringen en het grind verplaatsen. De aangroei van deze sessiele organismen zorgt weer voor een verdergaande ontwikkeling van de driedimensionale structuur van het habitattype waardoor deze complex van karakter wordt. Deze complexe driedimensionale structuur schept nieuwe niches die door gespecialiseerde organismen ingevuld worden. Als gevolg hiervan neemt de diversiteit toe ten opzichte van ‘niet-rifstructuren’.
Het gehele complex van geogene rifstructuren, tussenliggende vlakten met kleinere stenen en grof grind (mits begroeid met sessiele organismen) wordt gerekend tot het habitattype H1170. Tot het habitattype H1170 behoren volgens de Europese definitie ook riffen van biogene oorsprong. Nederland kiest er voor om de biogene structuren niet als apart habitattype te beschouwen, maar deze structuren te rekenen tot habitattype H1110 en H1140 daar waar deze structuren zich binnen de begrenzingen van deze habitattypen bevinden. Hiermee zijn biogene structuren een kenmerk voor structuur en functie van habitattype H1110 en H1140. Deze afbakening stemt overeen met de handelwijze bij habitattypen H1110, H1130, H1140 en H1160.
In tegenstelling tot de biogene structuren zijn de harde structuren van geogene oorsprong die Nederland rijk is, gelegen in de open zee. Daarom is de Nederlandse naam van H1170 ‘Riffen van open zee’ geworden.
Het relatief belang binnen Europa is aanzienlijk. Ten opzichte van de omvangrijke riffen in de vorm van grote grind- en steenconcentraties die elders in de Noordzee voorkomen is de omvang van het Nederlandse rif niet van grote betekenis (<0,5%).
Voor Nederland vormt het habitattype riffen van open zee echter een uniek habitattype met een zeer specifieke biodiversiteit. Door het verschil in licht en temperatuurregime en energie-input (golfwerking) onderscheiden met name de in de EEZ als rif gekwalificeerde regio’s zich verder van antropogene hard substraten zoals dijken en havenhoofden.
Bron: natura2000.nl
Coördinatie van OBN Natuurkennis door VBNE. Financiering door Ministerie van LVVN, Bij12 en de Europese Unie.
Heb je een vraag? Onze deskundigen
geven je graag advies op maat.
Neem contact op met
Geert van Duinhoven
g.vanduinhoven@vbne.nl
06 225 301 25