Veldbies-beukenbossen worden gekenmerkt door een hoog opschietende boomlaag (van 20 tot 25 meter) en een weinig ontwikkelde struik- en kruidlaag. Het habitattype is optimaal ontwikkeld indien beuk domineert en tussen het dichte bladstrooisel her en der pollen witte veldbies en moskussens met kussentjesmos groeien.
Voor veldbies-beukenbos geldt de beuk als de ‘climaxboomsoort’ (vandaar de naam), maar deze bossen zijn doorgaans als een relatief open middenbos beheerd, met zomer- en wintereik als belangrijkste boomsoorten.
Veldbies-beukenbossen komen in grote delen van Midden-Europa voor op zure lemige bodems in heuvelland of laaggebergte (hoogte 200-500 m). Het habitattype is gebonden aan gebieden met een relatief hoge neerslag, hoge luchtvochtigheid en gemiddeld lage temperaturen. Dit type is in Nederland beperkt tot Zuid-Limburg, waar het voorkomt op zure bodems van het zogenoemde vuursteeneluvium en hogere delen van de plateauranden van Zuid-Limburg. Het
bostype groeit vooral op de plateaus zelf, maar is ook te vinden op het bovenste deel van de hellingen langs de plateauranden waar het geleidelijk overgaat in het hieronder te bespreken eiken-haagbeukenbos.
Het voorkomen van dit bostype in ons land is nagenoeg beperkt tot één type groeiplaats dat vanuit Europees perspectief gezien zeer atypisch is: de vuursteeneluviumgronden die, al dan niet afgedekt met een dun laagje lössleem, te vinden zijn op het plateau van Vijlen en de omgeving van Eperheide. Grote delen van het bosgebied bij Vijlen zijn eeuwenlang als een relatief open middenbos beheerd, met zomer- en wintereik als belangrijkste boomsoorten. Het bosgebied bij Eperhei is daarbij door langdurige overexploitatie waarschijnlijk zozeer gedegradeerd geweest dat er nauwelijks meer van een echt bos gesproken kon worden.
De zeer zure bodem en de ligging aan de uiterste rand van het areaal maken dat de Nederlandse veldbies-beukenbossen ook voor wat betreft hun soortensamenstelling vrij sterk afwijken van de meeste bossen van dit type in Midden-Europa. Het Nederlandse veldbies-beukenbos vertoont bijvoorbeeld relatief veel overeenkomsten met het habitattype Oude eikenbossen (H9190) maar herbergt – vooral op plekken met een relatief dik lössdek en op de hellingen – ook meerdere ‘rijke’ soorten. Bijzonderheden zijn o.a. witte veldbies, kranssalomonszegel en tot voor kort ook zevenster. Ook de mosflora is bijzonder rijk ontwikkeld met meerdere zeldzame soorten, met name op dood hout en wortelkluiten.
Het relatief belang binnen Europa is aanzienlijk. Het type bestrijkt grote delen van Midden-Europa, waar het wordt aangetroffen in berggebieden (van de heuvels tot subalpien).
Nederland ligt aan de uiterste noordwestgrens van dit areaal. De Nederlandse voorbeelden zijn Europees bezien niet van speciale betekenis door omvang, ligging of het voorkomen van bijzondere soorten.
Bron: Natura200.nl
Coördinatie van OBN Natuurkennis door VBNE. Financiering door Ministerie van LVVN, Bij12 en de Europese Unie.
Heb je een vraag? Onze deskundigen
geven je graag advies op maat.
Neem contact op met
Geert van Duinhoven
g.vanduinhoven@vbne.nl
06 225 301 25