Close Menu

Plaggen

Plaggen is het verwijderen van nutriënten en/of organische stof die in de vegetatielaag en het organische deel van het bodemprofiel aanwezig zijn, door het volledig verwijderen van de vegetatielaag en het geheel of gedeeltelijk verwijderen van het organische deel van het bodemprofiel.

Doel
Afvoer van de overmaat aan voedingsstoffen en zuren die zich in de loop der jaren in het systeem hebben opgehoopt in vegetatie, strooisel en organische horizonten onder invloed van de VER-thema's, en opnieuw beginnen van de vegetatiesuccessie en bodemontwikkeling vanaf een kale bodem.

Uitvoeringsvoorschriften

  • In verdroogde situaties alleen in combinatie met hydrologische maatregelen, tenzij deze (vooralsnog) niet mogelijk zijn en bepaalde gemeenschappen met kenmerkende soorten ter plaatse ernstig worden bedreigd en dienen te worden behouden.
  • Bij een pHKCl≤4,2 van de bodem in oorspronkelijk zwak gebufferde heiden en heischrale graslanden binnen één jaar na plaggen bekalken van de plagplek met 2.000 kg kalk per hectare.
  • Restpopulaties van zeldzame planten en dieren dienen gespaard te worden. Hetzelfde geldt voor restpopulaties van soorten met een kortlevende zaadbank.

Aandachtspunten

  • Chopperen kan een goed alternatief zijn voor plaggen op plaatsen waar de strooisellaag dunner is dan twee centimeter.
  • Alleen bij aanwezigheid van een levensvatbare zaadbank en/of van kenmerkende soorten in de omgeving. Omdat in de minerale bodem vrijwel geen zaadvoorraad is, zullen planten en dieren zich op het geplagde gedeelte weer opnieuw moeten vestigen. Vooral om de vestiging van plantensoorten met een geringe zaadverspreiding te verzekeren, is het nodig plagbeheer uit te voeren in de nabijheid van restpopulaties. Het uitleggen van heidemaaisel op geplagde plekken waar geen zaadbank (meer) aanwezig is, bespoedigt de vestiging van heideplanten, waardoor groei van ongewenste soorten en bosopslag wordt vertraagd.
  • Geen plagstroken van opeenvolgende ‘leeftijden' direct naast elkaar leggen om de hervestiging niet te bemoeilijken. Dus zoveel mogelijk variatie proberen aan te brengen in de leeftijdsstructuur van de te plaggen delen.
  • Plaggen kan over het algemeen het best worden uitgevoerd met een graafmachine die het mogelijk maakt om gevarieerd en nauwkeurig te plaggen, vooral ook omdat zulk een machine zijdelings kan kantelen. De reguliere plagmachines die hier in het verleden meestal voor werden gebruikt, zijn niet in staat reliëfvolgend te werken en nemen alles mee wat ze tegenkomen.
  • Handmatig plaggen, van 1-10 m2 grote stukken, verhoogt de variatie op kleine schaal.
  • Bij plaggen van oevers van verzuurde (zeer) zwak gebufferde wateren die oorspronkelijk grondwatergevoed waren eventueel in combinatie met bekalking van het inzijggebied.
  • Aanbevelingen voor het plaggen in Voedselarme Dennenbossen (NDT 3.64a) zijn te vinden in het rapport "Maatregelen om effecten van eutrofiëring en verzuring in bossen met bijzondere natuurwaarden tegen te gaan: synthese" (Bartelink et. al, 2001, OBN rapport nr. 13, EC-LNV). Plaggen in bossen geschiedt op een zelfde wijze als op de heiden: de struik-, kruid- en moslaag van de vegetatie, de stooisellaag en de laag ruwe humus en de eventueel aanwezige dunne A-horizont worden verwijderd.
  • Enigszins ‘slordig' plaggen is beter dan netjes te werken. Het is gunstig om bij het afplaggen hier en daar een dun strooisellaagje te handhaven. Op die manier blijft een groter deel behouden van de zaadbank van hogere planten en van de bodemfauna, bijv. mijten en springstaarten. Ook populaties van nitrificerende bacteriën kunnen zich na ondiep plaggen snel herstellen, waardoor minder snel ammoniumvergiftiging van planten zal optreden. De gedeelten waar wel tot op de minerale bodem wordt geplagd, zijn van groot belang voor de warmteminnende fauna en voor korstmossen van heide.
  • De negatieve effecten van grootschalig plaggen zijn te verminderen door de oppervlakte die in een keer bewerkt wordt te beperken tot maximaal 100 m2, door daarbij stroken met een omlooptijd van 10 tot 20 jaar te plaggen, en ervoor te zorgen dat het reliëf van de bodem zo veel mogelijk behouden blijft.
  • Ideaal is als de plekken met kaal zand die als gevolg van het afplaggen ontstaan, een kleinschalig mozaïek vormen met plekken die begroeiingen dragen van allerlei successiestadia. Zulke plekken kaal zand bieden veel karakteristieke diersoorten de mogelijkheid om bijvoorbeeld hun eieren af te zetten of naar voedsel te zoeken. Bovendien krijgen karakteristieke korstmossen en plantensoorten van voedselarme milieus zo de beste nieuwe vestigingskansen.
  • Door voorafgaand aan het plaggen de uitgangssituatie vast te leggen, is beter met bedreigde en karakteristieke plant- en diersoorten rekening te houden. Zo kunnen bijv. overwinteringsplaatsen van de Adder worden ontzien.
  • Plaggen als maatregel heroverwegen of zoeken naar alternatieven indien een venige, vocht vasthoudende bodem aanwezig is boven het lokale grondwaterpeil, omdat dit een spontane ontwikkeling naar natte heide en hoogveenvorming kan onderbreken.
  • Over het algemeen lijkt oktober de beste maand om te plaggen. De meeste dieren hebben dan hun voortplantingsfase achter de rug en zijn nog niet in overwintering. Voor reptielen geldt het voorjaar, april tot juli, echter als beste periode, aangezien in augustus-november nog jongen worden geboren en ze zich in de winter ondergronds bevinden.

Aanvullende maatregelen

  • Verwijderen van bosopslag. Het kan nodig zijn als voorbereidende maatregel de plagplek en de directe omgeving daarvan vrij te maken van bosopslag.
  • Maaien na plaggen. Indien op de plagplek in de jaren na plaggen veel zaailingen van bomen ontkiemen, kan jonge opslag worden gemaaid.