Home > Landschappen > Droog zandlandschap

Droog zandlandschap

Droog zandlandschap hoort bij:

Deskundigenteam Droog zandlandschap

N07.01 Droge heide

N07.02 Zandverstuiving

N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland

N15.02 Dennen-, eiken- en beukenbos

N16.03 Droog bos met productie

Algemeen

Het landschapstype Droog zandlandschap omvat de hoger gelegen delen van de pleistocene zandgronden in oostelijk en zuidelijk Nederland. De zandige bodems, soms met lemige laagjes in de ondergrond, hebben een grondwaterstand die vrijwel altijd beneden de bewortelbare zone ligt.

droog-zand-landschap
Het Droog zandlandschap in vogelvlucht met typische kenmerken, ligging van habitats, hydrologie en menselijke invloeden. © Horst Wolter / OBN (gebruik zonder toestemming niet toegestaan)

Het Droog zandlandschap is voedselarm, houdt weinig vocht vast en is gevoelig voor verzuring. In deze zure, arme en droge condities bestaat de vegetatie nog voor een klein deel uit het oorspronkelijke, van nature afwisselende mozaïek van eiken- en beukenbossen, stuifzanden, heischrale graslanden en droge heide. In grote delen heeft dit mozaïek plaatsgemaakt voor aangeplante naald- en loofbossen en intensieve landbouwgebieden. Het Droog zandlandschap is het leefgebied van o.a. das en boommarter, zwarte specht en geelgors, levendbarende hagedis en adder, groentje en kleine heivlinder. Het is landschapsecologisch van belang als inzijggebied voor andere gebieden die worden gevoed door kwelwater, zoals de landschapstypen Beekdallandschap en Nat zandlandschap.

Op basis van geologie, geomorfologie en landgebruiksgeschiedenis zijn vier gradiënttypen te onderscheiden:

  • stuifzandlandschap (de grote stuifzandgebieden met actief zand, vooral rond het Veluwemassief, ook in Drenthe en Brabant)
  • grondmorene- en terrassenlandschap inclusief overliggende lokale dekzanden, stuifzanden en rivierduinen (grote delen van Drenthe, Oost-Twente en rond Winterswijk, terrasvlaktes en -plateaus in Midden-Limburg en West-Brabant, terrasvlaktes met rivierklei (‘rivierleem’) en oude plateauresten in de zuidwestelijke Achterhoek, Liemers en het westelijk Rijk van Nijmegen, Tertiaire zandlandschap Brunssumerheide)
  • stuwwallandschap inclusief spoelzandvlaktes (sandr) en lokale overliggende dekzanden, löss en stuifzanden (beperkt tot Oost- en Midden-Nederland)
  • dekzandlandschap inclusief de hieruit ontstane lokale stuifzanden (door dekzandruggen en -laagtes gekenmerkte regio’s verspreid over de hogere zandgronden, vooral in Oost-Nederland, de Gelderse Vallei en Noord-Brabant)

 

Ontstaansgeschiedenis

Het Droog zandlandschap maakt deel uit van de pleistocene zandgronden. De dekzandgronden ontstonden tijdens de laatste ijstijd (het Weichselien) meer dan tienduizend jaar geleden. Het was de laatste fase in de vorming van het reliëf van oostelijk Nederland, begonnen in het Saalien met stuwwallen en dekzandruggen met daartussen beekdalen en nat zandlandschap. Het dekzand bestaat zodoende uit oud dekzand van 20-40 duizend jaar oud, daarboven jong dekzand van 10-12 duizend jaar oud en jong stuifzand van ongeveer 500-0 jaar oud.
Op het dekzand ontwikkelde zich een afwisselend mozaïek van eiken- en beukenbossen met soorten als linde, hazelaar en berk, stuifzanden, heischrale graslanden en droge heide. Op de hoge, droge delen was akkerbouw mogelijk. Vooral op de iets lemige en daarmee wat rijkere bodems zijn sinds de bronstijd dan ook akkercomplexen in het Droog zandlandschap aangelegd. De bossen werden tot in de middeleeuwen intensief gebruikt als graasgebied voor vee en voor de jacht. Vanaf de late middeleeuwen verdwenen ze grotendeels door gebruik als brandhout en bouwmateriaal.

Vanaf de middeleeuwen is de invloed van de mens sterk bepalend geweest voor de manier waarop het Droog zandlandschap zich ontwikkelde. De ‘woeste gronden’ werden steeds intensiever begraasd om mest te produceren voor de akkers bij de nederzettingen. Zo ontwikkelde zich het potstal landbouwsysteem waarbij mineralen van de heide naar de akkers werden gebracht waardoor grotere gradiënten in voedselrijkdom ontstonden met de daarbij behorende flora en fauna. Op diverse plaatsen leidde overbegrazing tot zandverstuivingen. Het potstalsysteem raakte in onbruik door de uitvinding van de kunstmest die het mogelijk maakte om ook de armste delen van de zandgronden voor de landbouw te ontginnen. Vanaf de negentiende eeuw werden bossen van dennen en later ook douglassparren aangeplant voor de houtproductie voor de opkomende industrie. Op de minst vruchtbare en meest geïsoleerde delen bleven nog enkele heidevelden over, die later merendeels beschermde natuurgebieden werden.

 

Ligging en bodemopbouw

Tot het Droog zandlandschap rekenen wij in principe alle hoger gelegen zandgronden en oude kleigronden, met uitzondering van de pleistocene rivierterrassen die bij het rivierenlandschap gerekend worden.

Landschappelijke bodemkaart van het Droog zandlandschap. © Bas van Delft/de Landschapssleutel/Wageningen Environmental Research (gebruik zonder toestemming niet toegestaan)

Landschappelijke bodemkaart van het Droog zandlandschap. © Bas van Delft/de Landschapssleutel/Wageningen Environmental Research (gebruik zonder toestemming niet toegestaan)
De onderverdeling op de landschappelijke bodemkaart is vooral gebaseerd op de manier waarop de afzettingen tot stand zijn gekomen. Zo zijn het stuwwallandschap en grondmorene landschap gevormd door landijs, waarbij oudere (rivier)afzettingen opgestuwd en/of verplaatst zijn. Net als het terrassenlandschap in West-Brabant zijn deze afzettingen vaak mineralogisch wat rijker dan de jongere windafzettingen van het dekzand- en stuifzandlandschap. De invloed van de mens komt tot uiting in de oude bouwlanden die op een groot deel van deze gronden zijn ontwikkeld.

 

 

Landschapsecologie

Natuurlijke successie en landgebruik sturende processen

Uitloging en verzuring zijn inherent aan het Droog zandlandschap omdat er geen aanvoer is van veelal basenrijk kwel- of grondwater uit beken of rivieren. Grootschalige zandverstuivingen die meer dynamiek veroorzaken in de bovenste bodemlaag en de humuslaag, zijn lange tijd achterwege gebleven. In verschillende gebieden is stuifzand gereactiveerd om deze dynamiek opnieuw de ruimte te geven. De bodems van het Droog zandlandschap worden al met al nauwelijks tot niet verjongd of vernieuwd met kalk- of basenrijk materiaal zoals in de landschapstypen Rivierengebied, Beekdallandschap en Nat zandlandschap. Natuurlijke successie en landgebruik door mens en dier zijn daarom de belangrijkste sturende processen.
De natuurlijke successie in het Droog zandlandschap verloopt van zandverstuivingen via droge heide en heischraal grasland tot droge gemengde bossen. De mens heeft via jacht en landbouw deze successiereeks in tijd en ruimte gewijzigd en gezorgd voor grote verschillen in rust en dynamiek.

 

Landschapsgradiënten door gebufferde en zuurdere bodems

In de natuur van het Droog zandlandschap zijn droge en zure bodems sterk oververtegenwoordigd. Op de minst gebufferde en dus zuurdere bodems groeien heidevegetaties en vegetaties van bunt- en struisgras. Veel soorten zijn karakteristiek vanwege het grote aanpassingsvermogen om in deze omstandigheden te kunnen overleven. In stuifzanden kan bijvoorbeeld de korstmosflora zeer rijk en waardevol zijn. Op wat meer gebufferde bodems komen in de heiden, heischrale graslanden en stuifzanden veel karakteristieke en vaak zeldzame soorten hogere planten en dieren voor. De diversiteit in bossen aan flora en fauna is hoger en kent veel gradiënten afhankelijk van de bodemgesteldheid en de vele overgangen tussen stuifzanden, heiden en verschillende typen loof-, naald- en gemengd bos. Op de overgangen van droge zandlandschappen naar nattere landschapstypen als het Rivierengebied, het Beekdallandschap en het Nat zandlandschap liggen beter gebufferde plekken die elders in het droge zandlandschap schaars zijn en vaak een nog grotere soortenrijkdom kennen.

 

Bodem, vegetatie en landgebruik zorgen voor karakteristieke soorten

Het historische landgebruik heeft er op veel plaatsen toe geleid dat de subtiele verschillen in beschikbaarheid van voedsel en mineralen in de van nature aanwezige bodem zijn gewijzigd en versterkt. De heidelandbouw zorgde dat heidevelden en andere woeste gronden zijn verschraald door begrazing en plaggen, terwijl de bodems van essen, engen en enken werden verrijkt met mest. Hierdoor kon zich in het Droog zandlandschap een karakteristieke en gespecialiseerde fauna en flora ontwikkelen, met bijvoorbeeld jeneverbesstruwelen in droge heide en een bijzondere korstmosflora en insectenfauna in stuifzanden.

 

Balans in de nutriënten- en mineralenhuishouding

De bodem van het Droog zandlandschap was tot de negentiende eeuw qua nutriënten en mineralenhuishouding in een zekere balans dankzij buffering van de voor verzuring gevoelige bodem door verwering van mineralen als kaliveldspaat, albiet en muscoviet. Verwering is een natuurlijk proces waarbij deze mineralen reageren met het koolzuur dat geproduceerd wordt in de zandbodem. Hierbij komen basische kationen als kalium, calcium, magnesium en natrium vrij, die bufferend werken in de bodem. Omdat droge zandbodems voor 80-90% bestaan uit kwarts (SiO2) dat geen van deze mineralen bevat, zijn deze bodems zeer gevoelig voor verzuring.

Door de verzurende depositie van zwavel en stikstof in de afgelopen eeuw heeft de verwering geen gelijke tred kunnen houden met het sterk toegenomen aanbod zuur. Dat leidde tot een drastische afname van de mineralen en het vermogen van zandbodems om basische kationen te leveren. Voor veel bodems in het Droog zandlandschap betekent dit dat onder de huidige stikstofdepositie geen herstel mogelijk is zonder aanvulling met basische kationen. De balans van de nutriënten- en mineralenhuishouding in het Droog zandlandschap is daardoor verstoord.

 

Fauna in het landschap

De abiotische omstandigheden in het Droog zandlandschap kunnen extreem zijn. Zo stellen de grote verschillen in dag- en nachttemperatuur op binnenlandse stuifzanden specifieke eisen aan de fauna. Zeldzame soorten als de kleine heivlinder en, tot voor kort, de duinpieper wisten zich aan te passen. Op kale, zandige bodems afgewisseld met kruiden en lage struiken vinden warmte minnende reptielen als gladde slang en zandhagedis en insecten als heidesabelsprinkhaan en veldkrekel geschikte leefomstandigheden. Een gevarieerde droge heide biedt leefgebied aan bijzondere broedvogels als de nachtzwaluw en draaihals terwijl diverse soorten zandbijen graag hun nesten maken in de steilrandjes en bermen van zandpaden. De bossen in het droog zandlandschap bieden broedgelegenheid aan wespendief, zwarte specht en raaf. De gradiënten van open naar gesloten, van zuur naar iets meer gebufferd en van kaal zand naar korstmos- en kruidenbegroeiing zijn in het landschap de meest soortenrijke plekken. Ook de overgangen naar andere beheertypen als het nat zandlandschap en het beekdallandschap zijn, zeker waar die overgangen geleidelijk verlopen, vaak rijk aan flora en fauna.

Bedreigingen en kansen

Verzuring en vermesting belangrijkste bedreiging

Gedurende de tweede helft van de twintigste eeuw heeft de depositie van stikstof en zwavel zowel gezorgd voor verzuring als vermesting van de droge zandbodems. Hierdoor is de bufferende capaciteit van de droge zandbodems sterk afgenomen. De zwaveldepositie is door milieubeleid sterk afgenomen evenals de NOx-uitstoot, maar de ammoniakdepositie NH4+ is nauwelijks gedaald. Juist in het Droog zandlandschap is deze depositie het hoogst omdat er veel intensieve landbouw in de directe nabijheid aanwezig is. Vrijwel overal in natuurgebieden worden de kritische depositieniveaus dan ook overschreden. Terwijl de gevolgen van de deposities van zwavel en nitraat uit het verleden in het Droog zandlandschap nog steeds aantoonbaar zijn, blijft vooral de ammoniakdepositie een actuele en wezenlijke bedreiging.

Overheersing stikstof verstoort voedselweb

Doordat de ammoniakdepositie ervoor zorgt dat stikstof in de bodem sterk overheerst in verhouding tot met name fosfor, raakt de nutriënten- en mineralenhuishouding en het voedselweb in het Droog zandlandschap verstoord. In de bodem en de planten is stikstof inmiddels zo dominant geworden dat abiotische en biotische processen ingrijpend zijn gewijzigd. Insecten die jong blad eten van planten op nutriëntarme, vermeste en verzuurde bodems krijgen hierdoor minder en deels andere aminozuren en eiwitten binnen. Als gevolg hiervan zijn deze planten minder goed voedsel voor herbivore insecten, waardoor de insectenfauna qua aantallen en samenstelling vermindert. Hierdoor raakt het voedselweb verstoord. Soorten hoger in de voedselketen, zoals carnivore insecten, insectenetende vogels en roofvogels, slagen er minder goed in om de juiste eiwitten aan te maken, omdat de daarvoor benodigde bouwstoffen er minder of niet meer zijn. Dit is waarschijnlijk een belangrijke oorzaak van de afname van vogelsoorten als de sperwer.

Verdwenen landschapsgradiënten in bodemvruchtbaarheid en landgebruik

In het Droog zandlandschap is het landschap als geheel eenvormiger geworden. De iets rijkere delen van het Droog zandlandschap zijn bebouwd of worden intensief agrarisch gebruikt. Daartussen liggen op de armere gronden nu als eilanden verspreid de natuurgebieden, vaak ver van elkaar af gelegen tussen landbouwgebieden, steden en infrastructuur.
De samenhangende landschapsgradiënten zijn grotendeels verdwenen, zowel binnen het Droog zandlandschap als op de overgangen naar andere landschapstypen. In stuifzanden is de successie door de ammoniakdepositie sterk versneld, waardoor de geomorfologische dynamiek afnam, stuifzandbiotoop slonk en bijbehorende soorten sterk achteruit gingen of zelfs verdwenen, zoals de duinpieper. Droge heidevelden vergrasten en heischrale graslanden en kruiden- en faunarijke graslanden zijn zeldzaam geworden.
In het oosten en zuiden van Nederland is sprake van eikensterfte, met sterftepercentages tussen de 20-60%. Het is nog niet duidelijk of dit een natuurlijk fenomeen is, een gevolg van milieuvervuiling of het resultaat van aanplant van eikenbossen op standplaatsen waar ze niet thuishoren. Uit oriënterend onderzoek blijkt dat de minder vitale en afstervende eiken op verzuurde bodems staan. Het grote probleem bij het duiden van de oorzaken van de eikensterfte is dat er meerdere factoren bij betrokken zijn, zoals droogte, verschillende plaaginsecten en nutriëntengebreken die deels door elkaar heen lopen.

Herstel en inrichting

Structurele aanpak stikstofdepositie is nodig
De perspectieven voor een duurzaam herstel van de natuur in het Droog zandlandschap zijn op de korte termijn slecht. Natuurherstel is in dit landschapstype een veel moeilijker opgave dan in bijvoorbeeld het nat zandlandschap. Daar kan water als een direct sturende factor op systeemniveau worden ingezet, maar zo’n systeemmaatregel ontbreekt in het droge zandlandschap. Landschapsvormende processen als grootschalige verstuivingen en een rotatie in ruimte en tijd van ontwikkelingsfasen zijn in Nederland helaas vrijwel onmogelijk geworden. Er is een drastische keuze nodig voor een structurele aanpak van de bron van de problemen, namelijk de stikstofdepositie met de landbouw als belangrijkste veroorzaker. Bovenal heeft het droog zandlandschap behoefte aan tijd, veel tijd om te kunnen herstellen van alle door de mens toegebrachte veranderingen.
Daarnaast is herstel nodig van de natuurlijke bodemvruchtbaarheid en de daaraan gerelateerde ruimtelijke variatie en samenhang van landschapsgradiënten en vegetatietypen in het Droog zandlandschap. Dat kan worden gerealiseerd via maatregelen die zijn gericht op het landschap als geheel. Een voorbeeld hiervan is het herstel van de traditionele potstalcultuur in heidegebieden, waarbij de nutriëntencyclus tussen heide, akkers en hooiland kan worden hersteld door de aanleg van (tijdelijke) akkers en begrazing door een gescheperde schaapskudde.
Binnen OBN is deze integrale aanpak al meer in detail uitgewerkt voor de beheertypen N07.01 Droge heide en N07.02 Stuifzanden.
Voorbeelden van deze structurele en op de langere termijn gerichte aanpak zijn er voor diverse beheertypen in het landschapstype het Droog zandlandschap. In de brochure ‘Heidelandschap in ontwikkeling’ gebruikte de VBNE in 2015 als motto: het geheel is meer dan de som der delen. De brochure ‘Stuifzanden – Advies voor beheer en herstel van Stuifzanden’ is gericht op alle gradiënten in het stuifzandlandschap en geeft voor een termijn van 50 tot 100 jaar richting aan het beheer. Ook in de brochure ‘Arme bossen verdienen beter’ worden herstelmaatregelen in een historisch-ecologische context geplaatst.

 

 

Meeste winst te halen bij herstel heidelandschap

Het habitattype waar met effectgerichte maatregelen de meeste winst is te behalen voor de fauna is het heidelandschap. Nieuwe inzichten hebben de afgelopen jaren gezorgd dat het beheer van beheertype N07.01 Droge heide is verschoven van grootschalig plaggen naar meer traditionele maatregelen, zoals afbranden gevolgd door drukbegrazing of de aanleg van al dan niet tijdelijke extensief beheerde akkers. De meest effectieve en duurzame maatregel voor heideherstel is de ‘ont-ontginning’ van mineraalrijke gronden via het stimuleren van natuurontwikkeling op naburige landbouwgronden.

Variatie terugbrengen in het landschap

Herstel van de variatie in gradiënten binnen het Droog zandlandschap en op de overgangen met andere landschapstypen vraagt een actief beheer. Menselijke activiteiten kunnen hierbij aanjagers zijn van zowel dynamiek als rust. Het gebruik als militair oefenterrein of het openstellen van zandverstuivingen voor wandelaars kan bijvoorbeeld bijdragen aan het (opnieuw) laten verstuiven. Kleinschalig plaggen gevolgd door bekalken is bewezen effectief voor het duurzaam herstel van droge heischrale graslanden en voorheen soortenrijke heide. Bosranden openkappen kan zorgen voor een brede en warme gradiënt in de vegetatie. De randen van fietspaden met schelpengruis zijn belangrijke toevluchtsoorden voor allerlei vaatplanten, mossen en paddenstoelen van zwak gebufferde bodem, zowel op de heide als in de bossen. Leem- en zandgroeven zijn vaak hotspots van soorten gravende solitaire bijen en wespen. Zeer uiteenlopende ruderale plekken fungeren vaak als toevluchtsoorden voor plantensoorten van zwak gebufferde bodem: schuttersputjes, tankbanen, vliegveldjes, brede wegbermen, stenige afvalhopen en ruïnes.
Dieren kunnen het beste profiteren van herstelbeheer als dit zich niet richt op één vegetatietype, maar op het terugbrengen van gradiënten in het landschap. Zo krijgen veel karakteristieke diersoorten van het Droog zandlandschap op de warmste plekken net voldoende warmte om hun levenscyclus snel genoeg te kunnen doorlopen, maar hebben ze vanwege hun hoge voedselbehoefte in de vorm van nectar of insecten ook bloem- en prooirijke locaties nodig .

Deskundigenteam

In Deskundigenteam Droog zandlandschap werken bos- en natuurbeheerders, onderzoekers van universiteiten of adviesbureaus en beleidsmakers van rijk, provincies of waterschappen samen aan de benodigde kennis voor dit landschap.

 

Gerelateerde OBN onderzoeken

Chronische vergrassing van droge heide met pijpenstrootje

- dec 2024

Langetermijneffecten van bosbekalking en -bemesting: de Harderwijkerproef

- jul 2024

Steenmeelgift droge natte heide

- jan 2023

Stikstof als mogelijke oorzaak van contrasterende aantalstrends bij insectivore vogels van droge bossen en heide

- jan 2023

Gerelateerde overige publicaties

Maaistrategieën voor insectvriendelijk maaibeheer

- feb 2025

Wormenbestrijding bij grazers in de natuur

- jul 2024

Bramenland Nederland – Soortenrijkdom en natuurwaarde

- mei 2024

Gerelateerde activiteiten

Komende activiteiten

20 mrt 2025Veldwerkplaats

Bodembiologie

20 mrt 2025Webinar

Ophogen beekbodems

16 apr 2025Veldwerkplaats

Insectvriendelijk maaibeheer

Afgeronde activiteiten

12 dec 2024Webinar

Effecten van stikstof op heide

21 nov 2024Webinar

Begrazing

14 mrt 2024Webinar

Verdamping van bossen