Close Menu

Fauna

Bijzondere aandacht verdienen microbiotopen; kleine plekken met een grote waarde voor fauna die niet altijd als dusdanig worden (h)erkend. Dode en kwijnende bomen, steilranden, ongemaaide overhoekjes, kadavers en mest zijn de meest bekende microbiotopen.
Het behouden of ontwikkelen van deze microbiotopen is noodzakelijk voor fauna in natuurbeheer.
Het is dan ook belangrijk deze bijzondere biotopen in het veld te herkennen en op te nemen in beheerkaarten, zodat ze niet per ongeluk verloren gaan bij het uitvoeren van maatregelen.

Vegetatiestructuren

In heideterreinen zijn alleenstaanden bomen en boomgroepen belangrijke microbiotopen. De bomen bieden schuilmogelijkheden op warme dagen, dienen ter oriëntatie, zijn ontmoetingsplekken voor paring en bieden zangposten voor o.a. Nachtzwaluw. Daarnaast zijn het leveranciers van voedsel, zoals honingdauw van de bladluizen waar renmieren en bosmieren van afhankelijk zijn.

Ook vegetatiekundig oninteressante begroeiingen zoals pitrusvelden en ruigtes zijn waardevol omdat hier hoge dichtheden reptielen, amfibieën en spinnen aanwezig kunnen zijn. Dit geldt ook voor dichte onderwatervegetaties; leefgebied voor specifieke soorten waterkevers van hoogvenen en zure vennen.

Dood hout op het land en in het water

Dood hout is een van de bekendste voorbeelden van een zeer rijk microbiotoop en wordt door veel terreineigenaren ook gestimuleerd. Diverse keversoorten, zoals de Vermiljoenkever en Vliegend hert, leven als larve enkel in kwijnende bomen en staand en liggend dood hout. De Zwarte specht leeft weer van keverlarven – met name boktorren – en mierennesten in dood hout.

Hoewel in het Nederlandse bos het aandeel dood hout de laatste decennia is toegenomen, komt dit in de meeste bossen veelal niet boven de 6%. Dit is niet veel wanneer je bedenkt dat in natuurlijke, oude bossen tot wel 40-50% van het aanwezige hout dood is.

Niet alleen op het land, ook in het water zijn dode bomen belangrijk. Omgevallen bomen in rivieren en beken zijn vestigingsplaatsen voor algen en ongewervelden en bieden zowel variatie (o.a. in stroomsnelheid van water) en schuilmogelijkheid voor jonge vissen. Het laten liggen of bewust plaatsen van bomen in rivieren en beken levert een grote soortendiversiteit op.

Dode en levenloze biotopen

Microbiotopen worden gemakkelijk over het hoofd gezien. Kleine rotsen en losse kalkbrokken hebben een zeer warm microklimaat in vergelijking met omliggende graslanden, en zijn daarmee van belang voor warmte behoevende soorten, zoals sprinkhanen. Zelfs de gaten en scheuren in de steen vormen weer aparte microbiotopen voor ongewervelde dieren.

Steilranden zijn belangrijk voor bijen en andere gravende insecten. Urntjeswespen bouwen nesten in de steile delen, terwijl larven van mierenleeuwen in het droge losse zand leven onder de rand. Door deze steilranden niet te onderhouden, maar langzaamaan te laten dichtgroeien en tegelijkertijd elders nieuwe randen te graven is een heel palet aan schrale biotopen altijd aanwezig in een terrein.


Naast dood hout vormen ook dode dieren een bijzondere microbiotoop. Plekken waar deze mogen blijven liggen, of desnoods naar toe gesleept worden, zijn ware paradijzen voor allerlei diersoorten. Niet alleen voor grote aaseters als de Raaf, maar ook een aanzienlijk aantal kever- en vliegensoorten komt alleen voor op kadavers.

Symbiose en parasieten

Niet alleen dode dieren en planten vormen microbiotopen. Voor parasieten en soorten die in symbiose leven met andere soorten vormen juist levende planten en dieren belangrijke onderdelen van hun leefgebied. Zo zet de Bittervoorn eieren af in de Zwanenmossel, waarna de wegzwemmende voorntjes in hun kieuwfilamenten larven van de mossel meedragen en verspreiden.

In mierennesten kunnen tientallen soorten ongewervelden een geschikt leefgebied vinden. Sommige soorten parasiteren daarbij op de eieren, larven of poppen van de mieren, andere gebruiken het alleen als schuilplaats of eten het organisch materiaal waarvan de mieren hun nest bouwen, zoals de larven van de Gedeukte gouden tor.