Home > Themas > Ecologisch assessment

Ecologisch assessment

Met de aangrijpingspunten uit het Ecologisch assessment dat OBN Natuurkennis in 2021 heeft ontwikkeld, kunnen beleidsmakers en beheerders in kaart brengen wat zij per aangrijpingspunt kunnen doen in het betreffende landschap. Dit biedt provincies, waterschappen en terreinbeheerders krachtige handvatten voor systeemherstel. Niet alleen in de landschappen zelf, maar ook in de overgangsgebieden daartussen.

Algemeen

OBN Natuurkennis heeft in 2021 een Ecologisch assessment uitgevoerd naar de ecologische stand van zaken in de Nederlandse natuur. Een groot aantal deskundigen bracht de knelpunten voor natuurherstel in beeld en de aangrijpingspunten om het herstel in te zetten.

Aangrijpingspunten voor natuurherstel

Het Ecologisch assessment heeft geresulteerd in zes aangrijpingspunten die onmisbaar zijn voor natuurherstel:

  1. Optimalisatie van hydrologische systemen
  2. Vergroten areaal en connectiviteit
  3. Vergroten dynamiek en diversiteit
  4. Verminderen input nutriënten en chemische stoffen en herstel van schade
  5. Herstel van biotische kwaliteit
  6. Aanpak exoten

Hoewel elk landschapstype uiteraard specifieke vragen en uitdagingen heeft, zijn deze zes aangrijpingspunten voor alle landschapstypen in Nederland van belang. De aangrijpingspunten richten zich op het verbeteren van de systeemcondities in plaats van de verbetering van de instandhouding van soorten. Voor elk aangrijpingspunt is bekeken aan welke knoppen gedraaid kan worden. Vaak is actie nodig op verschillende niveaus: kleinschalig en grootschalig, binnen en buiten natuurgebieden.

De zes aangrijpingspunten zijn in feite de randvoorwaarden voor natuurherstel. Voor adequaat natuurherstel moeten alle aangrijpingspunten in orde zijn. Alleen als naar het geheel van de aangrijpingspunten wordt gekeken is herstel mogelijk. Alle OBN-onderzoeken zijn gerelateerd aan kennislacunes rond een of meerdere van deze aangrijpingspunten.

Ecosysteemdiensten

Om te komen tot een sterkere verbinding tussen natuurkennis en maatschappelijke thema’s, noemt het Ecologisch assessment ook vijf relevante ecosysteemdiensten. Bij ecosysteemdiensten gaat het om het vermogen van ecosystemen om goederen en diensten te leveren, onderscheiden naar productiediensten (zoals het leveren van hout), regulerende diensten (zoals het zuiveren van water), culturele diensten (zoals ruimte voor groene recreatie) en dragende diensten (zoals scheepvaart). Deze ecosysteemdiensten brengen kansen en risico’s met zich mee voor natuurherstel.

Zes aangrijpingspunten voor natuurherstel

Voor elk van de zes aangrijpingspunten zijn de kennislacunes en de knoppen in beeld gebracht. Hieronder staan ze beschreven.

1.Optimalisatie van hydrologische systemen

Optimalisatie van hydrologische systemen is een belangrijk aangrijpingspunt in acht van de tien landschappen: beekdalen, cultuurlandschap, heuvelland, laagveen en zeekleilandschap, nat zandlandschap, rivierenlandschap (daar benoemd als hydromorfologie) en stadsnatuur. In het landschapstype duin en kust komt hydrologisch herstel terug onder de noemer van het vergroten van de dynamiek.

De knoppen om aan te draaien zijn in elk landschap anders en bevinden zich op zowel landschaps-, als standplaatsniveau en zowel binnen als buiten de natuurgebieden. Uit de beschrijving van de knoppen blijkt dat er, in de te nemen maatregelen, veel samenhang is tussen de niveaus. De mate waarin de vaak kleinschaliger maatregelen, zoals dempen van sloten of rabatten zin heeft, wordt mede bepaald door grootschaligere maatregelen buiten de aangewezen natuurgebieden.

Regelmatig genoemde (elkaar deels overlappende) knoppen zijn:

• Vernatting (moerassen, vergroten overstromingsvlakten).
• Herstel en verondieping van beeklopen/drainagebasis.
• Herstel en betere benutting van kwelstromen.
• Herstel van inzijggebieden/vergroten grondwateraanvullingen.
• Tegengaan van verzoeting/verzilting.
• Maatregelen in stuw- en peilbeheer en peildynamiek.
• Voorkomen van (onnatuurlijke) piekafvoeren.
• Verminderen van grondwateronttrekkingen.
• Verbeteren van de waterkwaliteit van grond- en oppervlaktewater.

Voor een deel van de knoppen geldt dat het draaien eraan nog maar beperkt verhinderd wordt door ontbrekende kennis, maar dat hier vooral beleidskeuzes gemaakt worden waarbij ecologische effecten afgewogen worden tegen andere maatschappelijke effecten. Denk bijvoorbeeld aan aanpassingen in peil- en stuwbeheer.

 

2.Vergroten areaal en connectiviteit van natuurgebieden en populaties

Areaalvergroting en herstel van de connectiviteit is in zeven van de tien landschappen naar voren gekomen als belangrijk aangrijpingspunt voor ecologische herstel: beekdalen, cultuurlandschap, droog zand, heuvelland, laagveen & zeeklei, nat zand, rivierlandschap.

Het betreft de ruimte voor natuurgebieden en de connectiviteit tussen de verschillende onderdelen van de leefgebieden van soorten en tussen populaties. Inherent hieraan bevinden de knoppen zich zowel intern als extern, op landschaps- en op standplaats-/ ecosysteemniveau.

Knoppen om aan te draaien zijn:

• Uitbreiding van beschikbare ruimte voor natuur.
• Natuurinclusiever ruimtegebruik buiten natuur.
• Herstel (compleetheid) van gradiënten en overgangen op verschillende niveaus.
• Realiseren of herstellen van historische en ecologische samenhang door verbindingen tussen natuurgebieden en tussen leefgebieden van populaties (o.a. aanleg corridors).
• Verbeteren van de connectiviteit tussen habitats van soorten (fourageer-, voortplantings- en rustgebieden).
• Herstel van landschapselementen.
• Faciliteren van trek noord- en zuidwaarts in het licht van klimaatverandering.
• Bij verbeteren van verbindingen rekening houden met exoten en andere opportunisten.
.

3.Vergroten dynamiek en diversiteit

Het herstellen of vergroten van de dynamiek en heterogeniteit in landschappen, gebieden en habitats komt in n acht van de tien landschappen terug als belangrijk aangrijpingspunt voor ecologisch herstel naar voren.

Mogelijke knoppen om de dynamiek en diversiteit te verbeteren zijn:

  • Herstel natuurlijke dynamiek in grondwatersystemen.
  • Vergroten variatie in leefgebieden en zorgen voor aanwezigheid van alle leefgebiedcomponenten (rust- en foerageergelegenheid, etc.).
  • Beheerstrategieën gericht op herstellen van dynamiek en heterogeniteit (bijvoorbeeld zandsuppletie in duinen en beekdalen, toepassing dood hout, begrazing, volgen en herstellen van cultuurhistorie in beheer, extensiveren beheer, etc.).
  • Herstellen van gradiënten en overgangen (o.a. met behulp van bufferzones en extensivering van landbouwgebieden).
  • Ruimte bieden voor verschillende ontwikkelingsstadia in ecosystemen.
  • Sturing op successie (de kans geven, herstarten of juist afremmen).
  • Vergroten en benutten kleinschalige diversiteit op landschapsniveau.

 

4.Verminderen input nutriënten en chemische stoffen en herstel van schade

In alle landschapstypen is de belasting met nutriënten een barrière voor behoud of herstel van de ecologische kwaliteit. Het zal geen verbazing wekken dat vooral de aanhoudend hoge stikstofdepositie een belangrijke factor is.  Toxische verontreiniging (medicijnresten, pesticiden, etc.) wordt vooral in verband gebracht in relatie tot waterkwaliteit maar zou nog veel meer aandacht in onderzoek en beleid vereisen. Voor behoud en herstel van de natuur zijn twee sporen relevant: verminderen van de input van nutriënten (dichtdraaien van de kraan),
en het zo veel mogelijk herstellen van de opgetreden schade (dweilen).

Om dit te bereiken kan, afhankelijk van de aard van het landschap, aan verschillende knoppen gedraaid worden, zoals:

  • Aanpassen landbouwpraktijk.
  • Meer natuurinclusieve ruimtelijke inrichting.
  • Aanpassen openbaar groenbeheer (bermen, sloten, etc.).
  • Maatregelen voor monitoring en verbetering van de waterkwaliteit.
  • Beperken slibafzetting om zo verontreiniging te verminderen.
  • Verschralingsbeheer en andere herstelmaatregelen.
  • Mineralen toevoegen.

Het verminderen van de nutriëntenbelasting en het verminderen van het gebruik van chemische stoffen is voor een belangrijk deel een uitvoeringsopgave die buiten het bereik van de natuurbeheerders ligt. Het is evident dat hier vooral maatschappelijke, politieke, beleidsmatige en economische keuzes nodig zijn,  Overigens geldt dat waterbeheerders op bepaalde aspecten van de nutriëntenbelasting wel invloed kunnen uitoefenen. Zo kunnen zij de fosfaatbelasting verminderen door het omleiden van fosfaatrijke waterstromen, de bouw van fosfaatfilters en/of defosfateringen. Aan het herstellen van de nutriëntenschade is de afgelopen jaren al veel onderzoek verricht en op dit vlak is veel nieuwe kennis ontwikkeld die nu ook wordt toegepast in de praktijk.

 

5.Herstel van biotische kwaliteit

Het herstel van de biotische kwaliteit  valt voor een deel samen met  andere aangrijpingspunten, zoals het herstellen van verbindingen en van heterogeniteit. De verwevenheid met andere aangrijpingspunten is ook heel logisch omdat de biodiversiteit in landschapstypen niet op zichzelf staat, maar afhankelijk is van de abiotische kwaliteiten van het landschapstype, zoals waterkwaliteit, bodemgesteldheid en beschikbare ruimte.

Bij het herstel van biotische kwaliteit gaat het overigens niet alleen om zeldzame soorten, maar ook om algemene soorten die een essentieel onderdeel vormen van systemen.
Vrijwel alle knoppen die genoemd zijn onder het aangrijpingspunt ‘vergroten areaal en verbeteren connectiviteit van natuurgebieden en van populaties’ zijn ook in dit verband relevant. Knoppen die daarnaast genoemd worden voor het herstel van de biodiversiteit in de landschappen zijn:

  • Zorgen voor aanwezigheid alle leefgebied-componenten (reproductie, foerageren, rusten).
  • Vermindering van pesticidegebruik.
  • Reguleren van natuurlijke herbivorie.
  • Soortgerichte maatregelen.
  • Aanpak genetische verarming, herstel van bronpopulaties, relictpopulaties in stand houden, etc..
  • Ander beheer en inrichting van tuinen en openbaar groen.
  • Natuurinclusieve energietransitie (ruimte voor fauna bij isolatiemaatregelen, natuurinclusief ontwerp van zonneparken, etc.).

Een deel van deze knoppen komt ook bij de eerder besproken aangrijpingspunten terug.

 

6.Aanpak exoten

Voor het verminderen van de negatieve effecten van (invasieve) exoten op de natuurkwaliteit in de landschapstypen kan in grote lijnen aan de volgende knoppen worden gedraaid:

  • Het voorkomen van de influx van exoten:
  • Assessment potentiële risicosoorten;
  • Afspraken over import, handel etc;
  • Het weerbaar maken van ecosystemen tegen invasieve exoten:
  • Blokkeren verspreidingsbronnen en –routes (bijv. isoleren van stroomgebieden);
  • Robuuster maken ecosystemen (sturen op kwaliteit inlaatwater, verbrakken, faciliteren inheemse concurrenten en predatoren, verminderen voedselbeschikbaarheid exoten);
  • Bestrijding van aanwezige invasieve exoten.

Ecosysteemdiensten

Per landschap is in beeld gebracht welke ecosysteemdiensten het betreffende landschap zou kunnen leveren, en welke kansen en bedreigingen dit meebrengt voor de natuurkwaliteit in het landschapstype. Ook is gekeken welke ecosysteemdiensten de grootste impact kunnen hebben op de ecologische kwaliteit van het landschapstype. Deze ecosysteemdiensten zijn aangemerkt als prioritair. De prioritering verschilt vanzelfsprekend per landschapstype.

Voor de ecosysteemdiensten waterberging en –buffering, drinkwaterwinning, recreatie, koolstofvastlegging en waterveiligheid is telkens in beeld gebracht welke kansen levering van de dienst oplevert voor behoud en ontwikkeling van de ecologische kwaliteit, welke bedreigingen levering van de ecosysteemdienst met zich mee brengt en welke kennislacunes hierover nog bestaan. Hieronder worden de resultaten per ecosysteemdienst weergegeven.

 

1.Waterberging en -buffering

Deze ecosysteemdienst is relevant voor negen van de tien landschappen en geprioriteerd voor de volgende zeven landschappen: Cultuurlandschap, Heuvellandschap, Laagveenlandschap, Nat Zandlandschap, Rivierenlandschap, Stadsnatuur en Zeekleilandschap. Onder de noemer ‘waterveiligheid’ worden voor het Beekdallandschap vergelijkbare diensten genoemd.

De kansen voor de ecologische kwaliteit die samenhangen met de levering van deze dienst zijn afhankelijk van het type landschap. Genoemd worden:
– Verminderen of verzachten van verdrogingseffecten door vernatting en verhoging grondwaterstanden.
– Herstel van kwel (kwaliteit en kwantiteit).
– Herstel van waterhuishouding in verdroogde gebieden (verhoging grondwaterstanden, stabiliseren basisafvoer, verminderen piekafvoeren etc.).
– Herstel van specifieke graslanden, moeras- en veenvormende systemen.
– Kansen voor duinvalleien, duinrellen en natte natuur in de binnenduinrand.
– Herstel van dynamiek en gradiënten op landschapsschaal.

In stadsnatuur zorgt het verminderen van rioolwateroverstorten bijvoorbeeld voor een verbetering van de waterkwaliteit en voor een vermindering van de nutriënten.

Het (niet op de juiste manier) inspelen op de vraag naar waterberging/zoetwatervoorziening brengt ook bedreigingen met zich mee voor de kwaliteit in de landschappen.
– Ecologische schade vanwege slechte kwaliteit van het inlaatwater (nutriënten, chemie, invasieve soorten).
– Plekken die te nat worden als er onvoldoende op systeemniveau gedacht wordt.
– Ontstaan van te dynamische omstandigheden voor soorten, verdrinken van aanwezige fauna (o.a. vlinders).
– Negatieve effecten op oorspronkelijke waterhuishouding (afvoer, grondwaterpeil etc.).

De hierboven gesignaleerde bedreigingen komen vooral voor bij waterberging a bij inlaatgebieden en overstromingsgebieden waar gebiedsvreemd water in komt tijdens extreme neerslag. Waterberging kan dus ook wel degelijk nadelen hebben. Ook verhoging van grondwaterstanden kan bijvoorbeeld bedreigingen voor productiediensten (zoals landbouw) met zich meebrengen (te natte condities voor de landbouw) maar ook strijdig zijn met Natura 2000-doelstellingen.

 

2.Drinkwaterwinning

Drinkwaterwinning is relevant voor negen landschappen en aangemerkt als een van de prioritaire ecosysteemdiensten in het Duin- en Kustlandschap, het Laagveenlandschap, het Heuvellandschap, Nat Zandlandschap en het Cultuurlandschap.

De ecosysteemdienst drinkwaterwinning bestaat eigenlijk uit vier onderdelen: :

  1. De levering van drinkwater door de winning van grondwater
  2. De levering van drinkwater door de winning van oppervlaktewater.3. De zuivering van rivierwater door oppervlakte-infiltratie, diepinfiltratie of oeverfiltratie.
  3. De opslag van drinkwater, in de ondergrond of in spaarbekkens (buffervoorraad).

Drinkwaterwinning biedt een aantal kansen voor de versterking van de ecologische kwaliteit:

  • Zoeken naar nieuwe locaties voor drinkwaterwinning kan gekoppeld worden met de aanleg klimaatbuffers.
  • Bescherming van intrekgebieden gaat goed samen met natuurontwikkeling.
  • Oppervlaktewater gebruiken voor drinkwaterwinning kan kansen bieden voor natuur, bijvoorbeeld bij verhoogde standaarden voor waterkwaliteit en bescherming van winlocaties.

Voorbeelden:

  • De zorg voor een voldoende grote drinkwatervoorraad in geval van calamiteiten levert kansen op voor de realisatie van natte natuur (zowel in natuurgebieden als langs de randen).
  • Drinkwaterwinning stelt strenge eisen aan de waterkwaliteit. Dat betekent dat maatregelen ter verbetering van die kwaliteit ook leiden tot verbetering van (water)natuurkwaliteit.
  • Drinkwaterbedrijven testen frequent en uitgebreid op allerlei milieuvreemde stoffen. Hiermee vindt snelle signalering plaats van probleemstoffen en calamiteiten. Daarmee kunnen ook problemen voor de ecologie voorkomen worden.

De voornaamste bedreiging die van drinkwaterwinning uitgaat is vanzelfsprekend de verdroging van natuur. Aantasting van de waterhuishouding (vermindering kweldruk, lager grondwaterpeil) door drinkwaterwinning leidt overigens niet alleen tot verdroging maar heeft ook een verzurend effect. Verder kan drinkwaterwinning leiden tot een versterking van verdroging ten gevolge van klimaatverandering. De negatieve effecten van drinkwaterwinning worden dan uitvergroot.

 

3.Ecosysteemdienst Recreatie

Ook de ecosysteemdienst recreatie komt bij negen landschapstypen naar voren als relevant. Voor het Duin- en kustlandschap, Droog zandlandschap, Heuvellandschap en Stadsnatuur is deze ecosysteeemdienst  prioritair.

De dienst ‘recreatie’ levert een aantal kansen op voor de ecologische kwaliteit in de landschappen, die soms behoorlijk specifiek zijn voor het betreffende landschap:

  • Meer dynamiek en re-activatie van verstuiving in Duin- en kustlandschap en Droog zandlandschap (mits gestuurd kan worden op de juiste balans).
  • Meer diversiteit langs paden door toename konijnen en buffering bodem in het Duin- en kustlandschap.
  • Recreatieve infrastructuur kan voor sommige soorten een corridorfunctie vervullen.
  • Het stimuleren van recreatie in randzones kan bijdragen aan rust in kerngebieden.
  • Potentieel verdienmodel voor natuur, hoewel op dit moment de baten nog nauwelijks bij natuurbeheerders terechtkomen.
  • Recreatie kan indirect bijdragen aan draagvlak voor natuurbeheer (bijvoorbeeld aanwas vrijwilligers).

In diverse delen van Nederland, met name in het Westen, bijvoorbeeld is er een tekort aan recreatiemogelijkheden. Inspelen op deze vraag kan leiden tot een uitbreiding van het areaal aan natuur c.q. bossen en parken, het ontwikkelen van groene verbindingszones tussen stad en land en groene ‘ommetjes’ in stadsbuurten.

Recreatief (mede)gebruik kan ook de ecologische kwaliteit bedreigen:

  • Verstoring en vertrapping van flora en fauna met negatieve effecten op de duurzame instandhouding.
  • Verstoring van morfologie en processen, bodemerosie en verdichting.
  • Versnippering door en ruimtebeslag van recreatieve voorzieningen (recreatiewoningen, infrastructuur, etc.).
  • Ontstaan van nieuwe paden door sluiproutes recreanten.
  • Stroopgedrag (orchideeën, mossen, illegale visserij, etc.).
  • Meer waterbenutting.
  • Meer vervuiling (zwerfvuil, microplastics, etc.).

 

4.Ecosysteemdienst Koolstofvastlegging

Koolstofvastlegging speelt in acht van de tien landschappen. In vier landschappen is deze ecosysteemdienst  prioritair en verder uitgewerkt: Beekdallandschap, Cultuurlandschap, Droog zandlandschap en Nat zandlandschap.

Het is belangrijk om een helder onderscheid te maken naar enerzijds koolstofopslag en koolstofvastlegging en anderzijds koolstofvasthouding, ofwel het vermijden van koolstof uitstoot. Dit laatste is vooral relevant in hoog- en laagveengebieden. Koolvastlegging verloopt daar zeer traag en is daarom niet heel interessant, maar bij ontwatering is de uitstoot van broeikasgassen zeer omvangrijk. Het tegengaan van die emissie is dus heel relevant.

Verder is er een belangrijk verschil tussen de ondergrondse en de bovengrondse vastlegging.  Koolstof wordt vastgelegd in beplanting (meer in bos dan in korte vegetaties) maar zowel voor bos als voor korte vegetaties geldt dat de ondergrondse koolstofvastlegging én koolstofvasthouding op zand- en kleigronden potentieel omvangrijk is. Het gaat dan om vastlegging in levende ondergrondse biomassa (wortels, schimmels en bodemfauna) en in organische stof.

Vanuit het perspectief van het klimaatbeleid zijn de grootste kansen in volgorde van hun potentiële bijdrage:

  1. Vasthouden koolstof in bestaande veengebieden (primair laagveen en secundair hoogveen) In veenbodems/moerige gronden verloopt afbraak/verlies van koolstofvoorraden 10 tot 30 keer sneller dan de opbouw ervan.
  2. Vastleggen van koolstof in houtige beplanting (bos, bosjes, landschappelijke beplanting). In korte vegetaties is alleen de ondergrondse opbouw significant (bodem en wortels). Koolstofvastlegging in bovengrondse vegetatie is onbeduidend, zeker bij korte maaicycli. Vastlegging in korte vegetaties is, volgens de benaderde externe experts, significant kleiner dan in houtige gewassen.
  3. Vasthouden/opbouwen organische stof in zand- en kleibodems.

 

Kansen die koolstofvastlegging biedt zijn deels algemeen, maar verschillen deels ook per landschap:

  • In sommige landschappen biedt koolstofvastlegging kansen voor veenvorming en bijbehorende doelsoorten. Het vermijden van emissies van broeikasgassen biedt aanknopingspunten voor de bescherming van bestaande veengebieden. In veenlandschappen is ook sprake van eutrofiëring als gevolg van de oxidatie en als gevolg van waterinlaat. Die eutrofiëring leidt tot verschuiving naar eutrofe soorten waterplanten zoals waterpest, hoornblad en kroos. Deze vegetaties zorgen vervolgens voor een slechte zuurstoofhuishouding in de wateren in de veengebieden. Dit heeft weer tot gevolg dat er anaerobe afbraak plaatsvindt waarbij relatief meer CH4 en N2O vrijkomt, broeikasgassen met een veel groter klimaateffect dan CO2.
  • In het Beekdallandschap worden ook kansen voor het vertragen van de waterafvoer in beekdalen gezien.
  • Vernatting in het Cultuurlandschap lijkt kansen te bieden voor koolstofvastlegging en –vasthouding in de bodem en kan goed samengaan met extensivering van de landbouw hetgeen vervolgens kansen biedt voor herstel van de kleinschaligheid van het landschap, voor insecten, vogels, etc.
  • In het Nat zandlandschap en het Droog zandlandschap biedt koolstofvastlegging in en het vermijden van emissies vanuit de bodem een extra argument voor bescherming van oude heidesystemen en tevens kansen voor herstel van hoogveentjes.
  • Koolstofvastlegging kan goed samengaan met vernatting en hangt ook nauw samen met de ecosysteemdienst waterberging: water vasthouden in infiltratiegebieden, waterberging in natuurlijke overstromingsgebieden.
  • Koolstofvastlegging kan ook samengaan met de ontwikkeling van nieuwe bossen en houtwallen (locatie en grondwater zijn daarbij wel belangrijke factoren om naar te kijken.)

Voorbeelden

  • Koolstofvastlegging door de aanplant van ontbrekende boomsoorten in bossen (revitalisering) kan samengaan met de vergroting van de biodiversiteit van deze bossen (meer menging, meer structuur). Dit geldt met name voor bossen die momenteel laag scoren op biodiversiteit: monoculturen, gelijkjarige bossen en bossen die worden gedomineerd door exoten. Ook laten liggen van dood hout/rest hout en bevorderen ondergroei biedt kansen voor biodiversiteit en voor koolstofbeheer.
  • Toepassing van groenbemesters in cultuurlandschap/natuur inclusieve akkers, waarbij het mengel voor groenbemesters goed zijn afgestemd op flora en fauna.
  • Optimaal gebruik van bijvoorbeeld sloten voor koolstofopslag kan een impuls geven aan het Cultuurlandschap. Sloten kunnen tendele verlanden en alleen weorden gebruikt voor piekafvoer.

Koolstofvastlegging kan een bedreiging zijn voor de natuurkwaliteit en biodiversiteit als eenzijdig wordt ingezet op maximalisatie van de CO2-opslag zonder oog voor de locatie. Voorbeelden hiervan zijn het aanleggen van bos op verkeerde locaties en in verkeerde verbanden, bijvoorbeeld in waardevolle open landschappen. Of het aanplanten van extra bomen in bestaande bossen wat leidt tot schaduwdruk en ten koste gaat van open plekken en lichtboomsoorten. Of moerasvorming in weidevogelkerngebieden wat leidt tot verminderde openheid en toenemende predatiedruk. Behoud van complexiteit en variëteit in een landschap zijn nodig om koolstofvastlegging te laten samengaan met biodiversiteitsherstel.

 

5.Ecosysteemdienst Waterveiligheid

Waterveiligheid is in vijf van de landschapstypen aan de orde gekomen als relevant en is in drie landschappen geprioriteerd en verder uitgewerkt: Beekdallandschap, Duin- en Kustlandschap, Rivierenlandschap.

Het optreden van kansen of bedreigingen voor de ecologische kwaliteit hangt nauw samen met het soort maatregelen dat getroffen wordt voor de waterveiligheid. Voor het riviergebied geldt dat er buitendijks andere kansen en bedreigingen spelen dan binnendijks. Met het zorgen voor (meer) waterveiligheid gaan de volgende kansen voor ecologische kwaliteit gepaard:

  • Voor alle drie de landschappen geldt dat er kansen zijn voor toename van natuurlijke dynamiek en habitatheterogeniteit en daarmee van biodiversiteit.
  • Het vergroten van het areaal voor natuur. In het rivierengebied gaat het dan bijvoorbeeld om nieuwe natuur die gepaard gaat met ‘Ruimte voor de Rivier’-projecten en natuurlijke retentie. Voor het Duin- en kustlandschap wordt genoemd het verbreden van het duinmassief door anders suppleren. En het benutten van binnendijks land voor natuurontwikkeling (en kleiwinning).
  • Het benutten van dijken als landsubstraat voor specifieke soorten.

Voorbeelden:

  • Aanleg van nieuw soort dijken en keringen, zoals de golfremmende dijk in de Noordwaard waarop biobouwers (wilgen) zijn geplant, brengen ook kansen voor biodiversiteit met zich mee.
  • Opvangen van de lastige kwel achter de dijken gebeurde vroeger vaak via kwelkades en/of inlages. Deze zijn nu vaak in beeld als waardevolle natuur. Bij herstelprojecten is het wellicht mogelijk deze techniek in te zetten en te voorkomen dat moderne kwelschermen gebruikt worden.

De vraag naar waterveiligheid brengt ook bedreigingen voor de (kwaliteit van de) natuur met zich mee:

  • Afhankelijk van de manier waarop ingezet wordt op meer waterveiligheid kan juist ook minder dynamiek toegestaan worden. Dijken en waterkeringen kunnen hydromorfologische processen aan banden leggen. Dat kan leiden tot verlies aan jonge successiestadia en aan processen als erosie en sedimentatie.
  • Ook wanneer multifunctionele dijken in de plaats komen van bestaande natuurlijke zones en dijken gaat dit ten koste van de ruimte voor natuur.
  • Eisen voor de doorstroming en de vaargeulnormalisatie kunnen negatieve effecten hebben op de rivierecologie.
  • Ruimte voor het water kan bij onvoldoende kwaliteit van het oppervlaktewater schadelijke effecten op de ecologie hebben. Hetzelfde geldt voor slibaanwas/-afzetting.

Voorbeelden:

  • Bij veel dijkprojecten worden maatregelen genomen om kwel in het algemeen en piping in het bijzonder te beperken. Daarvoor worden o.a. kwelschermen gebruikt. Kwelschermen zijn vaak van kunststof. Over het algemeen is het later niet meer mogelijk dit soort materiaal goed te verwijderen uit de bodem. Het plastic zal op termijn vergaan en uiteenvallen in (micro)plastics in de bodem en grondwater.
  • Het wegvallen van de vaak voedselarme kwel achter de dijk betekent ook dat kwelgevoelige organismen zullen verdwijnen. Dit zijn vaak typische soorten en doelsoorten. 

Hoe zijn de aangrijpingspunten te gebruiken voor natuurherstel?

Met deze aangrijpingspunten kunnen beleidsmakers en beheerders in kaart brengen wat zij per aangrijpingspunt kunnen doen in het betreffende landschap. Dit biedt provincies, waterschappen en terreinbeheerders krachtige handvatten voor systeemherstel.

Stap 1. Voorbereiding

Maak per landschap of doelgebied een feitelijke beschrijving van de situatie in het landschapstype en van relevante aspecten in de fysieke en maatschappelijke omgeving van het landschap. Zet de feitelijke informatie van het landschap of gebied op een rij.

Hierbij kunnen de volgende vragen behulpzaam zijn:

  1. Wat zijn de ecologische kwaliteiten van het landschapstype in termen van de karakteristieke habitats, natuurtypen, leefgebieden van soorten? Wat zijn belangrijke interne knelpunten die spelen bij dit landschapstype?
    Waarbij we een knelpunt definiëren als een oorzaak van ecologische achteruitgang en/of een belemmerende factor voor ecologisch herstel in een landschapstype (bijvoorbeeld abiotische en biotische knelpunten, ruimtelijke structuur en samenhang, vormende dynamische processen, etc.)
  2. Wat zijn belangrijke externe knelpunten voor de natuurkwaliteit in dit landschapstype? (invloeden vanuit de landbouw, recreatiedruk, bronnen van invasieve soorten buiten het gebied, etc.)
  3. Wat zijn, voorgaande in ogenschouw nemend, de interne en externe knelpunten die het meest bepalend zijn voor de kwaliteit in het landschapstype of dat in de toekomst gaan worden. Welke tien knelpunten zouden, indien mogelijk, met prioriteit aangepakt moeten worden?
    Wat is (potentieel) de waarde van de natuur in het landschapstype voor maatschappelijke behoeften en (beleids)opgaven buiten het natuurdomein? Te denken valt aan CO2-opslag, waterberging en –buffering, drinkwaterwinning, waterveiligheid, fijnstofreductie, beleving van een groene leefomgeving, voedselproductie etc.
  4. Welke vragen komen er in de toekomst mogelijk op het landschapstype af vanuit deze maatschappelijke behoeften?

 

Stap 2: Herstel van natuurkwaliteit

Bepaal vervolgens wat de aangrijpingspunten voor herstel zijn, aan welke knoppen kan worden gedraaid, welke maatregelen kunnen worden ingezet en wat zijn eventuele kennislacunes.

Een aangrijpingspunt is te zien als een hoofdspoor voor het aanpakken van een of meer knelpunten in een landschapstype. Deze aangrijpingspunten worden vervolgens geprioriteerd: van welke drie aangrijpingspunten verwachten we het grootste positieve effect, gericht op robuust en langdurig herstel van de ecologische kwaliteit in het landschapstype?

De drie geprioriteerde aangrijpingspunten worden daarna uitgewerkt naar knoppen waaraan gedraaid kan worden ter verbetering van de natuurkwaliteit. Een ‘knop’ is een specifiek maatregelspoor binnen een aangrijpingspunt. Knoppen kunnen zich in de natuurgebieden (intern) bevinden of daarbuiten (extern) en werking hebben op ecosysteem-/standplaatsniveau, of op de grotere schaal van het landschapsniveau.

Aansluitend worden de knoppen uitgewerkt naar concrete (potentiële) maatregelen die bijdragen of nodig zijn voor ecologisch herstel. Over deze (potentiële) maatregelen bestaat al dan niet voldoende kennis over effectieve wijze van uitvoering in de praktijk, benodigde schaal, frequentie, etc. Het is ook mogelijk dat de maatregelen zelf nog onbekend of maar ten dele bekend zijn. Het gesprek hierover leidt tot inzicht in de bestaande kennislacunes en –vragen.

Stap 3 Relatie tussen ecologische kwaliteit en levering van ecosysteemdiensten

De ecosysteemdiensten die in de voorbereiding al zijn geïnventariseerd, worden nu geanalyseerd. Dat wil zeggen dat wordt gekeken welke (circa) 3 ecosysteemdiensten, nu en/of in de toekomst, het meest relevant zijn. Ofwel omdat levering daarvan de grootste kansen biedt voor verbetering van de ecologische kwaliteit, ofwel omdat het voorzien in de betreffende maatschappelijk vraag juist grote bedreigingen oplevert voor natuurkwaliteit.

Voor deze ‘prioritaire’ ecosysteemdiensten wordt in beeld gebracht welke kansen en bedreigingen levering ervan met zich meebrengt voor de ecologische kwaliteit in het landschapstype, welke kennis er al is over de relatie tussen de maatschappelijke vraag en de natuurkwaliteit en welke kennislacunes er nog bestaan.

Stap 4 Check, analyse en synthese

Breng de resultaten van voorgaande stappen samen en analyseer rode draden en overstijgende thema’s in beeld. Maak een overzicht van de prioritaire knelpunten in natuurherstel, een samenvatting van de belangrijkste aangrijpingspunten voor natuurherstel in het landschapstypen of gebied met bijbehorende kennislacunes en in een overzicht van de relatie tussen de prioritaire ecosysteemdiensten enerzijds en hun potentiële impact op het landschap anderzijds.

 

Lees meer

Webinars over de aangrijpingspunten:

  1. Optimalisatie hydrologische systemen
  2. Vergroten Areaal en connectiviteit
  3. Vergroten dynamiek en diversiteit
  4. Nutriënten en chemische stoffen
  5. biotische kwaliteit
  6. Aanpak exoten

Voorbeelden :

Gerelateerde OBN onderzoeken

Grip op beekslib

- apr 2024

Gerelateerde overige publicaties

Helaas, geen gerelateerde publicaties gevonden.

Gerelateerde activiteiten

Komende activiteiten

Helaas, geen gerelateerde activiteiten.

Afgeronde activiteiten

Helaas, geen gerelateerde activiteiten.