Home > Themas > Invasieve exoten

Invasieve exoten

Invasieve exoten zijn uitheemse planten, dieren of micro-organismen die via menselijk handelen in Nederland terechtkomen en zich explosief uitbreiden. Dit kan schadelijk zijn voor inheemse soorten, ecosystemen, volksgezondheid en economie. Tegelijkertijd bieden sommige soorten nieuwe kansen. Slim beheer en preventie zijn cruciaal om biodiversiteit te beschermen.

Wat zijn invasieve exoten?

Een exoot is een uitheems organisme (plant, dier of micro-organisme) dat Nederland niet op eigen kracht kan bereiken, maar door menselijk handelen terecht is gekomen in de Nederlandse natuur. Wanneer deze soort zich vestigt en explosief toeneemt, dan wordt gesproken over een invasieve exoot. Dit is de meest basale definitie van een invasieve exoot.

In de praktijk van het Nederlandse en Europese beleid wordt deze definitie verder afgebakend en werkbaar gemaakt, door alleen soorten als invasief te beschouwen die schadelijk zijn voor het behoud van de biodiversiteit. Uitheemse soorten die op eigen kracht Nederland binnenkomen worden niet als exoot beschouwd. Daarmee vallen soorten af die zich als gevolg klimaatverandering uitbreiden naar nieuwe landen. Voor het water- en natuurbeheer is dat een prima werkbare definitie.

In Europa komen ongeveer 11.000 exoten voor, waarvan ongeveer 1.400 in Nederland. Vooral ongewervelden (37%) en planten (33%) weten zich goed te vestigen. Het aandeel exotische gewervelden is veel kleiner (6%). Van ongeveer de helft van de Nederlandse exoten is niet bekend waar zij vandaan komen. De soorten, waarvan de herkomst wel bekend is, komen vooral uit streken met een vergelijkbaar klimaat. De meeste van hen zijn afkomstig uit andere Europese landen (25%), uit Azië (15%) en Noord-Amerika (20%).

Jaarlijks worden in Nederland miljoenen euro’s besteed aan de bestrijding van exoten.


De Wasbeer (Procyon lotor) is schattig maar niet welkom vanwege de overlast die het dier kan veroorzaken. Foto: S.F. Wolfman.

Effecten van invasieve exoten

Invasieve soorten worden gezien als een belangrijke oorzaak van verlies van globale biodiversiteit. Voorbeelden van ecologische schade zijn er in overvloed. De meeste van deze voorbeelden zijn eilanden en meren waar invasies van uitheemse soorten hebben geleid tot het uitsterven van inheemse soorten. In oceanen en op continenten is de kans dat een invasieve exoot verantwoordelijk is voor het uitsterven van een soort kleiner. Desalniettemin kan ook daar de ecologische impact van exoten aanzienlijk zijn.

Negatieve ecologische effecten van een exoot ontstaan als deze zeer talrijk, invasief, wordt en:

  • predeert of parasiteert op inheemse soorten. Hiertoe hoort ook vraat van uitheemse diersoorten op inheemse planten;
  • concurreert met inheemse soorten om beschikbare bronnen. Concurrentie kan om van alles gaan. Vaak gaat het om licht, water en voedingsstoffen. Maar ook om beperkte beschikbaarheid van veilige schuilplekken, zoals bij inheemse rivierdonderpadden die door de invasieve Kesslers grondel (Ponticola kessleri) en Marmergrondel (Proterorhinus semilunaris) worden verdrongen naar minder veilige plekken;
  • een ziekteverwekker is, of bij zich draagt, waar inheemse soorten niet tegen bestand zijn;
  • de structuur van een habitat of het verloop van ecologische processen verandert.


In de zomer bedekt de Grote kroosvaren (Azolla filiculoides) sloten in het westen van het land. Doordat er geen licht meer in de waterkolom terecht komt, sterven waterplanten af en worden de waterlaag en bodem zuurstofloos. Het gehele ecosysteem gaat anders functioneren. Foto: I. Daniel, J. Layton.

Exoten kunnen ook positieve effecten hebben voor biodiversiteit. Dit kan wanneer zij een rol gaan vervullen die in een habitat onvoldoende aanwezig is. Een mooi voorbeeld daarvan is de invasie van de Quaggamossel (Dreissena bugensis) in de Nederlandse wateren. Deze mossel uit het Zwarte Zeegebied vestigt zich op plekken waar de bodem eerst bestond uit zand en slib en vormt daar mosselbanken. Deze mosselbanken bieden schuilgelegenheid aan allerlei soorten waterongewervelden, die op hun beurt gegeten worden door inheemse vissen zoals Baars (Perca fluviatilis) en Blankvoorn (Rutilus rutilus). Tevens filtreren de mosselen het water  waardoor het helder wordt. Dit stimuleert de groei van waterplanten wat de biodiversiteit op de locatie verhoogd. Keerzijde van dit mooie plaatje is dat kenmerkende zachte bodem en de daarbij behorende soorten voor deze omgeving in dit proces verdwijnen.

Naast ecologische effecten kunnen exoten ook andere effecten hebben. De globale handel en het intensieve internationale verkeer maken verspreiding van exotische ziekteverwekkers mogelijk. Zo dragen zowel de handel in oude autobanden als de import van ‘lucky bamboo’ bij aan de verspreiding van de Tijgermug (Aedes albopictus), welke een vector is van verschillende tropische ziekten.

Een actueel voorbeeld van een exoot die schadelijk is voor de volksgezondheid is het SARS-CoV-2. Dit virus dook voor het eerst op in China en heeft zich binnen enkele maanden, geholpen door vliegverkeer, verspreid over de hele wereld.

Niet alleen de volksgezondheid, maar ook de economie heeft te maken met exoten. In de eerste plaats is dat in positieve zin, aangezien een groot deel van ons voedsel bestaat uit uitheemse soorten. Denk bijvoorbeeld aan aardappelen (herkomst Zuid-Amerika), kip (Azië) en tomaat (Midden-Amerika). Echter veel exoten geven ook overlast en kosten daarmee veel geld. Zo kan een uitbraak van de Coloradokever (Leptinotarsa decemlineata) aardappeloogsten bedreigen en verstopt de eerder genoemde Quaggamossel buizen van energiecentrales.

Nederlands exotenbeleid

Voor water- en terreinbeheerders is het beheer van invasieve exoten al decennia lang alledaags werk. Het beleid rond het beheer van invasieve exoten is echter relatief jong. Nederland heeft in 2007 een nationaal exotenbeleid opgesteld dat is vastgelegd in de ‘Beleidsnota Invasieve Exoten’. Sinds 2015 is de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten geregeld in een Europese Verordening, de zogenoemde Unielijst. Daarin zijn op Europees niveau afspraken gemaakt over maatregelen die lidstaten moeten treffen om de introductie en verspreiding van een aantal zeer risicovolle exoten tegen te gaan.

Op de lijst staan op het moment van schrijven 68 soorten planten en dieren. Elke lidstaat moet een Masterplan opstellen waarin staat hoe zij aan de gestelde verplichtingen invulling geeft. Hoe Nederland met deze zogenaamde Unielijstsoorten omgaat, hangt af van de mate waarin deze reeds aanwezig zijn. Een aantal soorten, waaronder de Amerikaanse brulkikker (Lithobates catesbeianus) en Aziatische hoornaar (Vespa velutina), heeft zich nog niet gevestigd en wordt na signalering zo snel mogelijk geëlimineerd. Veel van de andere soorten komen al in Nederland voor. Indien weinig verspreid, zoals Kleine teunisbloem (Oenothera parviflora) en Huiskraai (Corvus splendens), wordt geprobeerd de soort alsnog volledig te ‘elimineren’.

Bij wijdverspreide soorten is de strategie ‘controleren’. Dit houdt in het bestrijden van de exoot niet met het doel om de soort te elimineren maar om verdere uitbreiding van het leefgebied te voorkomen. Tot deze laatste groep behoren de moeilijk uit te roeien Grote waternavel (Hydrocotyle ranunculoides) en Rode Amerikaanse rivierkreeft (Procambarus clarkii).

De provincies zijn verantwoordelijk voor de aanpak van de invasieve exoten. Diverse provincies gebruiken de gelegenheid om meteen voor andere schadelijke exoten, die niet op de Unielijst voorkomen, beleid te ontwikkelen, zoals voor Watercrassula (Crassula helmsii) en Aziatische duizendknopen (Fallopia spec.). Voor de beheersing en bestrijding van invasieve exoten zijn de provincies aangewezen op de terreineigenaren en –beheerders.


Bestrijding van de Kleine teunisbloem op Tiengemeten, eliminatie in actie. Foto: Natuurmonumenten.

Meer informatie

 

Het effect van ecosystemen

Niet zomaar invasief

Figuur 1. Schematische weergave van de verschillende fasen die een invasieve exoot moet doorlopen voordat een invasie geslaagd is.

Voordat een soort uit een ver land zich heeft ontwikkeld tot een exotische invasie zijn verschillende fasen doorlopen.

Fase 1.  De soort komt met de hulp van mensen naar Nederland
Er zijn vele routes waarlangs dit plaats vindt. Een veel voorkomende is, dat soorten opzettelijk voor gebruik (voedsel, bont) en vermaak worden geïmporteerd. Soorten kunnen ook ongemerkt meeliften op de vele transportbewegingen die globaal plaatsvinden. Nieuwe routes openen de deur voor veel nieuwe soorten. En voorbeeld daarvan is de aanleg van het Main-Donau kanaal in 1992. Dit kanaal vormt de verbinding tussen de stroomgebieden van de Rijn en de Donau en is sinds de aanleg een bron van invasies van exotische kreeftachtigen en grondels.

Fase 2.  De soort komt terecht in de Nederlandse natuur
Regelmatig gebeurt dit door bewust menselijk handelen, bijvoorbeeld ten behoeve van landbouw, jacht en visserij. Veel exoten zijn ooit, door onbewust menselijk handelen, ontsnapt uit gevangenschap. Daarnaast worden vanuit onwetendheid over de mogelijke gevolgen ook regelmatig uitheemse soorten losgelaten in de vrije natuur.

Fase 3.  De nieuwe organismen overleven in de vrije natuur en weten zich bovendien voort te planten
Hiervoor is het zeer belangrijk dat de nieuwe leefomgeving voldoet aan de wensen van de nieuwkomer. Wanneer een soort afkomstig is uit een regio met hetzelfde klimaat, dan is de kans groot dat deze soort zich ook hier kan handhaven. Overigens hebben de exoten het voordeel dat zij met het transport naar een ander deel van wereld verlost zijn van natuurlijke vijanden en pathogenen uit hun natuurlijke verspreidingsgebied.

Fase 4.  De gevestigde soort breidt zich sterk uit en ontwikkelt zich tot een plaag
Soorten met veel nakomelingen, of de mogelijkheid van vegetatieve vermeerdering, zijn hierbij sterk in het voordeel. Dat geldt zeker voor soorten met een korte generatieduur, waardoor de nakomelingen snel bijdragen aan de populatieopbouw.

Voor elk van de bovengenoemde fasen is de kans dat een soort erin slaagt ongeveer 10%. Daarmee is de kans dat een nieuwkomer zich ontwikkelt tot een invasieve exoot slechts 0,1 %. Er zijn uitzonderingen op deze vuistregel waardoor de ontwikkeling tot invasieve exoot waarschijnlijker is. Zo worden voor de verkoop vaak soorten geselecteerd die weinig kieskeurig zijn in hun habitateisen – dus in leven te houden zijn onder verschillende omstandigheden – en zich bovendien heel gemakkelijk vermeerderen – dus snel nieuw product opleveren. Deze soorten hebben een aanzienlijk hogere kans invasief te worden.


Roodwangschildpadden (Trachemys scripta elegans) zijn vaak losgelaten in de natuur en de dieren kunnen daar goed overleven. Het Nederlandse klimaat is echter te koud voor een succesvolle voortplanting waardoor de soort wel exotisch is maar voor Nederland niet invasief. Foto: Diego Delso

Invasibiliteit van ecosystemen

Interacties met de reeds aanwezige soorten bepalen of het ecosysteem waarin de exoot terecht komt  gevoelig is voor een invasie. Dit noemen we invasibiliteit. Met andere woorden hoe meer predatie, concurrentie of parasitisme de exoot ervaart, des te lastiger het is om een snelle populatiegroei te realiseren. De mate van interacties tussen soorten is in de eerste plaats afhankelijk van het aantal soorten in het ecosysteem. Immers hoe meer soorten aanwezig zijn, hoe meer niches zij bezetten en minder niches vacant zijn. In de tweede plaats is de mate van interactie afhankelijk van de populatiegrootte van de aanwezige soorten. Wanneer deze de beschikbare bronnen optimaal benutten, dan is het voor een nieuwkomer lastiger om zich voort te planten, dan wanneer er nog bronnen vrij beschikbaar zijn voor de exoot (Figuur 2).


Figuur 2. Schematische weergave van soorten in een ecosysteem. Inheemse soorten (in grijs) die goed om kunnen gaan met de heersende milieuomstandigheden maken gebruik van alle bronnen van het ecosysteem. Als er organismen verdwijnen als gevolg van verstoring (spoor I) en/of aantasting (spoor II) is het voor  invasieve exoten (in rood) mogelijk om de leeg gevallen of nieuwe ruimtes op te vullen.

Door verstoring van een ecosysteem verdwijnen soorten en gaan andere in aantal achteruit. Daarbij komen bronnen en niches vrij die in te nemen zijn door de soort die zich het eerste weet te vestigen. ‘Als eerste aanwezig zijn’ is precies waar invasieve exoten bijzonder goed in zijn. Het type verstoring kan uiteenlopend zijn. Voorbeelden van kortdurende natuurlijke verstoringen zijn natuurbrand, overstroming, zware storm. Of op geologische tijdschaal: een ijstijd. Menselijke verstoringen komen tegenwoordig steeds vaker voor. Zo komen bij het uitvoeren van veel natuurbeheermaatregelen, zoals graafwerkzaamheden, vaak niches vrij waar invasieve exoten hun voordeel mee doen.

Veranderingen in het landschap bieden ook kansen voor invasieve exoten, wanneer de inheemse soorten onvoldoende snel de nieuwe niches opvullen. Windmolenparken in de Noordzee en kribben in de grote rivieren zijn nieuwe harde substraten in ecosystemen die gekenmerkt worden door zandbodems. De harde ondergrond is ongeschikt leefgebied voor inheemse soorten maar talloze exoten hebben zich daar wel op kunnen vestigen.


Een ven met een uitbundige groei van Watercrassula. Woekering van deze invasieve exoot, en daarmee verdringing van andere soorten, treedt op wanneer er veel voedingsstoffen aanwezig zijn in bodem of water.

Ook toename in beschikbare bronnen, zoals voedselrijkdom, vergroot de invasibiliteit van ecosystemen. In duinen, stuifzanden en droge heide komt bijvoorbeeld de uitheemse mossoort Grijs kronkelsteeltje (Campylopus introflexus) voor. Groei van dit mos wordt gestimuleerd door atmosferische stikstofdepositie. De soort kan daardoor een hoge bedekking ontwikkelen en de inheemse vegetatieontwikkeling tegengaan. Vooral op zure bodems zijn deze veranderingen hardnekkig en treedt nauwelijks herstel op.

De aanpak van exoten

De beste strategie van het handelen tegen invasieve exoten wordt visueel gemaakt op de ‘invasiecurve’ (Figuur 3). Naar mate een invasieve exoot zich vestigt en uitbreidt veranderen de prioriteiten voor beleid en beheer.

De eerste stap is het voorkomen van introductie, de zogenoemde ‘preventie’. Als introductie niet meer te voorkomen is, dan is het van belang de soort snel en volledig uit te roeien, de ‘eliminatie’. Als dit niet meer mogelijk blijkt omdat de soort al te wijdverspreid aanwezig is, moeten de soorten zo veel mogelijk bestreden worden om verdere uitbreiding en verlies van biodiversiteit te voorkomen, het ‘isoleren’ en ‘beschermen van inheemse natuur’.

De transitie tussen de verschillende fasen verloopt geleidelijk, waarbij verschillende wijzen van aanpak naast elkaar kunnen voorkomen. Ook kan de strategie regionaal en (inter)nationaal verschillen. Een voorbeeld daarvan is de omgang met Watercrassula. Op het moment van schrijven is deze soort landelijk niet meer te elimineren, en ligt de nadruk op maatregelen om woekering van watercrassula te voorkomen en daarmee biodiversiteit te beschermen. Echter, op de Waddeneilanden, waar de besmettingen nog lokaal en klein zijn en waar de kans op hervestiging lager is dan op de vaste wal, is de strategie van terreinbeheerders en provincie gericht op eliminatie.


Figuur 3. De invasiecurve beschrijft de samenhang tussen de duur van de invasie van een exoot, de kosten van het beheer en de mogelijkheden om in te grijpen in de invasie. De steilheid van de curve, de beste beheersmaatregelen en moment van ontdekking zijn afhankelijk van de ecologie van een invasieve exoot.

Preventie

Zolang een potentieel invasieve exoot nog niet aanwezig is, bestaat de aanpak uit het beperken van introductieroutes voor de exoot. Dit is vooral het werkveld van het nationale en internationale beleid en is voor veel mensen vrijwel onzichtbaar. Toch gebeurt er veel op dit vlak. Om in te schatten welke exoten in potentie schadelijk zijn, worden risicoanalyses uitgevoerd. Potentieel schadelijk soorten worden actief geweerd bijvoorbeeld via handelsverboden, afspraken over transporten waarbij exoten zich kunnen verspreiden (zoals ballastwater in vrachtschepen en transport van mosselzaad) en controles door de douane. Publieke informatievoorziening maakt burgers en bedrijven bewust van de consequenties van het vrijlaten van exoten in de Nederlandse natuur.

Eliminatie

Nadat een uitheemse soort in de natuur terecht is gekomen, is er een fase waarin de toename in verspreiding en aantallen langzaam verloopt en duurt het soms lang voordat een soort wordt opgemerkt. Dit is het moment waarop eliminatie de grootste kans van slagen heeft. Snel handelen is daarmee erg belangrijk, maar dit is alleen mogelijk wanneer een invasieve exoot tijdig wordt gesignaleerd. Het uitgebreide netwerk van natuurliefhebbers speelt een belangrijke rol in een snelle detectie van nieuwe exoten. Zij worden via verschillende manieren geholpen om soorten te herkennen en het melden, o.a. via de nieuwsbrief Kijk op Exoten en soortherkenning en registratie in databases via mobiele apps.

Isoleren

Naar mate een exoot langer aanwezig is neemt deze in oppervlakte en aantal sneller toe. Niet alle exoten worden bij de eerste waarneming met succes geëlimineerd. Pas wanneer een soort voor overlast zorgt of er schade ontstaat, realiseert men zich dat de soort moet worden aangepakt om te voorkomen dat de soort oncontroleerbaar wordt. Helaas wordt het op dit punt in de invasiecurve steeds moeilijker om de soort te elimineren. Voor een realistische uitvoer en om ecologische schade en oplopende kosten te beperken, komt in deze fase steeds meer de focus te liggen op voorkomen dat de invasieve exoot zich verder verspreid. Door maatregelen te nemen waardoor de omvang van populaties sterk wordt gereduceerd, kan verspreiding naar nabijgelegen terreinen worden voorkomen. Maatregelen die specifiek gericht zijn op isolatie van de exoot, kunnen heel eenvoudig zijn, zoals het plaatsen van een hek of wildrooster maar meestal is er meer nodig om de verspreiding van een exoot  te beperken. Een voorbeeld daarvan is het uitgebreide protocol dat is ontwikkeld voor Aziatische duizendknopen. In dit protocol worden voorwaarden gesteld aan o.a. maaibeheer, grondwerk, afvoer van resten, monitoring en communicatie.

Beschermen

Soorten die zich via lucht of water verspreiden laten zich vaak niet isoleren en breiden zich oncontroleerbaar uit. Bij veel van deze soorten wordt een punt bereikt waarbij ze zo wijdverspreid en talrijk zijn dat eliminatie en isolatie niet meer haalbaar zijn. In dat geval is populatiebeheer, periodieke bestrijding, de enige mogelijkheid om naast de exoot nog ruimte te behouden voor inheemse soorten. Veel terreinbeheerders hebben vooral met deze vorm van exotenbeheer te maken. Voor verschillende invasieve exoten zijn praktijkadviezen verschenen, waarin aandachtspunten voor de bestrijding zijn beschreven.

Methoden voor exotenbestrijding

Er kunnen drie hoofdgroepen van methoden onderscheiden worden. De meest toegepaste, althans in Nederland, is de mechanische bestrijding. Daarbij worden uitheemse planten en dieren fysiek verwijderd uit hun leefomgeving. Hieronder vallen, afhankelijk van de levenswijze van de exoot in kwestie, methoden als afzagen, maaien, uitgraven, afvissen en afschot.

Ook chemische methoden worden veel toegepast. In Nederland worden biociden vooral in de landbouw toegepast om invasieve soorten te bestrijden. In het terreinbeheer neemt het gebruik van bestrijdingsmiddelen juist af. Meest toegepast is glyfosaat, dat gebruikt wordt voor het doden van invasieve planten. Hoewel biociden vaak effectiever en selectiever zijn in de bestrijding van uitheemse soorten, zijn de meeste niet toegestaan voor gebruik in water en natuur. Toepassing van biociden kan in uitzonderlijke gevallen echter toch worden overwogen. Een voorbeeld is het biologisch afbreekbare vissenbestrijdingsmiddel rotenon. In Groot Brittannië wordt deze stof ingezet om wetlands vrij te maken van invasieve Blauwband (Pseudorasbora parva) en Zonnebaars (Lepomis gibbosus). Al hoewel rotenon ook schadelijk is voor andere diersoorten in het water, staan de populaties van deze soorten al onder druk als gevolg van de invasieve exoten. Verschillende studies hebben aangetoond dat na rotenonbehandeling de exoten zijn verdwenen en snel herstel van de populaties van inheemse soorten optreedt.

De derde groep van bestrijdingsmethoden is biologische bestrijding. Daarbij worden uitheemse soorten bestreden met predatoren, herbivoren of pathogenen uit het land van herkomst. De soorten die worden ingezet zijn zeer selectief voor de ongewenste exoot, zodat er geen gevaar is dat de geïntroduceerde natuurlijke vijand overstapt op inheemse soorten. Ook deze vorm van exotenbestrijding is ingeburgerd in de landbouw, maar kent nog geen operationele toepassing in het Nederlandse natuurbeheer. Echter, de eerste stapjes zijn recent gezet met de eerste experimentele introducties van de Japanse bladvlo (Aphalara itadori), die uitsluitend leeft van Aziatische duizendknopen.

Naast de hierboven beschreven groepen van bestrijdingsmethoden worden er continu nieuwe methoden bedacht en uitgeprobeerd. Enkele recente voorbeelden:

  • drones uitgerust met warmtebeeldcamera’s worden ingezet om nesten van de Aziatische hoornaar te ontdekken;
  • met de hulp van hoogspanning worden boven- en ondergrondse plantendelen van uitheemse planten verbrand;
  • malariamuggen worden genetisch gemanipuleerd zodat de vrouwelijke nakomelingen onvruchtbaar zijn en het aandeel onvruchtbare dieren toeneemt met het verstrijken van de generaties.

Aandachtspunten in het exotenbeheer

Wanneer een schadelijke exoot zich in een natuurgebied heeft gevestigd, is snel en efficiënt ingrijpen van groot belang. Aandachtspunten daarbij zijn:

Communicatie – exotenbestrijding wordt niet door iedereen gemakkelijk begrepen. Dat is zeker het geval van ‘aaibare’ gewervelde dieren of wanneer de benodigde bestrijdingsmaatregelen een grote impact hebben op het besmette ecosysteem. Het is daarom van belang om uit te leggen waarom de bestrijdingsmaatregelen essentieel zijn voor het behoud van de natuurwaarden in het gebied.

Soorten houden zich niet aan eigendomsgrenzen. Invasieve exoten komen vaak ook buiten natuurterreinen voor en kunnen vanuit aangrenzende terreinen een blijvende bron van besmetting zijn. Neem daarom niet alleen bestrijdingsmaatregelen in eigen terrein, maar werk samen met andere aangrenzende partijen wanneer de soort daar ook aanwezig is.

Schoon werken – het vermogen om snel te kunnen vermeerderen zorgt ervoor dat populaties van invasieve exoten zich heel snel kunnen herstellen nadat bestrijdingsmaatregelen zijn genomen. Hoe meer van de populatie geëlimineerd wordt, des te langer het duurt voordat de exoot zich weer hersteld wordt en des te meer tijd inheemse soorten krijgen om dominant te worden. Daarom is het van belang om zorgvuldige uitvoering, zowel bij het verwijderen van de soort als bij het transport daarna, zwaar te waarderen bij de aanbesteding van projecten voor de bestrijding van uitheemse soorten.

Ontheffingen – voor het bestrijden van invasieve exoten zijn vaak ingrijpende maatregelen nodig in (natuur)terreinen. Het is mogelijk dat voor een legale uitvoering hiervan vergunningen en/of ontheffingen noodzakelijk zijn. Voorbeelden zijn een omgevingsvergunning, ontheffingen voor de Wet natuurbescherming en/of Boswet of een keuring van te verplaatsen bodem op PFAS en AP04. Deze trajecten hebben in de regel een doorlooptijd van 13 tot 20 weken , waarin de invasieve exoot zich verder kan uitbreiden en waarmee eliminatie en bestrijding steeds moeilijker worden. In Natura 2000-gebieden kan een dergelijke vertraging voor een deel worden voorkomen door exotenbestrijding onderdeel te maken van het Beheerplan.

Meer informatie

Risicoanalyses

Informatie over invasieve exoten

Beheer van invasieve exoten

Systeemgericht exotenbeheer

Een van de grootste knelpunten in het beheer van invasieve exoten is dat bestrijdingsmaatregelen van exotenpopulaties vaak maar een beperkte tijd effectief zijn. Dat komt doordat vrijwel alle invasieve exoten eigenschappen hebben waarmee ze zich snel kunnen herstellen van een sterke populatiereductie. Daarnaast zijn veel soorten, zoals de Rode Amerikaanse rivierkreeft, lastig waarneembaar en daardoor is het vrijwel onmogelijk om alle individuen weg te vangen.


Het wegvangen van Rode Amerikaanse rivierkreeft leidt al snel tot helder water en toename van onderwatervegetatie. Echter, zodra de vanginspanning verslapt, neemt de kreeft snel in aantal toe en keert het ecosysteem terug naar de troebele vegetatieloze toestand. Foto: Yannick Janssen.

Voor soorten die moeilijk zijn te bestrijden is een andere strategie nodig. Wanneer exoten profiteren van beschikbare bronnen en open niches, die als gevolg van verstoring of aantasting zijn ontstaan, dan bestaan vaak mogelijkheden om maatregelen te treffen om de verstoring ongedaan te maken en daarmee de aanwezigheid van de soort op een lager niveau te krijgen. Deze aanpak van exotenproblematiek heeft de naam ‘systeemgericht exotenbeheer’. Voor deze vorm van beheer is een analyse nodig van de inheemse soorten die in het ontvankelijke ecosysteem ontbreken en/of welke aantasting of verstoring er plaats heeft gevonden waardoor er bronnen, zoals nutriënten, licht of voedsel, in overvloed beschikbaar zijn. Voor Watercrassula, Amerikaanse vogelkers (Prunus serotina) en Zonnebaars (zie tabblad Casus beheer van Zonnebaars) heeft deze analyse reeds geleid tot praktisch toepasbare maatregelen waarmee de soorten zijn te beheren.

Watercrassula

Deze kleine, uit Australië afkomstige, waterplant verspreidt zich snel door het land en komt daarbij tot dominantie in onder andere natuurontwikkelingsgebieden, vennen, poelen en duinvalleien. De soort doet het goed in pioniermilieus die rijk zijn aan voedingsstoffen zoals koolstof, stikstof en fosfaat, met weinig concurrentie van andere soorten. Door na bestrijding van Watercrassula concurrerende plantensoorten te introduceren, die passen bij het inheemse ecosysteem, kan de hergroei van Watercrassula worden geremd (Figuur 4).


Figuur 4.  Veldproef langs het Vossenbergven (Tilburg). De biomassa van Watercrassula is gedurende twee jaar teruggedrongen middels het afdekken met vijverfolie. Nadat de folie is verwijderd, zijn proefvlakken ingericht. In de helft is de inheemse plant Oeverkruid (Littorella uniflora) geïntroduceerd om hergroei van Watercrassula te remmen. Na drie groeiseizoenen heeft Watercrassula zich in alle proefvlakken weer gevestigd, maar de hergroei bleek lager in de Oeverkruidbehandeling.

Amerikaanse vogelkers

Ook de boomsoort Amerikaanse vogelkers is een exotische pioniersoort. De soort profiteert van de hoge lichtbeschikbaarheid onder de grove dennen die de Nederlandse heideontginningsbossen domineren. Grove den (Pinus sylvestris) is ook een pioniersoort. Door de afwezigheid van boomsoorten uit een verder successiestadium, de ‘opvolgersoorten’, is het voor de vogelkers mogelijk zich te ontwikkelen tot een ‘pseudoclimaxsoort’. Door in inheemse bossen opvolgersoorten, zoals Winterlinde (Tilia cordata), Haagbeuk (Carpinus betulus), Esdoorn (Acer pseudoplatanus), Tamme kastanje (Castanea sativa), Iep (Ulmus spec.), Taxus (Taxus baccata), Hulst (Ilex aquifolium) en Hazelaar (Corylus avellana), te planten wordt de gelaagdheid van de vegetatie versterkt en neemt op termijn de dominantie aanwezigheid van vogelkers in deze bossen af.


Aanplant van Winterlinde en Haagbeuk onder grove den op zandgrond. Door competitie met andere soorten kan Amerikaanse vogelkers in dit bos niet dominant worden en kan deze het bosecosysteem verrijken. Foto: Bart Nyssen.

Casus beheer van de zonnebaars

De vis Zonnebaars komt van oorsprong uit Noord-Amerika en is in Europa invasief. In Nederland kan de soort in stilstaande wateren grote aantallen bereiken en zorgt daarbij voor het verdwijnen van inheemse populaties van ongewervelden en amfibieën. Net als de andere invasieve exoten is de zonnebaars moeilijk te elimineren. Wegvangen van zonnebaars leidt meestal slechts tijdelijk tot een verlaagde predatiedruk op inheemse fauna. Wanneer de populatiedichtheid van de vis afneemt, neemt de groei en voortplantingssucces van Zonnebaars toe (Figuur 5). Daarom kunnen gedeeltelijk bestreden Zonnebaarspopulaties zich snel herstellen en is meer nodig om dit te voorkomen.

OBN-onderzoek in 2009 heeft aangetoond dat het uitzetten van Snoek (Esox lucius), een inheemse predator, waarschijnlijk voldoende is om de omvang van Zonnebaarspopulaties te controleren. Om te testen of het uitzetten van Snoeken, in combinatie met wegvangen, een geschikte maatregel is om ecologische schade door Zonnebaars te beperken is in 2012 een beheerexperiment gestart in het Mastbos.


Figuur 5. Door onderlinge concurrentie neemt de groei en voortplanting van Zonnebaarspopulaties af naar mate de aantallen van de soort toenemen. Wanneer door een onvolledige eliminatie de onderlinge concurrentie wegvalt, worden de vissen groter en vruchtbaarder. Dergelijke dichtheidsafhankelijke relaties zijn ook aangetoond voor invasieve ganzen en kreeften en treden bij de meeste invasieve soorten op.

In de vennen van het Brabantse Mastbos waren zeer hoge aantallen Zonnebaars verantwoordelijk voor de achteruitgang van de amfibieën en watermacrofauna. Doordat het gebied zeer waterrijk is, met veel schuilplaatsen voor de vis, was het wegvangen van alle Zonnebaarzen niet haalbaar. Er is daarom besloten niet alleen de Zonnebaars weg te vangen, maar ook Snoek uit te zetten. In vijf vennen van het Mastbos zijn in 2013 met fuiken bijna 100.000 Zonnebaarzen weggevangen. Daarna zijn 800 tweedejaars Snoeken uitgezet. Bij deze leeftijd zijn de Snoeken geslachtsrijp, waardoor ze direct konden bijdragen aan de opbouw van een populatie.


Drie generaties Snoeken grootgebracht op een dieet van uitheemse Zonnebaars. Foto: Bart Weel

In 2019, zes jaar na introductie van de Snoeken, waren de aantallen Zonnebaarzen in de vennen nog steeds 95% lager dan in 2012 (Figuur 6). In één ven was de invasieve exoot zelfs volledig verdwenen. Met uitzetten van Snoeken is de Zonnebaarsstand dus blijvend op een laag peil gestabiliseerd.


Figuur 6. Aantalsontwikkeling van Zonnebaars in verschillende vennen in het Mastbos na wegvangen en uitzetten van Snoeken in 2012.

De ongewervelde waterfauna heeft geprofiteerd van de lagere Zonnebaarsaantallen (Figuur 7). Verschillende diergroepen, waaronder kokerjuffers, weekdieren en waterkevers, hebben geprofiteerd van de maatregelen. Deze groepen zijn toegenomen, ondanks drie aaneengesloten droge jaren, die ongetwijfeld negatieve gevolgen hebben gehad voor de fauna in het gebied. Amfibieënpopulaties vertoonden helaas geen herstel. Het is niet duidelijk of dat het gevolg is van droogte of dat de Snoeken ook prederen op deze soorten.


Figuur 7. Ontwikkeling van aquatische ongewervelden in vennen van het Mastbos voorafgaand aan, en zes jaar na, het uitzetten van Snoeken om de Zonnebaars te bestrijden.

 

 

 

Gerelateerde OBN onderzoeken

Omgaan met invasieve exoten in de droge duinen

- dec 2024

Stimulering jonge verlanding tot nieuwe trilvenen: Biobouwers en vraat

- apr 2024

Monitoring vennenflora 2023

- jan 2023

Monitoring van zonnebaarsbeheer – wegvangen en introductie van snoeken

- jan 2020

Gerelateerde overige publicaties

Bramenland Nederland – Soortenrijkdom en natuurwaarde

- mei 2024

Rode Amerikaanse rivierkreeften in Nederland: relaties met milieu-en omgevingsfactoren

- jan 2020

Gerelateerde activiteiten

Komende activiteiten

20 mrt 2025Veldwerkplaats

Bodembiologie

20 mrt 2025Webinar

Ophogen beekbodems

16 apr 2025Veldwerkplaats

Insectvriendelijk maaibeheer

Afgeronde activiteiten

19 okt 2023Webinar

De ene braam is de andere niet