Home > Vennen

Vennen

Vennen zijn ondiepe plassen op de hogere zandgronden in Noord- Oost- en Zuid-Nederland. Ze liggen met name in het natte zandlandschap. Soms worden vennen ook in andere landschappen aangetroffen, zoals het beekdal- en rivierenlandschap. Verder komen venachtige levensgemeenschappen voor in kalkarme duinplassen en hier en daar in sloten, zandafgravingen en wielen.

De Nederlandse vennen herbergen een groot aantal plant– en diersoorten. Voor een deel zijn dit soorten die uitsluitend in vennen worden aangetroffen, zoals de zeer kenmerkende rozetvormende planten uit het Oeverkruidverbond. Daarnaast kunnen levensgemeenschappen in vennen ook overeenkomsten vertonen met hoogvenen en laagveenmoerassen. Voor een goed ontwikkelde en karakteristieke levensgemeenschap hebben vennen een voedselarme bodem en waterlaag nodig. Daarnaast is het water van vennen arm aan opgeloste kalk. 

Op basis van hydrologie en de chemische samenstelling van water- en bodem kunnen verschillende ventypen worden onderscheiden, elk met hun eigen soortensamenstelling. Vaak bepalen een aantal kenmerkende vegetatiestructuren daarbij het beeld. Zo kunnen in zure vennen, roodgekleurde drijftillen met veenmossen tot ontwikkeling komen. In zwak gebufferde vennen die rijk zijn aan kooldioxide kan de waterlaag compleet gevuld zijn met waterplanten, waaronder de  frisgroen kleurende vlottende bies (Eleogiton fluitans). Daarnaast kennen alle vennen een bepaalde mate van interne variatie in vegetatiestructuren, waardoor binnen één ven meerdere heel verschillende levensgemeenschappen kunnen voorkomen.

In een natuurlijk landschap – een situatie zonder invloed van de mens – ontstaan vennen voortdurend als gevolg van grootschalige processen. Denk hierbij aan de invloed van gletsjers, verstuivingen, meandering van beken en stijging van de grondwaterstand. Ook door menselijke activiteit, zoals bijvoorbeeld veenwinning, kunnen vennen ontstaan. De snelheid waarmee vervolgens natuurlijke successie optreedt varieert enorm van ven tot ven. De van nature lage concentraties opgeloste kalk en plantenvoedingsstoffen in vennen maken hen zeer gevoelig voor diverse vormen van aantasting, waaronder vermesting en verzuring. Daarom worden beheersmaatregelen genomen om de effecten van aantasting ongedaan te maken en de natuurlijke soortenrijkdom van de Nederlandse vennen te behouden. 

Ontstaan en successie

Vennen en de levensgemeenschappen die daarin voorkomen zijn niet constant. Ze ontstaan als gevolg van natuurlijke en antropogene landschapsvormende processen, waarna zij langzaam begroeid raken. De natuurlijke ontwikkeling verloopt meestal langzaam en kan door menselijke activiteit verstoord raken. In dat geval is beheer en onderhoud nodig om de bijzondere levensgemeenschap te behouden.

Ontstaanswijzen

In een natuurlijke situatie – een situatie zonder invloed van de mens – ontstaan vennen voortdurend als gevolg van grootschalige processen. Denk hierbij aan de invloed van gletsjers, verstuivingen, verlegging van beek- en rivierdalen en stijging van de grondwaterstand. Een stijging van de grondwaterstand kan optreden als gevolg van zeespiegelstijging, kustaangroei, veenvorming en vorming van ondoorlatende lagen in zogenoemde podzol-landschappen. Vennen verdwijnen ook weer door bijvoorbeeld daling van de grondwaterstand, maar ook door vegetatiesuccessie waarbij verlanding van het ven plaatsvindt. Onder redelijk stabiele, natuurlijke omstandigheden kan de kenmerkende flora en fauna zich enkele jaren tot vele eeuwen handhaven. In veel natuurlijke situaties vindt periodieke terugzetting van de opeenvolgingen in de vegetatie plaats. Venplanten hebben zich aan deze tamelijk dynamische omstandigheden aangepast door zaad te produceren dat vele tientallen jaren kiemkrachtig blijft.

Over het oppervlak aan venmilieus in de oorspronkelijke situatie is helaas niets bekend. De dichtheid van de vennen in het landschap moet zeker plaatselijk vrij hoog geweest zijn. Vroeger stonden een aantal van de vensystemen met elkaar in verbinding via rivieren, beken en laagten met doorstroming van water. Via deze verbindingen was de verspreiding van zaden mogelijk.

Tijdens de middeleeuwen zijn de grootschalige natuurlijke processen in vennenlandschappen tot stilstand gekomen. Dat gebeurde tenminste ten dele onder invloed van menselijke activiteiten. De vennen kwamen zo in een zogenoemd halfnatuurlijk landschap te liggen. In dat landschap zijn de grootschalige natuurlijke processen vastgelegd en spelen de kleinschalige activiteiten van de mens een bepalende rol, aangevuld door de grootschalige verstuivingen die ontstonden door overexploitatie van de zandgronden. Nieuwe vennen ontstaan hier bijvoorbeeld door zand- en leemwinning, viskweek, de aanleg van ijsbaantjes en het uitstuiven van zand tot op het grondwater. Op veel plaatsen houdt het agrarische gebruik de vegetatiesuccessie tegen: begrazing, maaien en plaggen van oevers en verwijdering van bomen en struiken. Ook zet turf- en veenmoswinning de successie terug zoals ook winning van bagger voor verbetering van landbouwpercelen. Op een aantal plaatsen vormen zich bijzonder soortenrijke gradiënten doordat kalkhoudend, matig voedselrijk water door voedselarme, zure vengebieden heen werd geleid. ?

Ook dit halfnatuurlijke landschap is echter verleden tijd. Rond 1880 -1950 stopt de mens vrijwel overal met zijn traditionele kleinschalige activiteiten en worden stuifzanden door bosaanplant “overwonnen”. Als gevolg daarvan ontstaan er geen nieuwe vennen meer en beginnen de bestaande vennen via natuurlijke successie te verlanden of te verzuren, sommigen langzaam, anderen sneller. Vennen werden lange tijd beschouwd als vrijwel natuurlijke systemen en de invloed van de traditionele vormen van gebruik op het behoud van de vennen werd niet gezien. Gelukkig is dat inmiddels wel veranderd.?In het belang van de natuur en het landschap worden de vennen inmiddels beheerd en gaat de mens de vegetatiesuccessie weer op veel plaatsen tegen. In vennenlandschappen wordt begrazingsbeheer toegepast of er wordt gemaaid en houtopslag verwijderd. Dit reguliere beheer kan gezien worden als voortzetting van traditioneel gebruik. Dit geldt ook voor het uit vennen verwijderen van bagger, het plaggen van oevers en de inlaat van gebufferd water in vennen, maar het is tegenwoordig gebruikelijk dit tot het zogenoemde herstelbeheer te rekenen.

Verder ontstaan tegenwoordig nieuwe vennen door natuurontwikkelingsprojecten. Belemmeringen vormen hierbij vaak het ontbreken van een zaadbank van kenmerkende venplanten in de bodem en de geringe verspreidingsmogelijkheden voor venplanten en dieren in het hedendaagse landschap.

Successie

De climaxvegetatie van vennen is broekbos. Bij het ontstaan van een ven is doorgaans sprake van een waterlaag op een kale zandbodem. De snelheid waarmee deze begroeid raakt is afhankelijk van o.a. waterdiepte, voedselrijkdom van de bodem, mate van peilfluctuatie en golfslag en beschikbaarheid van kooldioxide in de waterlaag. Ook de hoeveelheid bladinwaai vanuit de omgeving en de mate waarin grazers de plantengroei wegvreten bepaalt de successiesnelheid. De  biodiversiteit van vennen kan alleen over de volle breedte worden behouden als er van elk ventype voldoende vennen aanwezig zijn, en als er binnen elk ventype van elk successiestadium voldoende vennen aanwezig zijn. In een natuurlijke situatie ontstaan er telkens nieuwe vennen, en verandert binnen zo’n ven de soortensamenstelling voortdurend als gevolg van deze successie. De dispersiemogelijkheden moeten dus gelijke tred kunnen houden met deze successie.

In de huidige situatie zijn de dispersiemogelijkheden sterk afgenomen door versnippering en kwaliteitsverlies. De successiesnelheid is echter niet afgenomen, en nieuwe successiestadia worden daarom steeds langzamer bevolkt met de bijbehorende soorten. Bij het omgaan met successie zijn dus 2 vragen van groot belang. 1) Zijn er van het betreffende ventype voldoende successiestadia in een terrein aanwezig? 2) Kunnen de bijbehorende soorten de nieuwe successiestadia ook tijdig bereiken?

Overigens kunnen in een ven meerdere successiestadia aanwezig zijn, zeker in grotere vennen met een gevarieerde oeverlijn. 

Ventypen

Elk ven is anders. Er zijn tientallen variabelen die bijdragen aan deze verschillen, zoals grootte, diepte,  aanvoer van grond- of oppervlaktewater, mate van peilfluctuatie, voedselrijkdom, bodemtype, bodemgebruik in het inzijggebied en historisch gebruik. 

→ lees meer over typen vennen

Vegetatiestructuren

Verschillende vegetatiestructuren kunnen het beeld in een ven bepalen. De amfibische zone wordt vaak gedomineerd door verschillende gemeenschappen van laag blijvende begroeiingen. Indien successie zijn gang kan gaan ontwikkelt zich struweel op de oevers. Laag in de amfibische zone tot in het open water komen onder speciale omstandigheden begroeiingen van de kenmerkende rozetvormende isoetiden tot ontwikkelingen. Terwijl deze isoetiden laag blijven en hooguit de onderwaterbodem bedekken, zijn er diverse andere soorten ondergedoken waterplanten in staat om de waterlaag met te vullen. Grote bladeren die op  het water drijven zijn van Nymphaeiden. Andere soorten die in de onderwaterbodem wortelen, maar waarvan de stengels en bloeiwijzen boven water uit steken worden helofyten genoemd. Drijftillen van veenmossen vormen een andere vegetatiestructuur die boven het wateroppervlak uit komt.

→ lees meer over vegetatiestructuren in vennen

Water en bodem

De motor van het netwerk wordt gevormd de deskundigenteams. Een per landschapstype plus het deskundigenteam Fauna. De leden van de deskundigenteams vormen een gemêleerd gezelschap afkomstig van terreinbeherende organisaties en agrarisch beheer, kennisinstellingen en universiteiten, provincies, waterschappen, RWS, adviesbureaus etc. De leden hebben gemeen dat ze specifieke kennis inbrengen, die noodzakelijk is om gesignaleerde problemen op te lossen.

Beheer

Veel vennen zijn ontstaan door grootschalige landschapsvormende processen. Tegenwoordig krijgen deze processen steeds minder de ruimte om op te treden en ontstaan er geen nieuwe vennen meer. De bestaande vennen zullen door successie op termijn dichtgroeien. Beheerders gaan dit tegen met behulp van regulier beheer.

Echter door diverse vormen van aantasting is de kwaliteit van veel vennen sterk achteruitgegaan. In deze vennen is meer nodig dan regulier beheer om de natuurwaarden – de oorspronkelijke soortenrijke flora en fauna – en landschapswaarden te herstellen. Deze ingrepen worden herstelbeheer genoemd.

Het is niet alleen belangrijk om de natuurwaarden in de bestaande vennen op peil te houden. In de loop der tijd zijn er ook veel vennen verdwenen met name door ontginningen. Hierdoor is het landschap voor veel soorten versnipperd geraakt en ondervinden zij problemen bij hun dispersie. Natuurontwikkeling, in de vorm van het herstellen van vennen op plaatsen waar zij verdwenen zijn of niet eerder voorkwamen, is een elegante oplossing om deze versnippering tegen te gaan.

Het is niet altijd even duidelijk welke beheersingrepen het meest geschikt zijn om de kenmerkende natuurwaarden te behouden, herstellen of ontwikkelen. Een goede diagnose verloopt in een aantal stappen. Belangrijk is te weten wat de situatie in het verleden was of welke set van omstandigheden en soorten met het beheer wordt nagestreefd, het referentiebeeld. Daarna is er een diagnose van de problemen nodig: welke veranderingen zijn opgetreden en wat zijn daarvan de oorzaken. daarbij is het ook van belang om de herstel(on)mogelijkheden te weten, zodat vooral op kansrijke plekken maatregelen worden genomen.

 

Activiteiten agenda

Helaas, geen gerelateerde activiteiten.