Home > Nieuws > Vergrassing van droge heide door pijpenstrootje
6 maart 2025

Vergrassing van droge heide door pijpenstrootje

In de jaren tachtig van de vorige eeuw is veel onderzoek verricht naar de sterk opkomende vergrassing door bochtige smele in droge heide enerzijds en pijpenstrootje in natte heide anderzijds. Maar sinds de jaren negentig is er sprake van een nieuw fenomeen: de schijnbaar onstuitbare opmars van pijpenstrootje in droge heide ten koste van heidevegetaties met hun karakteristieke soorten. Daarbij zijn er opvallende verschillen tussen droge heideterreinen in de snelheid en mate van vergrassing met pijpenstrootje. Ook is plaggen als herstelmaatregel de ene keer veel succesvoller dan de andere keer. Deze contrasten zijn het startpunt voor onderzoek naar de oorzaken van de uitbreiding van pijpenstrootje en zo mogelijk naar herstellen beheerstrategie.

Oorzaken

De nu onderzochte vergrassing van droge heide op stuwwallen wordt primair veroorzaakt door voortgaande hoge stikstofdepositie, en daarmee accumulatie van stikstof in de bodem. Dat heeft pijpenstrootje een concurrentievoordeel gegeven ten opzichte van struik- en dophei.

 

Secundaire factoren die het vergrassingsproces versnellen zijn:

  1. mineralogisch relatief (fosfaat)rijk moedermateriaal en daarmee een relatief hoge productiviteit van de heidevegetatie,
  2. factoren die de vochtbeschikbaarheid voor pijpenstrootje vergroten (neerslag, expositie, humeuze minerale bodem) en
  3. nabijheid van bronpopulaties van pijpenstrootje.

 

Vergrassing op gebiedsniveau blijkt sterk gerelateerd aan de dikte van A-horizonten: de dikste A-horizonten komen voor in de sterkst vergraste terreinen, de dunste in de niet-vergraste terreinen of de A ontbreekt hier geheel. Dit betekent dat vergrassing met pijpenstrootje zich sterker voordoet in ‘bodemsystemen’ dan in ‘humussystemen’, een verschil dat gestuurd wordt door mineralogie en zich vertaalt in systeemafhankelijke bodemactiviteit (bodemfauna versus schimmels) en productiviteit. Dit gaat slechts deels samen met verschillen in bodemtype, met dikkere A-horizonten vooral in de holtpodzolgronden en geen of dunnere A-horizonten, vooral in de haarpodzolgronden.

 

Meer vocht, meer pijpenstrootje

De onderzoekers hebben sterke aanwijzingen gevonden dat vochtfactoren ook in de vergrassing van droge heide een grote rol spelen. Historisch gezien was pijpenstrootje in het stuwwallandschap tot in de jaren zeventig van de vorige eeuw vrijwel geheel beperkt tot randzones van vennen en vooral ook tot bodems van droogdalen. Deze bodems zijn door hun ligging en gelaagde bodemopbouw sterk wisselvochtig/stagnerend en waren daardoor lange tijd het natuurlijke leefgebied van pijpenstrootje binnen het verder te droge en te voedselarme heidelandschap op stuwwallen. De door aanhoudend hoge stikstofdepositie gestuurde uitbreiding van pijpenstrootje in droge heiden zal zeker zijn en worden gefaciliteerd door de aanwezigheid van dikke A-horizonten die bufferend werken voor relatief hoge vochtbeschikbaarheid van heidebodems. De gevonden relatie tussen vergrassingstoestand en aanwezigheid en dikte van de A-horizont werkt dus niet alleen door in een hogere stikstofbeschikbaarheid maar ook in een hogere vochtbeschikbaarheid.

 

Versnellend

En eenmaal dominant gevestigd, werkt pijpenstrootje onder andere dankzij zijn groeivorm versnellend op het vergrassingsproces zelf. Gegeven een zodanig hoge stikstofbeschikbaarheid dat pijpenstrootje struikhei kan verdringen, is chronische vergrassing een voortgaand proces. Dit betekent ook voortgaande, ernstige verslechtering van Natura 2000-habitattype Droge heiden als leefgebied voor kenmerkende flora en fauna van het heidelandschap. Er zijn bij het huidige hoge stikstofdepositieniveau geen beheerstrategieën in beeld die dit poces blijvend kunnen stoppen, laat staan terugdraaien.